Vraagt
en u zal gegeven worden (12)
Lucas
11:1-13
Christus
ontving steeds van de Vader, zodat Hij aan ons kon meedelen.
“Het Woord dat gij hoort”, zei Hij, “is niet van Mij maar
van de Vader die Mij gezonden heeft.” (Joh. 14:24) “De Zoon
des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om
te dienen.” (Matth. 20:28) Hij leefde, dacht en bad niet
voor Zichzelf maar voor anderen.
Na de uren die
Hij met God had doorgebracht was Hij elke morgen gereed om
het licht van de hemel aan de mensen te brengen. Elke dag
werd Hij opnieuw met de Heilige Geest gedoopt. In de vroege
morgenuren wekte de Here Hem uit zijn slaap en zijn ziel en
lippen werden gezalfd met genade om anderen Gods Woord mee
te delen. Hij kreeg zijn woorden uit de hemel om ze op het
juiste moment te spreken tot hen die vermoeid en bedrukt
waren. “De Here Here heeft Mij als een leerling leren
spreken”, zei Hij, “om met het woord de moede te kunnen
ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt Mij het oor
opdat Ik hore zoals leerlingen doen.” (Jes. 50:4)
De discipelen
van Christus waren diep onder de indruk van zijn gebeden en
van zijn gewoonte om met God te spreken. Toen zij op een
bepaalde dag enige tijd weg waren geweest, vonden zij Hem
verzonken in het gebed. Schijnbaar onbewust van hun
aanwezigheid bad Hij hardop. De harten van de discipelen
waren diep bewogen. Toen Hij zijn gebed had geëindigd,
riepen zij uit: “Heer, leer ons bidden.”
Als antwoord
herhaalde Christus het gebed des Heren, zoals Hij dat op de
berg had gegeven. Toen illustreerde Hij met een gelijkenis
de les die Hij hun wilde leren.
“Wie van u”,
zei Hij, “zal een vriend hebben, die midden in de nacht bij
hem komt en tot hem zegt:
Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is op
zijn reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te
zetten; en dat hij, die binnen is, zou antwoorden en zeggen:
Val mij niet
lastig, de deur is reeds gesloten en mijn kinderen en ik
zijn naar bed; ik kan niet opstaan om ze u te geven. Ik zeg
u, zelfs al zou hij niet opstaan en ze geven, omdat hij zijn
vriend was, om zijn onbeschaamdheid zou hij opstaan en hem
geven, zoveel hij nodig heeft.”
Hier stelt
Christus de man die vraagt voor als iemand die vraagt om
weer te kunnen geven. Hij moet het brood hebben, anders kan
hij niet voorzien in de behoeften van een vermoeide, late
reiziger. Hoewel de buurman het niet prettig vindt dat hij
gestoord wordt, zal hij dit verzoek niet afslaan. Zijn
vriend moet geholpen worden en ten slotte wordt zijn
vasthoudendheid beloond en wordt in zijn nood voorzien.
Zo moesten ook
de discipelen zegeningen van God vragen. Bij het spijzigen
van de menigte en in de prediking over het brood uit de
hemel had Christus hun duidelijk gemaakt hoe zij als zijn
vertegenwoordigers moesten werken. Zij moesten het brood
des levens aan de mensen geven. Hij die hun werk had
aangewezen, zag hoe vaak hun geloof op de proef zou worden
gesteld. Dikwijls zouden zij in onvoorziene situaties
geraken en zich dan van hun menselijke onbekwaamheid bewust
zijn.
Mensen die
naar het brood des levens hongeren zouden bij hen komen en
zij zouden zich verlaten en hulpeloos gevoelen. Zij moesten
geestelijk voedsel ontvangen, wilden zij iets hebben om uit
te delen. Zij mochten niemand hongerig heenzenden. Christus
vestigt hun aandacht op de bron van overvloed. De man wiens
vriend midden in de nacht bij hem kwam voor onderdak,
stuurde deze vriend niet weg, al kwam hij op een onmogelijk
tijdstip. Hij had niets om hem voor te zetten, maar hij ging
naar iemand die voedsel had en drong er bij hem op aan hulp
te bieden tot zijn buurman in zijn behoefte voorzag. Zou
God, die zijn dienstknecht had uitgezonden om de hongerigen
te voeden, niet voorzien in de behoeften voor hun werk?
