|
||
You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White | ||
“In de geest en de kracht van Elia” (14)
In de eeuwen die verstreken zijn sinds de tijd van Elia, heeft het verslag van zijn levenswerk inspiratie en bemoediging gebracht aan hen die geroepen zijn om op te komen voor het recht te midden van afval. En voor ons, “op wie de einden der eeuwen gekomen zijn” (1 Cor. 10: 11) heeft het vooral betekenis. De geschiedenis herhaalt zich. De hedendaagse wereld kent zijn Achabs en zijn Izebels. We leven in een tijd van afgoderij, evenals dat het geval was met Elia.
Misschien staat er geen afgodstempel; er is misschien geen beeld waarop het oog valt; toch volgen duizenden de goden van deze wereld, - rijkdom, eer, genot, en de aangename fabelen, waardoor mensen de ingevingen volgen van het onbekeerde hart. Talloos velen hebben een onjuiste voorstelling van God en diens eigenschappen, en dienen evenzeer een afgod als de aanbidders van Baäl. Velen onder hen die voorgeven christenen te zijn, gaan samen met invloeden die lijnrecht tegengesteld zijn aan God en zijn waarheid. Op deze wijze worden ze afgewend van God, om de mens te verheerlijken.
In onze tijd overheerst een geest van ontrouw en afval, - een geest van erkende verlichting op grond van het kennen van de waarheid, maar in werkelijkheid van blinde aanmatiging. Menselijke meningen worden verheven en daar geplaatst waar God en zijn wet moesten staan. Satan verleidt mannen en vrouwen tot ongehoorzaamheid, met de belofte dat ze in ongehoorzaamheid de vrijheid zullen ervaren die hen maakt tot goden. Er is een geest zichtbaar van vijandschap tegen het duidelijke woord van God, van afgodische verheffing van menselijke wijsheid boven goddelijke openbaring. De mensen hebben hun geest zó laten verduisteren en verwarren door gelijkvormigheid aan wereldse gewoonten en invloeden, dat ze alle vermogen om onderscheid te maken tussen licht en duisternis, tussen waarheid en dwaling, hebben verloren. Ze zijn zó ver afgedwaald van de rechte weg, dat ze de meningen van enkele wijsgeren betrouwbaarder achten dan de waarheden van de Bijbel. De smekingen en beloften van Gods Woord, de dreigementen tegen ongehoorzaamheid en afgoderij - dit alles schijnt niet in staat te zijn hun harten te verzachten. Een geloof als wat Paulus, Petrus er Johannes aanspoorde, zien ze als ouderwets, mystiek, en minderwaardig voor het verstand van moderne denkers.
In het begin heeft God zijn wet aan de mensheid gegeven als middel tot het verkrijgen van geluk en eeuwig leven. Satans enige hoop om Gods plan te dwarsbomen bestaat uit het streven, mannen en vrouwen ertoe te brengen deze wet ongehoorzaam te zijn; en zijn aanhoudend streven is geweest de leer ervan te verdraaien en de betekenis ervan te verkleinen. Zijn meesterwerk van bedrog is geweest om te trachten Gods wet te veranderen, en daardoor mensen ertoe te brengen de geboden te overtreden, terwijl ze voorgeven deze te gehoorzamen.
Een schrijver heeft de poging, Gods wet te veranderen, vergeleken met een misdrijf uit de oudheid om een wegwijzer op een belangrijke kruising anders te plaatsen. De verwarring en moeilijkheden die daarvan het gevolg waren, bleken vaak enorm te zijn.
Door God was een wegwijzer geplaatst voor hen die door deze wereld reizen. Een arm van de wegwijzer wees op vrijwillige gehoorzaamheid aan de Schepper, als de weg naar geluk en leven, terwijl de andere arm ongehoorzaamheid noemde als de weg naar ellende en dood. De weg naar geluk was even duidelijk aangegeven als de weg naar de vrijstad in het oude Israël. Maar op een tijdstip dat onzalig was voor het mensdom, heeft de grote vijand van al het goede de wegwijzer omgekeerd, en zijn tallozen de verkeerde weg ingeslagen.
