|
||
You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White | ||
Bijbelkommentaar van Ellen White
Openbaring 7
Verzen 1-3 (Openb. 16:13-16; zie EGW over Openb. 5:11; Ef. 4:30). De tijd nadert haar einde. -- Reeds staat het ene koninkrijk op tegen het andere koninkrijk. Nu is er nog geen vastbesloten eenheid. De vier winden worden nog tegengehouden tot Gods dienstknechten aan hun voorhoofden verzegeld zijn. Dan zullen de machten op aarde hun krachten bundelen voor de laatste grote strijd. Met hoeveel zorg moeten wij de weinig overgebleven tijd van onze genadetijd benutten! (RH 27 nov. 1900).
Kort voordat deze tijd der benauwdheid begon, ontvingen wij allen het zegel van de levende God. Toen zag ik dat de vier engelen niet langer de vier winden hielden. Ik zag hongersnood, pest en het zwaard, het ene volk stond op tegen het andere volk, en heel de wereld was in opschudding (Day-Star, 14 maart 1846).
Alles in de wereld is onzeker. De volken zijn toornig en grote voorbereidingen voor de oorlog worden getroffen. Het ene volk smeedt samen tegen het andere volk, het ene koninkrijk tegen het andere. De grote dag van God komt snel naderbij. Maar hoewel de volken hun strijdkrachten monsteren, het bevel aan de engelen is nog van kracht, dat zij de vier winden moeten tegenhouden tot de dienstknechten van God aan hun voorhoofden zijn verzegeld (RH 28 jan. 1909).
2, 3 (zie EGW over Openb. 13:16, 17; 14:9-12). Engelen onderscheiden het merkteken. -- Wat is het zegel van de levende God dat geplaatst wordt op de voorhoofden van Zijn volk? Het is een merkteken dat engelen, maar geen menselijke ogen kunnen onderscheiden; want de verderfengel moet dit merkteken van verlossing zien. Dit hemelse wezen heeft het teken van het kruis van Golgotha gezien in de zonen en dochters, die de Here heeft aangenomen. De zonde door het overtreden van Gods wet is weggenomen. Zij dragen het bruiloftskleed en zijn gehoorzaam en getrouw aan al Gods geboden (Brief 126, 1898).
(Ex. 12:7, 12, 13; Ez. 9:4; 20:12, 20). De handtekening van Gods goedkeuring. -- De Israëlieten plaatsten boven hun deuren een teken van bloed om te kennen te geven dat zij Gods eigendom waren. Zo zullen Gods kinderen in deze tijd de handtekening dragen, die God heeft bepaald. Zij zullen in harmonie met Gods heilige wet leven. Een merkteken wordt geplaatst op elkeen van Gods volk, evenals een merkteken werd geplaatst boven de deuren van de Hebreeuwse woningen om het volk te bewaren voor de algemene ondergang. Gods zegt: “Ik heb hun Mijn sabbatten gegeven als een teken tussen Mij en hen, opdat zij zouden weten dat Ik, de Here, hen heilig” (RH 6 febr. 1900).
(Ex. 31:12-17). Gods bijzonder eigendom. -- Iedereen in deze wereld is het eigendom van de Here door schepping en verlossing. Iedereen moet zich voor zijn leven verantwoorden. Heeft hij God gegeven wat Hem toekomt? Heeft hij alles overgegeven wat van Hem is als zijn gekocht eigendom? Allen die de Here koesteren als hun deel in dit leven, zullen door Hem worden beheerst en zullen het merkteken, het teken van God ontvangen, dat laat zien, dat zij Gods bijzonder eigendom zijn. De gerechtigheid van Christus zal voor hen uitgaan, en de heerlijkheid des Heren zal hun achterhoede zijn. De Here beschermt ieder mens die Zijn merkteken draagt (Ex. 31:12-17 aangehaald).
Deze erkenning van God is van de grootste waarde voor ieder mens. Allen die Hem liefhebben en dienen zijn heel waardevol in Zijn ogen. Hij wil dat zij daar staan, waar de ware vertegenwoordigers van de waarheid zullen zijn, zoals deze is in Jezus (Brief 77, 1899).