Maar de
zelfzuchtige buurman uit de gelijkenis geeft geen juist
beeld van Gods karakter. De les wordt niet gevonden in de
vergelijking, maar in de tegenstelling. Een zelfzuchtig
mens zal aan een dringend verzoek gehoor geven, om iemand
die hem in zijn rust stoort, kwijt te raken. God geeft
echter met blijdschap. Hij is vol medeleven en vervult graag
de beden van hen, die in geloof tot Hem komen. Hij geeft
ons, zodat wij anderen kunnen helpen en zo op Hem gaan
gelijken.
Christus zegt:
“Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden;
klopt en u zal opengedaan worden. Want een ieder die bidt,
ontvangt en wie zoekt, vindt en wie klopt, hem zal
opengedaan worden.”
De Heiland
gaat verder: “Is er soms een vader onder u, die, als zijn
zoon hem om een vis vraagt, hem voor een vis een slang zal
geven? Of als hij om een ei vraagt, hem een schorpioen zal
geven? Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven
weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader
uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom
bidden?'
Om ons
vertrouwen in God te sterken, leert Christus ons Hem met een
nieuwe naam aan te spreken, een naam die vervlochten is met
de tederste gevoelens van het menselijk hart. Hij biedt ons
het voorrecht dat wij de oneindige God onze Vader mogen
noemen. Deze naam, waarmee wij Hem aanspreken en waarmee wij
over Hem spreken, is een teken van onze liefde en ons
vertrouwen jegens Hem en tevens een verzekering van zijn
zorg voor ons en verwantschap met ons. Als deze naam wordt
genoemd bij het vragen van een gunst of van zijn zegen,
klinkt deze als muziek in zijn oren. Hij heeft deze naam
steeds weer herhaald, opdat wij het niet aanmatigend zouden
vinden Hem hiermee aan te spreken. Hij wil dat wij met deze
benaming vertrouwd zullen worden.
God beschouwt
ons als zijn kinderen. Hij heeft ons verlost uit deze
onverschillige wereld en ons verkozen om leden te worden van
het koninklijk gezin, als zonen en dochters van de hemelse
Koning. Hij nodigt ons uit Hem te vertrouwen met een dieper
en sterker vertrouwen dan dat van een kind in zijn aardse
ouders.
Ouders houden
van hun kinderen, maar Gods liefde is rijker,
veelomvattender en groter dan menselijke liefde ooit kan
zijn. Deze liefde is onmetelijk. Als aardse ouders weten hoe
zij goede gaven moeten geven aan hun kinderen, hoeveel te
meer zal onze Vader in de hemel de Heilige Geest geven aan
hen, die Hem daarom vragen?
De lessen van
Christus over het bidden moeten goed overdacht worden. In
het gebed schuilt een goddelijke wetenschap en zijn
voorbeeld brengt beginselen naar voren die iedereen moet
begrijpen. Hij laat zien wat de ware geest van gebed is. Hij
leert de noodzaak om aan te houden als wij onze gebeden aan
God voorleggen en verzekert ons van zijn bereidwilligheid om
het gebed te horen en te beantwoorden.
Ons bidden
moet geen zelfzuchtig vragen zijn, alleen voor onszelf. Wij
moeten vragen opdat wij kunnen geven. Het beginsel van
Christus' leven moet het beginsel van ons leven zijn. “Ik
heilig mijzelf voor hen”, zegt Hij, als Hij over zijn
discipelen spreekt, “opdat ook zij geheiligd mogen zijn in
waarheid.” (Joh.17:19) Dezelfde toewijding, zelfopoffering
en onderwerping aan de eisen van Gods Woord, die in Christus
tot uiting kwamen, moeten zichtbaar zijn in zijn
dienstknechten. Onze zending in de wereld is niet onszelf te
dienen of te behagen. Wij moeten God verheerlijken door met
Hem samen te werken in het redden van zondaars. Wij
moeten van God zegeningen vragen om deze aan anderen door te
geven. De mogelijkheid om te ontvangen blijft slechts als
wij geven. Wij kunnen geen hemelse schatten blijven
ontvangen zonder deze mee te delen aan anderen om ons heen.
In de
gelijkenis kreeg de vragensteller steeds weer een weigerend
antwoord, maar hij bleef vragen. Zo kan het schijnen dat op
onze gebeden niet altijd onmiddellijk een antwoord komt,
maar Christus leert dat wij niet moeten ophouden met bidden.