De Here had de Israëlieten door Mozes onderricht: “Mijn sabatten moet gij onderhouden, want dat is een teken tussen Mij en tussen u, van geslacht tot geslacht, zodat gij weet, dat Ik de Here ben, die u heilig. Gij zult de sabbat onderhouden, want deze is iets heiligs voor u; wie hem ontheiligt, zal zeker ter dood gebracht worden, want ieder die daarop werk verricht zal zeker ter dood gebracht worden. De Israëlieten zullen de sabbat onderhouden, door de sabbat te vieren, zij en hun nageslacht, als een altoosdurend verbond. Tussen Mij en de Israëlieten is deze een teken voor altoos, want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag heeft Hij gerust en adem geschept.” (Ex. 31: 13-17)
Met deze woorden omschreef de Here duidelijk gehoorzaamheid als de weg tot de stad van God; maar de mens der zonde heeft de wegwijzer veranderd, door deze te plaatsen in de verkeerde richting. Hij heeft een valse sabbat ingesteld, en mannen en vrouwen doen denken dat ze door op die dag te rusten, het gebod van de Schepper gehoorzaamden.
God heeft gezegd dat de zevende dag de sabbat des Heren is. Toen de hemelen en de aarde voltooid waren, heeft Hij deze dag verheven als een gedenkteken aan zijn scheppingswerk. Door te rusten op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had, heeft God de zevende dag gezegend en die geheiligd. (Zie Gen. 2 : 1-3)
Ten tijde van de uittocht uit Egypte werd de instelling van de sabbat opnieuw voor het volk van God geplaatst. Toen ze nog in slavernij leefden, hadden hun slavendrijvers hen trachten te dwingen op de sabbat te werken, door de hoeveelheid werk die wekelijks werd geëist, te vergroten.
Telkens opnieuw werden de voorwaarden verzwaard en werd er meer geëist. Maar de Israëlieten werden uit de slavernij verlost, en gebracht naar een plaats waar ze ongehinderd al Gods geboden konden houden, Op de Sinai werd de wet verkondigd; en een afschrift van deze wet door ,,de vinger Gods” (Ex. 31: 18) geschreven op twee stenen tafelen, werd aan Mozes overhandigd. En in de veertigjarige woestijnreis werden de Israëlieten steeds herinnerd aan Gods rustdag, door het ontbreken van het manna op elke zevende dag, en de wonderlijke bewaring voor verderf van het dubbel deel dat op de dag der voorbereiding was gevallen.
Voor ze het Beloofde Land binnentrokken, kregen de Israëlieten van Mozes de raad om de sabbat te vieren en te heiligen. (Zie Deut. 5: 12) De Here had bepaald dat door een getrouwe viering van de sabbat Israël steeds eraan zou worden herinnerd dat ze verantwoording schuldig waren aan Hem als hun Schepper en hun Verlosser. Wanneer ze de sabbat in de juiste geest zouden vieren, zou afgoderij onmogelijk zijn; maar als de eisen van dit gebod van de decaloog opzij geschoven werden als niet langer bindend, zou de Schepper worden vergeten, en zouden mensen andere goden gaan dienen. “Ook gaf Ik hun mijn sabatten als een teken tussen Mij en tussen hen, opdat zij zouden weten dat Ik, de Here, hen heilig.” Toch verwierpen zij mijn verordeningen, wandelden niet naar mijn inzettingen, en ontheiligden mijn sabatten, want hun hart ging uit naar hun afgoden.”
En in zijn oproep om tot Hem terug te keren, vestigde Hij hun aandacht opnieuw op de belangrijkheid de sabbat te heiligen. “Ik ben de Here, uw God”, zei Hij, “wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen. Heiligt mijn sabatten, dan zullen deze een teken zijn tussen Mij en u, opdat gij weet, dat Ik, de Here, uw God ben.” (Ez. 20: 12,16,19,20)
Toen
hij de aandacht van Juda vestigde op de zonden die
ten slotte oorzaak waren dat ze in Babylonische
ballingschap werden weggevoerd, zei de Here: “Mijn
sabatten ontheiligt gij.”
