Het berouw van
Salomo (5)
Gedurende de
regering van Salomo was de Here hem tweemaal verschenen met
woorden van lof en raadgeving, - in het nachtelijk visioen te
Gibeon, toen de belofte van verstand, rijkdom en eer gepaard ging
met de raad om eenvoudig en gehoorzaam te blijven; en na de
inwijding van de tempel, toen de Here hem nog eens aanspoorde tot
trouw. De raadgevingen die aan Salomo gegeven werden waren
duidelijk en de beloften machtig; toch wordt van hem, die gezien
de omstandigheden in karakter en leven zo duidelijk in staat
scheen te beantwoorden aan de verwachting die God had, gezegd:
“Hij had niet in acht genomen wat de Here geboden had.”
“Zijn hart had zich
afgewend van de Here, de God van Israël, die hem tweemaal
verschenen was, en die hem te dezer zake geboden had geen andere
goden na te lopen.” (1 Kon. 11 :10, 9)
Zó volkomen was zijn
afval, zó verhard zijn hart door de zonde, dat zijn geval hopeloos
scheen.
In plaats van de
vreugde van gemeenschap met God, zocht Salomo voldoening in
zingenot. Hijzelf zegt hierover:
Ik deed grote
dingen: ik bouwde huizen, plantte wijngaarden, legde hoven en
parken aan . . .; ik kocht slaven en slavinnen. . . .; ik
vergaderde mij ook zilver en goud, schatten van koningen en
landschappen; ik verschafte mij zangers en zangeressen en dingen
die mensen bekoren, alle mogelijke genietingen. Zo werd ik groter
en rijker dan allen die vóór mij te Jeruzalem geweest waren…...
En niets dat mijn
ogen wensten, ontzegde ik ze, noch hield ik mijn hart van enige
vreugde terug, ja, mijn hart verheugde zich over al mijn
zwoegen…..
Toen ik mij nu
wendde naar alle werken die mijn handen hadden gewrocht, en tot
het zwoegen waarmee ik mij had afgetobt om die te volbrengen -
zie, alles was ijdelheid en najagen van wind, en er is geen
voordeel onder de zon.
En ik wendde mij om
wijsheid benevens verdwaasdheid en onverstand in ogenschouw te
nemen, immers, hoe staat de mens die de koning opvolgen zal,
tegenover wat deze al gedaan heeft?. . Ik kreeg een afkeer van het
leven . . Ja, ik kreeg een afkeer van al mijn zwoegen waarmee ik
mij had afgetobd.” (Pred. 2: 4-18)
Door zijn eigen
bittere ervaring ondervond Salomo de leegheid van een leven dat
zijn hoogste goed zoekt in aardse dingen. Hij richtte altaren op
voor heidense goden, om slechts te leren hoe ijdel hun belofte van
rust is voor de geest. Sombere en benauwende gedachten
verontrustten hem dag en nacht. Voor hem was er geen vreugde meer
in het leven, en de toekomst leek wanhopig.
Toch liet de Here
hem niet in de steek. Door boodschappen van vermaning en door
zware oordelen trachtte Hij de koning te brengen tot een besef van
zijn zondige weg. Hij nam zijn beschermende zorg weg, en liet toe
dat vijanden het rijk benauwden en verzwakten. “De Here deed een
tegenstander tegen Salomo opstaan, de Edomiet Hadad. . . . , God
deed nog een tegenstander tegen hem opstaan, Rezon aanvoerder van
een bende”, die Israël verafschuwde en over Syrië heerste. Ook
Jerobeam, een dienaar van Salomo, een flinke kracht”, “hief de
hand tegen de koning op.” (1 Kon. 11 : 14-28)
Ten slotte liet de
Here door een profeet de alarmerende boodschap aan Salomo brengen:
“Omdat het zo met u gesteld is, dat gij mijn verbond en mijn
inzettingen, die Ik u geboden had, niet in acht genomen hebt, zal
Ik voorzeker het koninkrijk van u afscheuren en het uw knecht
geven. Maar bij uw leven zal ik dat niet doen, ter wille van uw
vader David; uit de hand van uw zoon zal Ik het afscheuren.” (1
Kon. 11: 11,12)
Alsof hij wakker
werd uit een droom door dit godsgericht dat uitgesproken werd over
hem en zijn huis, begon Salomo met een wakker geschud geweten zijn
dwaasheid in het ware licht te zien, In zijn geest gekastijd,
verzwakt naar lichaam en geest, wendde hij zich vermoeid en
dorstig af van de gebroken vaten der aarde, om opnieuw te drinken
uit de levensbron. Eindelijk had de tucht van het lijden zijn doel
bereikt in zijn leven. Lang had de vrees hem benauwd dat hij zou
ondergaan omdat hij niet zijn dwaasheid de rug kon toekeren; nu
echter zag hij in de boodschap die hij kreeg een lichtstraal. God
had hem niet geheel en al verworpen, maar stond klaar hem te
bevrijden van een slavernij, wreder dan de dood, een slavernij
waaruit hij zich niet zelf kon bevrijden.
