You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

Trots op voorspoed  (3)

 

Zolang Salomo de wetten des hemels hooghield, was God met hem, en gaf hem wijsheid om onpartijdig en barmhartig over Israël te heersen. Toen in het begin rijkdom en wereldse eer hem ten deel vielen, bleef hij eenvoudig, en groot was zijn invloed. “En Salomo was heerser over al de koninkrijken van de Rivier af tot het land der Filistijnen, tot de grens van Egypte.” “Hij had vrede rondom aan alle zijden, zodat Juda en Israël gerust woonden, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom . . . gedurende het gehele leven van Salomo.” (1 Kon. 4: 21, 24, 25)

 

Maar na een veelbelovend begin werd zijn leven verduisterd door afval. De geschiedenis vermeldt het tragische feit dat hij, die Jedidja, “door de Here bemind”, werd genoemd (2 Sam. 12:24) ; die door God was geëerd met zulke opmerkelijke bewijzen van Gods gunst, dat zijn wijsheid en eerlijkheid hem wereldberoemd hadden gemaakt; die anderen ertoe had gebracht eer te bewijzen aan de God van Israël, de dienst van Jehova losliet om zich te buigen voor de afgoden der heidenen.

 

Honderden jaren voordat Salomo de troon besteeg, had de Here, die de gevaren had voorzien waaraan de gekozen heersers in Israël zouden blootstaan, aan Mozes aanwijzingen gegeven waardoor ze zich moesten laten leiden. Die op de troon zat, moest een afschrift laten maken van de wet des Heren, welke bij de Levitische priesters berust. “Dat zal hij bij zich hebben”, had de Here gezegd, “en daarin zal hij lezen gedurende heel zijn leven om te leren de Here, zijn God, te vrezen door al de woorden dezer wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden, opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders, en hij van het gebod niet afwijke naar rechts of naar links, opdat hij lange tijd koning moge blijven, hijzelf en zijn zonen, te midden van Israël.” (Deut. 17: 18-20)

 

Samen met deze onderwijzing waarschuwde de Here in het bijzonder hem die tot koning zou worden gezalfd. “Ook zal hij niet veel vrouwen nemen opdat zijn hart niet afwijken zou; ook zal hij zich niet te veel zilver en goud vergaren.” (Deut. 17: 17)

 

Salomo kende deze waarschuwingen, en gedurende een tijd sloeg hij er acht op. Zijn grootste verlangen was te leven in overeenstemming met de wetten die op Sinaï waren gegeven. Zijn handelwijze in het besturen van het koninkrijk was in duidelijke tegenstelling met de gebruiken van de volken uit zijn dagen, — volken die God niet vreesden en wier vorsten zijn heilige wet hadden vertreden.

 

In zijn streven zijn betrekkingen met het machtige rijk ten zuiden van Israël te versterken, waagde Salomo zich op verboden grond. Satan wist wat de gevolgen van gehoorzaamheid zouden zijn; en tijdens de beginperiode van Salomo’s regering, - heerlijke jaren door de wijsheid, de goedheid en oprechtheid van de koning, - trachtte hij invloeden aan te wenden waardoor Salomo’s trouw aan zijn beginselen zou worden ondermijnd, en er een scheiding tussen hem en God zou ontstaan. Dat de vijand slaagde in zijn opzet, lezen we in de Bijbel: “En Salomo verzwagerde zich met Farao, de koning van Egypte; hij nam namelijk Farao’s dochter en bracht haar in de stad Davids.” (1 Kon. 3: 1)

 

Van menselijk standpunt bezien scheen dit huwelijk, hoewel in strijd met de leer van Gods wet, een zegen; want Salomo’s heidense vrouw werd bekeerd en diende met hem de ware God. Verder bewees Farao trouw aan Israël door Gezer in te nemen, de Kanaänieten die in die stad woonden te doden, en de stad als geschenk te geven aan zijn dochter, de vrouw van Salomo. (1 Kon. 9: 16)

 

Salomo herbouwde deze stad, en versterkte daardoor zijn koninkrijk langs de kust van de Middellandse Zee. Maar door een verbond te sluiten met een heidens volk, en dit verbond te bezegelen door een huwelijk met een afgodische prinses, veronachtzaamde Salomo de verstandige voorziening die God had getroffen om zijn volk rein te bewaren. De hoop dat deze Egyptische vrouw zich zou bekeren, was slechts een zwakke verontschuldiging voor de zonde.