Bidden is niet bedoeld om God van mening te doen veranderen.
Het brengt ons met Hem in harmonie. Als wij Hem iets vragen,
kan het zijn dat Hij het nodig vindt dat wij ons hart
onderzoeken en ons van de zonde bekeren. Daarom leidt Hij
ons door beproevingen en voert Hij ons door vernedering,
opdat wij kunnen zien waardoor het werk van zijn Heilige
Geest in ons wordt gehinderd.
Er zijn
voorwaarden voor de vervulling van Gods geboden en het gebed
kan nooit de plaats van de plicht innemen. “Wanneer gij Mij
liefhebt”, zegt Christus, “zult gij mijn geboden bewaren.” -
“Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij
liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door
mijn Vader, en Ik zal hem liefhebben en mijzelf aan Hem
openbaren.” (Joh. 14:14,21)
Zij die God
hun smeekbeden voorleggen en aanspraak maken op zijn belofte
terwijl zij niet voldoen aan de voorwaarden, beledigen Hem.
Zij gebruiken de naam van Christus als hun garantie voor de
vervulling van de belofte, maar zij doen niet de dingen, die
hun geloof in en hun liefde voor Christus tonen.
Velen schieten
tekort ten aanzien van de voorwaarde om door de Vader te
worden aangenomen. Wij moeten zorgvuldig het vertrouwen,
waarmee wij tot God naderen, onderzoeken. Als wij
ongehoorzaam zijn, houden wij de Heer een rekening voor om
deze te voldoen, terwijl wij niet hebben voldaan aan de
voorwaarden waarop deze kan worden voldaan. Wij houden God
zijn beloften voor en vragen Hem deze te vervullen, terwijl
Hij door dit te doen zijn eigen naam zou onteren.
De belofte
luidt: “Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u
blijven, vraagt wat gij maar wilt en het zal u geworden.” En
Johannes zegt: “En hieraan onderkennen wij dat wij Hem
kennen: Indien wij zijn geboden bewaren. Wie zegt: Ik ken
Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in
die is de waarheid niet. Maar wie zijn woord bewaart, in die
is waarlijk de liefde Gods volmaakt.” (Joh.15:7; 1 Joh.
2;3-5)
Eén van de
laatste geboden van Christus aan zijn discipelen luidde:
“Hebt elkander lief, gelijk Ik u heb liefgehad.” (Joh.
13:34) Gehoorzamen wij dit gebod of geven wij toe aan
scherpe, onchristelijke karaktertrekken? Als wij op een of
andere wijze anderen hebben gegriefd, zijn wij verplicht
onze schuld te belijden en naar verzoening te streven. Dit
is een noodzakelijke voorbereiding om in geloof tot God te
komen en zijn zegen te vragen.
Iets anders
wordt maar al te vaak veronachtzaamd door hen, die de Here
in gebed zoeken. Bent u eerlijk tegenover God? Bij monde van
de profeet Maleachi zegt de Here: “Van de dagen uwer vaderen
af zijt gij afgeweken van mijn inzettingen en hebt ze niet
onderhouden. Keert terug tot Mij, dan zal Ik tot u
terugkeren, zegt de Here der heerscharen. En dan zegt gij:
In welk opzicht moeten wij terugkeren? Mag een mens God
beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin
beroven wij U? In de tienden en de heffing.” (Mal. 3:7,8)
Als de Gever
van alle zegeningen maakt God aanspraak op een bepaald
gedeelte van wat wij bezitten. Dit is zijn voorziening om de
prediking van het evangelie mogelijk te maken. Wij tonen
onze waardering voor zijn gaven door deze tienden aan Hem
terug te geven. Als wij echter achterhouden wat van Hem is,
hoe kunnen wij dan zijn zegen vragen? Als wij ontrouwe
rentmeesters zijn van aardse zaken, hoe kunnen wij dan
verwachten dat Hij ons de dingen van de hemel zal
toevertrouwen? Misschien ligt hier het geheim van het
onbeantwoorde gebed.