Dankbaar erkende
Salomo de macht en goedertierenheid van Hem, die boven allen
staat; berouwvol begon hij de weg terug te zoeken naar de reinheid
en heiligheid, die hij had losgelaten. Hij kon niet verwachten dat
de gevolgen van de zonde hem niet zouden treffen; nooit kon hij
uit zijn leven de herinnering wegvagen van alles wat achter hem
lag; maar hij zou ernstig trachten anderen te weerhouden van deze
dwaasheid. Hij zou nederig de fouten van zijn leven belijden en
zijn stem doen horen om anderen te waarschuwen, zodat ze niet
reddeloos verloren zouden gaan als gevolg van de invloeden ten
kwade waarvan hij de oorzaak was geweest.
Iemand die oprecht
berouw heeft, tracht niet de zonden die hij heeft gedaan, te
vergeten. Hij wordt niet zorgeloos betreffende de fouten die hij
heeft gemaakt, zodra hij vrede heeft verkregen. Hij denkt aan hen
die door zijn houding tot het kwade zijn verleid, en tracht op
alle mogelijke manieren zo iemand terug te brengen op de goede
weg. Hoe helderder het licht schijnt op hem, des te groter is zijn
verlangen de voeten van anderen op het juiste pad te leiden. Hij
geeft geen onjuiste uitleg aan zijn afdwaling, of neemt het
gemakkelijk met zijn verkeerde daad, maar geeft het gevaarteken,
om anderen te waarschuwen.
Salomo erkende dat
het hart der mensenkinderen vol boosheid is, en er
verdwaasdheid is in
hun hart.” (Pred. 9 : 3) Verder zei hij: “Omdat het vonnis over
de boze daad niet aanstonds voltrokken wordt, daarom is het hart
der mensenkinderen in hen begerig om kwaad te doen, daar een
zondaar honderdmaal kwaad doet en toch lang leeft, Nochtans weet
ik, dat het de godvrezenden wel zal gaan, omdat zij voor Hem
vrezen; de goddeloze daarentegen zal het niet wel gaan en hij zal
zijn levensduur niet verlengen als de schaduw, omdat hij voor God
niet vreest.” (Pred. 8 :11-13)
Door God
geïnspireerd vermeldde de koning voor latere geslachten de
geschiedenis van zijn verspilde jaren, met daarin de waarschuwende
les. En hoewel het zaad dat hij gezaaid had, door zijn volk
geoogst werd in een oogst van zonde, was zijn levenswerk niet
geheel verloren. Zachtmoedig en nederig onderwees Salomo in latere
jaren het volk; “hij overwoog en onderzocht, hij stelde vele
spreuken op. Prediker zocht welgevallige woorden te vinden, een
oprecht geschrift, betrouwbare woorden. De woorden der wijzen zijn
als prikkelen; als ingeslagen nagelen zijn de verzamelingen
daarvan; gegeven zijn zij door één herder. En overigens, mijn
zoon, wees gewaarschuwd.”