Natuurlijke karaktertrekken moeten veranderd worden. --- Hoe weinigen denken eraan dat de verzoeker vroeger een overdekkende cherub geweest is, een wezen, door God geschapen tot heerlijkheid van Zijn naam. Satan viel van zijn hoge positie door zelfverheffing; hij misbruikte de grote capaciteiten waarmee God hem zo rijkelijk had gezegend. Hij is gevallen door dezelfde oorzaak, waardoor nu nog duizenden vallen, door de eerzucht om de eerste te willen zijn en niet bereid om zich te laten gezeggen. De Here wil dat de mens de les leert dat hij, hoewel hij deel uitmaakt van de gemeente, pas gered is, als Gods zegel op hem geplaatst is...... De Here heeft voor ieder van ons een werk te doen. En als de waarheid niet in het hart is geworteld, als de natuurlijke karaktertrekken niet veranderd zijn door de Heilige Geest, kunnen wij nooit medewerkers van Jezus Christus zijn. Het eigen ik zal zich steeds vertonen en het karakter van Christus wordt niet zichtbaar in ons leven (Brief 80, 1898).
Zonder vlek of rimpel. -- Zendingswerkers zijn dringend nodig in elke tak van Gods werk. Onze instellingen hebben behoefte aan bekeerde, toegewijde mensen die hun vertrouwen in de Here stellen. God zal door zulke werkers de macht van Zijn genade openbaren. Zijn dienstknechten moeten onderscheiden zijn van de wereld door het zegel van de levende God; hun woorden en daden moeten openbaren dat zij medewerkers van God zijn.
God kan de mens slechts in zoverre gebruiken als zij zich door de Heilige Geest laten gebruiken. Ik moet tot mensen, die verantwoordelijke posities aanvaarden als voorzitters, evangeliedienaars, artsen of werkers in welk vlak ook, zeggen: God zal iedereen, die in Zijn dienst staat, toetsen. Hij vraagt niet: Zijn ze geleerd en welsprekend? Zijn ze in staat om te gebieden, te leiden en te besturen? Hij vraagt: Zullen ze Mijn karakter vertegenwoordigen? Zullen ze ootmoedig wandelen, zodat Ik hun Mijn weg kan leren? De zieletempel mag niet worden verontreinigd door een losbandige of onreine praktijk. Zij, die Ik erken in de hemel, moeten zonder vlek of rimpel zijn.
De Here wil nederige mannen gebruiken om een groot en goed werk te doen. Door hen zal Hij aan de wereld de onuitwisbare kenmerken van de goddelijke natuur openbaren (Brief 270, 1907).
(Openb. 14:1-3; 22:4; Joh. 1:12). Een eer om Gods merkteken te dragen. -- Zij die uit de wereld komen, om in woorden en daden van wereldlingen te verschillen, die beseffen dat het een eer is om Gods merkteken te dragen, zullen kracht ontvangen om Zijn kinderen te worden. De Here heeft mensen nodig waarop Hij kan vertrouwen. Niemand gaat de hemel binnen die het merkteken van God niet draagt. Zij die in deze door zonde vervloekte wereld dit merkteken met geheiligde vrijmoedigheid dragen, en het als een eer beschouwen, zullen door Christus in de hemel worden erkend en geëerd (Brief 125, 1903).
(Jer. 8:20; 1 Joh. 3:3). Zal de engel aan ons voorbijgaan? — “En een ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is.” Heel spoedig zal iedereen, die een kind van God is, dit zegel ontvangen. Geve God, dat het op ons voorhoofd wordt geplaatst! Wie kan verdragen te worden gepasseerd als de engel uitgaat om de dienstknechten van God aan hun voorhoofden te verzegelen? (RH 28 mei, 1889).