 

Een tijd lang ging God in zijn barmhartigheid aan deze vreselijke vergissing voorbij; en de koning had door een verstandig beleid tenminste in grote mate het kwaad dat door zijn onvoorzichtigheid in werking was getreden kunnen weerhouden. Maar Salomo begon de bron van zijn macht en heerlijkheid uit het oog te verliezen. Naarmate zijn gevoelens zijn verstand begonnen te overheersen, nam zijn zelfvertrouwen toe en zocht hij Gods plannen op zijn eigen wijze uit te voeren.

Hij redeneerde, dat politieke en zakelijke banden met de omringende volken hen een kennis van de ware God zouden bijbrengen; en hij ging een onheilig verbond aan met het ene volk na het andere. Dikwijls werden deze overeenkomsten bezegeld met huwelijken met heidense prinsessen. Gods geboden werden terzijde geschoven voor de gebruiken van de omringende volken.

 

Salomo maakte zichzelf wijs dat zijn wijsheid en de kracht van zijn voorbeeld zijn vrouwen ertoe zouden brengen hun afgoden los te laten om de ware God te dienen; ook zouden de banden die op deze wijze waren gelegd, de volken rondom nauwer met Israël verbinden. Een vergeefse hoop! De vergissing van Salomo, dat hij sterk genoeg zou zijn om weerstand te bieden aan de invloed van heidense bondgenoten, was noodlottig. Dat was ook het geval met het bedrog dat hem deed hopen, ondanks een veronachtzaming van Gods Wet zijnerzijds, dat anderen ertoe zouden komen eerbied te koesteren voor deze heilige wet en eraan te gehoorzamen.

 

De bondgenootschappen en zakelijke betrekkingen van de koning met heidense volken brachten hem bekendheid, eer en rijkdom. Hij was in staat goud uit Ofir en zilver uit Tarsis te halen in grote hoeveelheden. “De koning maakte het zilver en het goud in Jeruzalem overvloedig als stenen, en de ceders als moerbeivijgen, die in menigte in de Laagte groeien.” (2 Kron. 1: 15)

Rijkdom, met de daaraan gepaard gaande verleidingen, werd tijdens de regering van Salomo het deel van steeds meer mensen; maar het zuivere goud van het karakter verduisterde, en verloor haar waarde.

 

Salomo’s afval ging zó geleidelijk, dat hij ver van God was afgedwaald eer hij zich hiervan bewust was. Bijna ongemerkt begon hij minder vertrouwen te stellen in Gods leiding en zegen en meer te vertrouwen op eigen kracht. Geleidelijk onthield hij aan God die onwankelbare gehoorzaamheid waardoor Israël een bijzonder volk was, en werd steeds meer gelijk aan de gewoonten van de omliggende volken. Door toe te geven aan de verleidingen, opgesloten in zijn succes en zijn geëerde positie, vergat hij de bron van zijn voorspoed. Het streven om andere volken te overtreffen in macht en grootheid bracht hem ertoe de hemelse gaven, die hij tot dusver had gebruikt tot eer van God, te besteden voor zijn zelfzuchtige plannen. Het geld dat gebruikt had moeten worden om de armen te helpen, en de beginselen van een geheiligd leven uit te dragen door heel de wereld, werd op zelfzuchtige wijze besteed aan eerzuchtige projecten.

 

Bezeten door een overweldigend verlangen andere volken te overtreffen in uiterlijk vertoon, zag de koning de noodzaak van het bezit van schoonheid en volmaaktheid van karakter over het hoofd. Door te zoeken naar zelfverheerlijking in het oog van de wereld, deed hij afstand van zijn eer en oprechtheid. De geweldige inkomsten, verkregen door handel met vele landen, werden aangevuld door zwaar drukkende belastingen.

 

Op deze wijze droegen trots, eerzucht, verkwisting en bevrediging vrucht in wreedheid en uitbuiting. De nauwgezette, attente geest die zijn handelwijze met de mensen had gekenmerkt tijdens het begin van zijn regering, was veranderd. Van de verstandigste, barmhartigste heerser was hij ontaard tot een dwingeland. Vroeger een medevoelende, godvrezende beschermer van het volk, werd hij nu een verdrukker en despoot. De ene belasting na de andere werd het volk opgelegd om middelen te verkrijgen tot instandhouding van het luxueuze hof.