Van al het
gehoorde”, schreef hij, is het slotwoord: Vrees God en onderhoud
zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke
daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij
goed, hetzij kwaad.” (Pred. 12 : 9-14)
De latere
geschriften van Salomo laten zien, dat hij speciale aandacht
schonk aan het waarschuwen van de jongeren tegen het vallen in
zonden, die hem ertoe hadden gebracht de kostbare gaven des hemels
te minachten, omdat hij steeds meer de goddeloosheid van zijn
leven besefte. Vol verdriet en schaamte beleed hij dat hij in de
kracht van zijn leven, toen hij vreugde had moeten vinden in het
dienen van God, en Hem zijn troost, zijn steun en zijn leven had
moeten maken, zich had afgewend van het licht des hemels en de
wijsheid Gods, om afgodendienst te stellen in de plaats van de
dienst van Jehova. En nu was zijn ernstig verlangen, nadat hij
door verdrietige ervaringen de dwaasheid van zulk een leven had
leren kennen, om anderen de bittere ervaring die hij had gevonden
te besparen.
Op roerende wijze
schreef hij over de voorrechten en verantwoordelijkheden die
jongeren hadden in de dienst van God:
Het licht is zoet en
het is aangenaam voor de ogen de zon te zien.
Daarom, indien de mens vele jaren leeft, zo verheuge hij zich in
die alle, maar hij bedenke, dat de dagen der duisternis vele
zullen zijn: al wat komt is ijdelheid.
Verheug u, o jongeling, in uw jeugd, en uw hart zij vrolijk in uw
jongelingsjaren; ja, volg de lust van uw hart en wat uw ogen
aanschouwen, maar weet, dat God u om al deze dingen in het gericht
zal doen komen.
Weer dus het verdriet uit uw hart en houd de kwalen weg van uw
lichaam, want jeugd en jonkheid zijn ijdelheid.
Gedenk dan uw
Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de
jaren naderen, waarvan gij zegt: Ik heb daarin geen behagen;
voordat de zon verduisterd wordt evenals het licht en de maan en
de sterren en de wolken na de regen wederkeren; op de dag, dat de
wachters van het huis beven en de sterke mannen zich krommen, en
de maalsters ophouden, omdat haar aantal gering geworden is, en
zij, die uit de vensters zien, hun glans verliezen, en de deuren
naar de straat gesloten worden; als het geluid van de molen
verzwakt, en de stem hoog wordt als die van een vogel en alle
tonen gedempt worden; op de dag, dat men ook vreest voor de
hoogte, en er verschrikkingen op de weg zijn, de amandelboom
bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de kapperbes niet meer
helpt (want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers
gaan rond op de straat); voordat het zilveren koord losgemaakt en
de gouden lamp verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron
verbrijzeld en het scheprad in de put verbroken wordt, en het
stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest
wederkeert tot God, die hem geschonken heeft. (Pred. 11:7- 12:7)
Niet alleen
jongeren, maar ook mensen op oudere leeftijd, en zij die het
reispad bergafwaarts gaan en in de avondstond van het leven zijn
gekomen moeten leren van het leven van Salomo.
We zien en horen van
de problemen van jongeren - hun aarzelen om te kiezen tussen goed
en kwaad, terwijl vaak de stroom van hartstocht voor hen te sterk
blijkt. In mensen van rijpere leeftijd verwachten we niet deze
onzekerheid en ontrouw; we verwachten dat zich een karakter heeft
gevormd, een beginsel zich heeft ontwikkeld. Maar dit is niet
altijd het geval.
Toen Salomo’s
karakter als een diepgewortelde boom had moeten zijn, viel hij
juist van zijn standvastige trouw ten prooi aan verleiding. Toen
zijn kracht het grootst had moeten zijn, bleek dat hij juist heel
zwak was.
Zulke voorbeelden
leren ons dat de enige bescherming voor Jong en oud ligt in waken
en bidden. Veiligheid ligt niet in een hoge positie en in grote
voorrechten. Iemand kan jarenlang een oprecht christelijk leven
hebben geleid, en toch nog blootstaan aan satans aanvallen.