Een paspoort voor de Heilige Stad. —Alleen zij die het zegel van de levende God ontvangen, zullen het paspoort bezitten om door de poorten van de Heilige Stad binnen te gaan. Maar er zijn velen die verantwoordelijkheden in Gods werk op zich nemen, terwijl ze niet van ganser harte geloven en zolang zij in die staat verkeren, kunnen zij het zegel van de levende God niet ontvangen. Zij vertrouwen op hun eigen gerechtigheid, die de Here als dwaasheid beschouwt (Brief 164, 1909).
Het merkteken van onderscheid. -- Zij die Gods zegel op hun voorhoofd willen dragen, moeten de Sabbat van het vierde gebod houden. Dit onderscheidt hen van de ontrouwen, die een menselijke instelling hebben aanvaard in plaats van de ware Sabbat.
De viering van Gods rustdag is een merkteken van onderscheid tussen hen die God dienen en die Hem niet dienen (MS 27, 1899).
In karakter evenals Christus.-- Het zegel van de levende God wordt alleen op hen geplaatst, die wat hun karakter betreft op Christus gelijken (RH 21 mei, 1895).
Het beeld van Christus in de ziel.-- Zoals was de indruk van het zegel opneemt, neemt de ziel de indruk van Gods Geest op en behoudt het beeld van Christus (ST 18 juli, 1911).
Het zegel en de geboden. -- Velen zullen het zegel van God niet ontvangen omdat zij Zijn geboden niet houden of geen vruchten der gerechtigheid dragen (Brief 76, 1900).
Een bittere teleurstelling op de dag van God.-- De grote massa van belijdende christenen zal op de dag van God bitter teleurgesteld worden. Op hun voorhoofden dragen zij niet het zegel van de levende God. Door hun lauwheid en halfslachtigheid onteren zij God veel meer dan de erkende ongelovige. Zij dwalen rond in het duister, terwijl zij konden wandelen in het heldere licht van het Woord, geleid door Hem, die zich nooit vergist (Brief 121, 1903).
2-4. Zie EGW over Openb. 14:1-4.
4-17. (Openb. 14:1-4; 2 Kor. 3:18). Er naar streven om tot de 144.000 te behoren.-- (Openb. 7:9-17 aangehaald). Zij die door het Lam geleid zullen worden naar de bronnen van levend water en van wier ogen Hij alle tranen zal afwissen, zijn degenen die nu de kennis en het begrip ontvangen, die in de Bijbel, Gods Woord, worden geopenbaard....
Wij mogen geen mensen nabootsen. Geen mens is wijs genoeg om onze maatstaf te kunnen zijn. Wij moeten zien op de Mens Jezus Christus, die volmaakt is in gerechtigheid en heiligheid. Hij is de overste Leidsman en Voleinder van ons geloof. Hij is het grote Voorbeeld. Zijn leven is de maatstaf van de ervaring die wij moeten opdoen. Zijn karakter moet ons model zijn. Laten wij daarom onze gedachten van de problemen en moeilijkheden van dit leven afwenden om ze op Hem te richten, zodat wij door aanschouwen naar zijn beeld veranderd worden. Er is een goede reden om Christus voor ogen te houden. Wij kunnen veilig naar Hem opzien want Hij is alwijs. Als wij naar Hem zien en aan Hem denken, zal Hij in ons gestalte krijgen als de hope der heerlijkheid.
Laten wij met alle kracht die God ons heeft gegeven er naar streven om tot de 144.000 te behoren (RH 9 maart, 1905).
9 (Openb. 3:5; 19:7-9; Joh. 12;12, 13). De palmen en de gewaden.-- De palmtakken geven te kennen dat zij de overwinning hebben behaald en de witte klederen, dat zij bekleed zijn met Christus’ gerechtigheid. Gode zij dank, dat er een bron is geopend om de gewaden van ons karakter te wassen en ze wit als sneeuw te maken (Ongedat. MS 23).
14. Zie EGW over Openb. 3:18; 19:7-9; Mat. 22:11, 12. 17. Zie EGW over Openb. 22:1, 2; Rom. 11:33. |
||