Bij het herstel van Jeruzalem, in de dagen van Nehemia, werd de strenge vraag gesteld aan hen, die de sabbat ontheiligden: Hebben ook uw vaderen niet zo gedaan, en heeft onze God niet daarom al deze rampspoed over ons en over deze stad gebracht? Zult gij nu nog heviger toorngloed over Israël brengen door de sabbat te ontheiligen?” (Neh. 13: 18)
Tijdens zijn aardse dienst legde Christus de nadruk op de bindende verplichting van de sabbat; in al zijn leerstellingen toonde Hij eerbied voor de instelling die van Hem afkomstig was. In zijn dagen was de sabbat zó vervormd, dat de viering ervan het karakter van zelfzuchtige en partijdige mensen openbaarde in plaats van Gods karakter. Christus schoof de valse leer terzijde van hen die voorgaven God te kennen terwijl ze van Hem een verkeerde voorstelling gaven. Hoewel Hij met ongenadige vijandschap werd achtervolgd door de rabbi’s, wilde Hij niet de schijn wekken dat Hij instemde met hun eisen, maar bleef de sabbat vieren zoals God dit in zijn wet had geboden.
In woorden die niet mis te verstaan waren, getuigde Hij van zijn eerbied voor de wet des Heren. “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden”, zei Hij; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het koninkrijk der hemelen.” (Matth. 5: 17-19)
In het christelijk tijdperk heeft de grote vijand van het menselijk geluk de sabbat van het vierde gebod gemaakt tot een voorwerp van zijn speciale aanvallen. Satan zegt: “Ik zal God tegenwerken. Ik zal mijn volgelingen macht geven Gods gedenkteken, de sabbat van de zevende dag, terzijde te schuiven. Zo zal ik de wereld laten zien dat de dag die door God is gezegend en geheiligd, veranderd is. De mensen zullen die dag vergeten, Ik zal de herinnering eraan wegnemen. In plaats daarvan zal ik een dag aanwijzen die nooit een teken tussen God en zijn volk kan zijn. Ik zal hen die deze dag aanvaarden, ertoe brengen de heiligheid van de zevende dag over te brengen naar de eerste dag.”
“Door mijn plaatsvervanger zal ik mijzelf verheffen. De eerste dag zal naar voren gebracht worden, en de protestantse wereld zal deze namaaksabbat als echt aanvaarden. Door het verachten van de sabbat die door God is ingesteld, zal ik maken dat zijn wet wordt geminacht. De woorden Een teken tussen Mij en u, van geslacht tot geslacht”, zal ik doen dienen ten gunste van mijn sabbat.”
Zo zal heel de wereld van mij worden. Ik zal de vorst van deze aarde worden. Ik zal hen die onder mij staan, dusdanig beheersen, dat Gods sabbat een voorwerp van minachting wordt. Een teken? - Ik zal het vieren van de sabbat op de zevende dag maken tot een bewijs van ontrouw aan de machthebbers der wereld. Menselijke wetten zullen zo drukkend worden gemaakt dat mannen en vrouwen de sabbat op de zevende dag niet langer durven vieren. Uit vrees voor gebrek aan eten en kleding zullen ze samengaan met de wereld in het overtreden van Gods wet. Dan zal de aarde volledig onder mijn heerschappij staan”.
Door
de instelling van een valse sabbat meende de vijand
tijden en wet te veranderen. Maar is hij er
werkelijk in geslaagd Gods wet te veranderen? De
woorden in Exodus 31 geven hierop het antwoord.
Hij die gisteren en heden dezelfde is, heeft van de
zevende dag gezegd: “Tussen Mij en U” is deze
teken, van geslacht tot geslacht.” Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.” (Ex. 31: 13,16,17)
De veranderde wegwijzer wijst in de verkeerde richting, maar God is niet veranderd. Hij is nog steeds de machtige God van Israël. “Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal; zie, eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt; de Libanon is niet toereikend als brandhout, en zijn wild gedierte niet ten brandoffer. Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel.” (Jes. 40: 15-17) En Hij is nog even naijverig op zijn wet als in de dagen van Achab en Elia.