In de strijd tegen
zonden in en om ons heen leed zelfs de verstandige en machtige
Salomo de nederlaag. Zijn falen leert ons dat niemand ooit met
absolute zekerheid kan bouwen op eigen wijsheid en oprechtheid,
hoe groot zijn intellect ook moge zijn en hoezeer hij God ook in
het verleden mag hebben gediend.
In elke generatie en
in ieder land is de ware grondslag en het juiste voorbeeld voor
karaktervorming gelijk. Gods gebod: Gij zult de Here, uw God,
liefhebben uit heel uw hart. . . en uw naaste als uzelf” (Luc. 10
: 27) , het grote beginsel dat in het karakter en leven van onze
Heiland tot uiting kwam, is de enig veilige grondslag, de enig
veilige gids.
,,Uw tijden zullen
bestendig zijn, een rijkdom van heil, wijsheid en kennis” (Jes.
33: 6) — de wijsheid en kennis die alleen door Gods Woord te
verkrijgen is.
De woorden: Dat zal
uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der volken” (Deut. 4 :
6), zijn nu nog even waar als in de tijd dat God ze tot Israël
heeft gesproken. Hier ligt de enige veiligheid voor persoonlijke
oprechtheid, voor reinheid in het gezin, voor het welzijn van de
maatschappij of de vastheid van een volk. Onder de problemen en
gevaren van het leven is de enig veilige weg te doen wat God heeft
gezegd. “De bevelen des Heren zijn waarachtig”, en “wie zo
handelt, zal nimmer wankelen.” (Psalm 19: 9; 15: 5)
Zij die acht slaan
op de waarschuwing van Salomo’s afval, zullen het eerste begin van
de zonden waardoor hij is overwonnen, schuwen. Alleen
gehoorzaamheid aan de eisen des hemels zal de mens bewaren voor
afval. God heeft aan de mensen groot licht en tal van zegeningen
geschonken; maar als dit licht en deze zegeningen niet worden
aanvaard, vormen ze geen bescherming tegen ongehoorzaamheid en
afval. Als mensen die van God een positie van vertrouwen hebben
ontvangen, zich van Hem afkeren om menselijke wijsheid te zoeken,
wordt hun licht tot duisternis. De bekwaamheden die ze gekregen
hebben, worden voor hen een valstrik.
Zolang de strijd
duurt, zullen mensen God loslaten. Satan zal de omstandigheden zó
besturen, dat ze bijna onmerkbaar de ziel verzwakken, als we niet
door Gods kracht worden beschermd. Bij elke stap moeten we de
vraag stellen: Is dit de weg des Heren?” Zo lang het leven duurt,
zal het nodig zijn de genegenheden en hartstochten te bewaken.
We kunnen ons geen
ogenblik zeker voelen, als we niet volkomen op God vertrouwen, en
ons leven niet geborgen is in Christus. Waken en bidden zijn de
bescherming van reinheid.
Allen die Gods stad
willen binnengaan, moeten de smalle poort binnengaan, wat
inspanning vergt; want “in haar zal niets onreins binnenkomen.” (Openb.
21: 27)
Zij die gevallen
zijn, behoeven echter niet te wanhopen. Bejaarde mensen die
vroeger door God zijn geëerd, kunnen hun ziel verontreinigd hebben
en hun deugd hebben geofferd op het altaar van zingenot; maar als
ze berouw hebben, de zonde de rug toekeren en zich wenden tot God,
is er voor hen nog hoop. Hij die heeft gezegd: “Wees getrouw tot
de dood en Ik zal u geven de kroon des levens” (Openb. 2: 10),
doet ook de uitnodiging horen. “De goddeloze verlate zijn weg en
de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here,
dan zal Hij Zich over hem ontfermen - en tot onze God, want Hij
vergeeft veeIvuIdig.” (Jes. 55: 7) God haat de zonde, maar heeft
de zondaar lief. “Ik zal hun afkerigheid genezen,” zegt Hij, Ik
zal hem vrijwillig liefhebben.” (Hosea 14: 5)
Het berouw van
Salomo was oprecht; maar het kwaad, veroorzaakt door zijn verkeerd
voorbeeld, kon niet ongedaan gemaakt worden. Tijdens zijn afval
waren in het koninkrijk mensen trouw gebleven aan hun plicht, en
hadden hun reinheid en getrouwheid gehandhaafd. Velen waren echter
afgedwaald; en de machten van het kwaad, in werking gesteld door
het invoeren van afgoderij en wereldse praktijken, konden niet
zonder meer door de boetvaardige koning tot stilstand worden
gebracht. Zijn invloed ten goede was erg verzwakt.