 

Het volk begon te klagen. De eerbied en bewondering die ze voor hun koning hadden gekoesterd, veranderde in vervreemding en afschuw.

 

Als bescherming tegen het vertrouwen stellen in mensen had de Here hen die over Israël zouden heersen, gewaarschuwd er geen groot aantal paarden op na te houden. Maar in strijd met dit gebod had Salomo paarden gebracht uit Egypte.  “Men leverde Salomo paarden uit Misraïm en uit alle landen.” (2 Kron. 9: 28)

Voorts bracht Salomo wagens en ruiters bijeen, zodat hij veertienhonderd wagens had en twaalfduizend ruiters, en hij legde ze in de wagensteden en bij de koning te Jeruzalem.” (1 Kon. 10:26)

 

Steeds meer gaf de koning zich over aan weelde, genotzucht en de gunst der wereld als tekenen van grootheid. Knappe, aantrekkelijke vrouwen werden gehaald uit Egypte, Fenicië, Edom, Moab en andere landen. Het aantal van deze vrouwen liep in de honderden. Ze dienden de afgoden en volgden wrede, ontaarde gebruiken. Verleid door hun schoonheid liet de koning zijn plichten tegenover God en zijn rijk na. Zijn vrouwen oefenden een sterke invloed uit op hem, en geleidelijk brachten ze hem ertoe om met hen te aanbidden. Salomo had geen acht geslagen op Gods bevel, dat als een bescherming tegen afval was bedoeld, en nu begon hij afgoden te dienen. “Het geschiedde namelijk, toen Salomo oud geworden was, dat zijn vrouwen zijn hart meevoerden achter andere goden, zodat zijn hart de Here, zijn God, niet volkomen was toegewijd gelijk dat van zijn vader David. Zo liep Salomo Astarte, de godin der Sidoniërs, achterna, en Milkom, de gruwel der Ammonieten.” (1 Koningen 11: 4, 5)

 

Op de zuidelijke hoogte van de Olijfberg, tegenover de berg Moria, waar de prachtige tempel des Heren stond, richtte Salomo een indrukwekkende hoeveelheid gebouwen op, bestemd voor het dienen van de afgoden. Om zijn vrouwen plezier te doen, plaatste hij grote afgodsbeelden, - vormeloze beelden van hout en steen - tussen de mirte- en olijfbossen. Daar werden voor de altaren van heidense goden - ,,Kemos, de gruwel van Moab, en de gruwel der Ammonieten” - de meest ontaarde vormen van heidendom beoefend.

 

Salomo’s handelwijze had onvermijdelijk straf ten gevolge. Zijn scheiding met God door omgang met afgodendienaars betekende zijn ondergang. Toen hij ontrouw werd aan God, kon hij zich niet langer beheersen. Zijn moreel overwicht was verdwenen. Zijn zintuigen werden afgestompt en zijn geweten werd het zwijgen opgelegd. Hij die in het begin van zijn regering zoveel wijsheid en medeleven ten toon had gespreid, zakte zó diep, dat hij toestemde in het dienen van een afgod waaraan levende kinderen werden geofferd. Hij die in zijn jeugd bescheidenheid en begrip had gekend, en als man had geschreven: “Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood” (Spr. 14: 12),  week in later jaren zó ver af van zuiverheid, dat hij toegaf aan losbandige erediensten ter ere van Kemos en Astarte.

Hij die bij de inwijding van de tempel tot het volk had gezegd: “Moge uw hart volkomen zijn met de Here, onze God” (1 Kon. 8 : 61), werd nu zelf een overtreder, die in woord en daad zijn eigen woorden logenstrafte. Hij hield losbandigheid voor vrijheid. Hij trachtte - maar hoe hoog was de prijs! - licht en duisternis, goed met kwaad, reinheid met onreinheid, Christus met Belial, te doen samengaan.

 

In plaats van een der grootste koningen die ooit had geleefd, werd Salomo een afvallige, een werktuig en slaaf van anderen. Zijn karakter, dat edel en mannelijk was geweest, werd slap en verwijfd. Zijn geloof in de levende God werd vervangen door de twijfel van een godloochenaar. Ongeloof mismaakte zijn geluk, verzwakte zijn beginselen, en ontaardde zijn leven. De rechtvaardigheid en grootheid van zijn beginjaren veranderden in despotisme en tirannie. Arme, menselijke natuur! God kan weinig doen voor mensen die zich niet van Hem afhankelijk gevoelen.