Maar welk een minachting toont men voor deze wet! Zie hoe de wereld leeft in open opstand tegen God. Dit is werkelijk een weerspannig geslacht, vol ondankbaarheid, formalisme, onoprechtheid, hoogmoed en afval. De mensen veronachtzamen de Bijbel en haten de waarheid. Jezus ziet hoe zijn wet wordt verworpen, zijn liefde wordt veracht, zijn gezanten onverschillig worden voorbijgegaan. In barmhartigheid heeft Hij gesproken, maar men heeft dit niet erkend; Hij heeft gewaarschuwd, maar men slaat er geen acht op. De tempel van de menselijke ziel is gemaakt tot een plaats van onheilige handel. Zelfzucht, nijd, hoogmoed, boosheid - dit alles wordt gekoesterd. Velen zien er niet tegen op te spotten met Gods Woord. Zij die dit woord geloven zoals het daar staat, worden uitgelachen. Er is een toenemende minachting voor wet en orde, die rechtstreeks terug te leiden is naar een schending van de duidelijke geboden van Jehova. Geweld en misdaad zijn het resultaat van het zich afwenden van de weg der gehoorzaamheid. Zie de ellende en jammer van velen die in de tempels der afgoden aanbidden, en tevergeefs zoeken naar geluk en vrede.
Zie hoe vrijwel overal het sabbatsgebod wordt veronachtzaamd. Zie ook de brutale goddeloosheid van hen die, terwijl ze wetten uitvaardigen om de veronderstelde heiligheid van de eerste dag der week te beschermen, terzelfder tijd wetten uitvaardigen waardoor de handel in sterke dranken wordt gelegaliseerd. Ze achten hun wijsheid groter dan Gods Woord en trachten de gewetens van de mensen te binden, terwijl ze hun goedkeuring schenken aan een kwaad dat de mens, die naar Gods beeld geschapen is, verlaagt en ontaardt.
Satan zelf is de bron van zulk een handelwijze. Hij weet heel goed dat Gods vloek zal rusten op hen, die de daden van mensen plaatsen boven Gods daden; en hij doet alles wat hij kan om mensen te leiden op de brede weg, die naar de ondergang leidt. Mensen hebben zo lang menselijke meningen en instellingen vereerd, dat bijna de hele wereld de afgoden volgt. En hij die getracht heeft Gods wet te veranderen, gebruikt elk kunstmatig bedrog om mannen en vrouwen ertoe te brengen zich tegen God en zijn teken, waardoor gelovigen gekenmerkt worden, te keren. Maar de Here zal zijn wet niet altijd laten vertreden en behandelen met onverschilligheid. Er komt een tijd dat de verwaten ogen der mensen worden vernederd en de trots der mannen wordt neergebogen, en de Here alleen te dien dage verheven is.” (Jes. 2 :11) Het ongeloof mag dan al de eisen van Gods wet bespotten, minachten en loochenen. De geest van wereldgezindheid mag velen besmetten en de enkelingen beheersen; het werk van God mag dan al stand houden door grote inspanningen en het voortdurend brengen van offers; maar ten slotte zal de waarheid heerlijk triomferen.
In de afsluiting van Gods werk op aarde zal zijn wet opnieuw worden verheerlijkt. De valse godsdienst kan de overhand hebben, ongerechtigheid kan toenemen, de liefde van velen kan verkoelen, men kan het kruis van Golgota uit het oog verliezen en een duisternis kan als een lijkwade over de wereld liggen; heel de macht van de gangbare mening kan zich keren tegen de waarheid; het ene plan na het andere kan gemaakt worden om Gods volk uit te roeien; maar in het uur van het grootste gevaar zal de God van Elia mensen oproepen om een boodschap te prediken die niet gestild kan worden. In de dichtbevolkte steden, in plaatsen waar de mensen tot het uiterste zijn gegaan in hun vijandschap tegen God, zal de stem die op strenge wijze berispt, gehoord worden. Vrijmoedig zullen mensen die door God zijn geroepen, het samengaan van kerk en wereld veroordelen. Ernstig zullen ze mannen en vrouwen oproepen om zich af te keren van het vieren van een menselijke instelling tot het heiligen van de ware sabbat. “Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel in gekomen”, zullen ze aan ieder volk verkondigen; en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft. . . . Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toom.” (Openb. 14: 7-10)
God zal zijn verbond niet ontwijden, noch veranderen wat over zijn lippen is gekomen. Zijn woord zal voor altijd bestaan, even onveranderlijk als zijn troon. In het oordeel zal dit verbond naar voren worden gebracht, duidelijk geschreven met Gods vinger; en de wereld zal staan voor de rechtbank van Oneindige Gerechtigheid om geoordeeld te worden.