Velen aarzelden hun
vertrouwen te stellen in zijn leiding. Hoewel de koning zijn zonde
beleed en voor het bestwil van latere geslachten een verslag
schreef van zijn dwaasheid en van zijn bekering, kon hij niet de
hoop koesteren dat de nadelige gevolgen van zijn afdwaling
volkomen werden tenietgedaan. Aangemoedigd door zijn afval bleven
velen volharden in het kwaad. En in de neerwaartse gang van vele
oversten die hem volgden, ontdekken we de tragische invloed van
het misbruiken van de krachten, door God aan hem geschonken.
In zijn
zielsverdriet bij het nadenken over het kwaad, veroorzaakt door
zijn gedrag, werd Salomo gedrongen te zeggen: “Wijsheid is beter
dan oorlogstuig, maar één zondaar bederft veel goeds.” (Pred. 9:
18) “Er is een kwaad, dat ik zag onder de zon als een dwaling, die
bij een machthebber haar oorsprong vond: de dwaas werd op de
hoogste posten gesteld.” (Pred. 10 : 5, 6
“Dode vliegen doen
de zalf van de zalfbereider stinkend gisten; een weinig onverstand
heeft meer invloed dan wijsheid en eer.” (Pred. 10: 1)
Bij de vele lessen
die het leven van Salomo leert, wordt geen enkele les sterker
onder de aandacht gebracht dan de macht van de invloed ten goede
of ten kwade. Hoe beperkt onze invloedskring ook moge zijn, we
hebben toch een bepaalde invloed ten goede of ten kwade. Het
betekent een zegen of een vloek voor anderen, zonder dat we er
invloed op kunnen uitoefenen of er wellicht iets van weten. Deze
invloed kan ontevredenheid of zelfzucht brengen, of door een
gekoesterde zonde giftig werken; maar het kan ook door geloof een
levengevende macht zijn, en moed, hoop en liefde brengen. Hoe dan
ook, er gaat een invloed ten goede of ten kwade van uit.
Het is een
ontzagwekkende gedachte, dat onze invloed leven of dood kan
betekenen voor anderen, maar het is een feit. Een enkele ziel kan
voor eeuwig verloren gaan, en wie kan de waarde daarvan schatten!
Toch kan een overhaaste daad, een onnadenkend woord van ons een
dusdanige invloed uitoefenen op iemands leven, dat het de
ondergang van zo iemand betekent! Een smet op het karakter kan
velen afwenden van Christus.
Wanneer het gezaaide
zaad vrucht draagt, en dit op zijn beurt weer wordt gezaaid, wordt
de opbrengst vermenigvuldigd. Deze wet geldt ook in onze omgang
met anderen. Elke daad, elk woord is een zaad dat vrucht draagt.
Elke bedachtzame vriendelijke daad, elke daad van gehoorzaamheid,
van zelfverloochening, zal vrucht dragen in anderen, en door hen
een verdere invloed uitoefenen. En elke daad van nijd, boosheid,
of ontevredenheid is een zaad die een “bittere wortel” (Hebr. 12:
15) voortbrengt, waardoor zeer velen besmet zullen worden. En hoe
groot aantal zullen door de ,,zeer velen” vergiftigd worden! Op
deze wijze openbaart de eeuwigheid de gevolgen van het zaaien van
goed en kwaad.
("Profeten en Koningen" - E.G. White)