 

In deze jaren van afval nam de geestelijke ontaarding van Israël geleidelijk toe. Hoe kon het ook anders, als de koning zijn belangen deed samengaan met satanische werktuigen? Door deze middelen werkte de vijand om de geest der Israëlieten te verwarren, wat betreft ware en onware aanbidding; en ze werden een gemakkelijke prooi voor hem.

 

Handelsbetrekkingen met andere volken brachten hen in nauwe aanraking met mensen die geen liefde kenden voor God, en hun eigen liefde voor Hem nam steeds af. Hun bewustzijn van Gods heilig karakter stierf af. Door te weigeren op het pad van gehoorzaamheid te gaan, brachten ze hun trouw over op de vijand van gerechtigheid. Het werd een gewoonte te trouwen met afgodendienaars, en steeds meer verloren de Israëlieten hun afkeer voor de afgoden. Veelwijverij werd in de hand gewerkt. Afgodische moeders voedden hun kinderen op om ze te laten meedoen aan heidense gebruiken. In menig leven werd de zuivere godsdienst, die God had ingesteld, vervangen door de grofste afgoderij.

 

Christenen moeten zich afgescheiden bewaren van de wereld, van haar geest en invloeden. God is in staat ons in deze wereld te bewaren, maar we mogen niet van de wereld zijn. Zijn liefde is niet willekeurig en onzeker. Altijd waakt Hij met een onmetelijke zorg over zijn kinderen. Maar Hij eist onverdeelde trouw. “Niemand kan twee heren dienen, want hij zal of de ene haten en de andere liefhebben, of zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen en Mammon.” (Matth 6: 24)

 

Salomo had een wonderbare wijsheid ontvangen; maar de wereld trok hem af van God. Mensen in deze tijd zijn niet sterker dan hij was; ze zijn maar al te licht geneigd toe te geven aan invloeden die zijn ondergang hebben

veroorzaakt. Zoals God Salomo heeft gewaarschuwd voor het gevaar, waarschuwt Hij ook nu zijn kinderen dat ze hun ziel niet in gevaar stellen door zich met de wereld te verbinden. “Gaat weg uit hun midden”, zo vraagt Hij, en scheidt u af, . . . houdt niet vast aan het onreine, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot een Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige.” (2 Cor. 6: 17,18)

 

Te midden van voorspoed schuilt gevaar. In de loop der eeuwen zijn rijkdom en eer altijd vergezeld geweest met gevaar voor het verlies van eenvoud en godsvrucht. Het kost geen moeite de lege beker te dragen; als de beker tot de rand toe gevuld is, moet hij zorgvuldig gedragen worden. Beproeving en tegenspoed kan verdriet veroorzaken; maar voorspoed is uiterst gevaarlijk voor het geestelijk leven. Als de mens zich niet gedurig aan God onderwerpt, als hij niet door de waarheid wordt geheiligd, zal voorspoed zeker de natuurlijke neigingen tot aanmatiging wekken.

 

In het dal der vernedering, waar mensen van God afhankelijk zijn voor leiding en onderricht bij elke stap die ze doen, is betrekkelijke veiligheid. Maar mensen die als het ware op een voetstuk staan en die door hun positie gezien worden als verstandige mensen, verkeren in het grootste gevaar. Als deze mensen God niet stellen tot hun sterkte, zullen ze beslist vallen.

 

Als trots en eerzucht worden gekoesterd, lijdt het leven schade; want trots, het besef dat men niets nodig heeft, sluit het hart voor de oneindige zegeningen van de hemel. Wie zelfverheerlijking als doel stelt, zal ontdekken dat hij Gods genade, waardoor ware rijkdom en voldoening verkregen worden, mist. Maar wie alles voor Christus geeft en doet, zal de vervulling ervaren van de belofte: “De zegen des Heren, die maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe.” (Spr. 10:22)

 

Door zijn genade verbant de Heiland onrust en onheilige eerzucht uit het hart, verandert vijandschap in liefde, ongeloof in vertrouwen. Als Hij spreekt tot de ziel: “Volg Mij” (Matth 9: 9), is de betovering van de wereld verbroken, Op het horen van zijn stem vlucht de geest van zelfzucht en eerzucht uit het hart en staan mensen veranderd op om Hem te volgen.
("Profeten en Koningen" - E.G. White)