Evenals in de tijd van Elia wordt ook nu de scheidslijn tussen hen die Gods geboden houden en de aanbidders van valse goden, duidelijk getrokken. Hoe lang zult gij aan beide zijden mank gaan?” had Elia gevraagd. “Indien de Here God is, volgt Hem na; maar indien het de Baäl is, volgt hem na.” (1 Kon. 18: 21) En de boodschap voor onze dagen luidt: “Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon . . . Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel, en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht.” (Openb. 18: 2,4,5)
De tijd is niet ver meer dat elke ziel op de proef zal worden gesteld. De viering van de valse sabbat zal ons opgedrongen worden. De strijd zal zijn tussen Gods geboden en de geboden van mensen. Zij die geleidelijk hebben toegegeven aan wereldse eisen, en aan wereldse gebruiken gelijkvormig zijn geworden, zullen zich dan buigen voor de machten die er zijn, om zich niet bloot te stellen aan spot, belediging, bedreiging met de gevangenis, en dood. In die tijd zal het kostbare goud gescheiden worden van de slakken. Ware godsvrucht zal duidelijk te onderscheiden zijn van vormendienst en schijn. Menige ster die we om haar helderheid hebben bewonderd, zal dan uitgaan in duisternis. Zij die de versierselen van het heiligdom hebben gedragen, maar niet met Christus’ gerechtigheid zijn bekleed, zullen dan naakt gevonden worden.
Onder de bewoners der aarde, verspreid in alle landen, zijn mensen die de knie niet voor Baäl hebben gebogen. Evenals de sterren des hemels die alleen in het duister zichtbaar zijn, zullen deze getrouwen helder schijnen wanneer duisternis de aarde zal bedekken en donkerheid de volken. In het heidens Afrika, in de katholieke landen van Europa en Zuid-Amerika, in China, in India, in de eilanden der zee, en in de donkere delen der aarde, heeft God een overblijfsel bewaard dat dan in het duister zal lichten, om aan een afvallige wereld de veranderende macht van gehoorzaamheid aan zijn wet te tonen. Reeds nu zijn ze zichtbaar in ieder volk, onder elke tong en elke natie; en in het uur van de grootste afval, als satan zich tot het uiterste inspant om te maken dat op straffe des doods aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt” van trouw aan een valse rustdag, zullen deze getrouwen, die vlekkeloos zijn als kinderen van God, schijnen als lichtende sterren in de wereld.” (Openb. 13: 16; Fil. 2: 15)
Hoe duisterder de nacht, des te stralender zullen ze lichten. Welk een wonderlijk werk zou Elia gedaan hebben als hij Israël had geteld in de tijd dat Gods oordelen op het afgedwaalde volk vielen! Hij had slechts één getrouwe kunnen tellen, die de kant van de Here had gekozen. Maar toen hij zei: “Ik alleen ben overgebleven, en zij trachten mij het leven te benemen”, verraste het woord des Heren hem: “Ik zal in Israël zevenduizend overlaten, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl.” (1 Kon. 19: 14,18)
Laat
daarom niemand trachten om Israël nu te tellen, maar
laat iedereen een vlesen hart bezitten, een hart vol
ontferming, een hart dat evenals het hart van
Christus uitgaat naar de redding van een
verlorengaande wereld. |
||