Maar de Here
staat in zijn grote barmhartigheid klaar om te vergeven en
zegt: “Brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer opdat
er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede…...
of Ik u dan niet de vensters van de hemel zal openen en
zegen in overvloed over u uitgieten. Dan zal Ik, u ten
goede, de afvreter dreigen, opdat hij de vrucht van uw land
niet verderve en opdat de wijnstok op het veld voor u niet
zonder vrucht zij... En alle volken zullen u gelukkig
prijzen, omdat gij een land van welbehagen zijt, zegt de
Here der heerscharen.” (Mal. 3:10-12)
Zo gaat het
met al Gods geboden. Al zijn gaven worden beloofd op
voorwaarde van gehoorzaamheid. God heeft een hemel vol
zegeningen voor hen, die met Hem willen samenwerken. Allen
die Hem gehoorzamen, kunnen vol vertrouwen aanspraak maken
op de vervulling van zijn beloften.
Wij moeten
echter een vast, onwankelbaar vertrouwen tonen in God. Vaak
wacht Hij met het geven van een antwoord om ons geloof te
beproeven of de echtheid van onze wensen te toetsen. Als wij
overeenkomstig zijn Woord hebben gevraagd, moeten wij zijn
belofte geloven en in onze smeekbeden volharden met een
vastbeslotenheid die zich niet laat tegenhouden.
God heeft niet
gezegd: Vraag een enkele keer en gij zult ontvangen. Hij
zegt dat wij moeten vragen. Houd onvermoeid vol met bidden.
Het volhardend vragen brengt de smekeling in een
ontvankelijker houding en geeft hem een groter verlangen de
dingen waarom hij vraagt, te ontvangen. Tegen Marta zei
Christus bij het graf van Lazarus: “Indien gij gelooft, zult
gij de heerlijkheid Gods zien.” (Joh. 11:40)
Velen hebben
echter geen levend geloof. Daarom zien zij niet meer van
Gods macht. Hun zwakheid is het gevolg van hun ongeloof. Zij
hebben meer geloof in hun eigen werk dan in wat God voor hen
doet. Zij zorgen voor zichzelf. Zij maken plannen en
bedenken dingen maar bidden weinig en hebben weinig echt
vertrouwen in God. Zij menen dat zij geloof hebben, maar dit
is slechts de impuls van een ogenblik. Omdat zij hun eigen
nood niet beseffen of niet Gods bereidwilligheid om te
geven, inzien, volharden zij niet in het voorleggen van hun
beden voor God.
Onze gebeden
moeten even ernstig en volhardend zijn als de smeekbede van
de vriend die midden in de nacht om brood kwam vragen. Hoe
ernstiger en volhardender wij vragen, des te hechter zal
onze geestelijke eenheid met Christus zijn. Wij zullen
steeds meer zegeningen ontvangen, omdat ons geloof groter
is.
Wij moeten
bidden en geloven. Waak in de geboden. Waak, en werk samen
met de God die antwoord geeft op het gebed. Houd voor ogen
dat wij Gods medearbeiders zijn. Spreek en handel in
overeenstemming met uw gebeden. Het zal een oneindig
verschil voor u maken of beproeving uw geloof als echt zal
bewijzen dan wel dat uw gebeden alleen maar een vorm zijn.
Als
verslagenheid komt of u aan moeilijkheden het hoofd moet
bieden, zie dan niet naar mensen om hulp. Geef alles over
aan God. Het gebruik om onze moeilijkheden aan anderen te
vertellen maakt ons alleen maar zwak en helpt hen niet.
Onze geestelijke zwakheden worden op hen gelegd, terwijl zij
deze niet kunnen verlichten. Wij zoeken de kracht van
dwalende, sterfelijke mensen, terwijl de kracht van de
onfeilbare, oneindige God ons ter beschikking staat.
U hoeft niet
naar het einde van de wereld te gaan om wijsheid, want God
is nabij. Niet de bekwaamheden die u nu of later bezit,
zullen u doen slagen, maar wat de Heer voor u kan doen. Wij
moeten veel minder vertrouwen stellen in wat mensen kunnen
doen en veel meer vertrouwen op wat God voor elke gelovige
kan doen. Hij wil graag dat u in geloof naar Hem uitziet.
Hij wil graag dat u grote dingen van Hem verwacht. Hij
wil u graag inzicht geven in zowel tijdelijke als eeuwige
dingen. Hij kan het verstand scherpen. Hij kan tact en
bekwaamheid geven. Gebruik uw talenten, vraag God om
wijsheid en deze zal u gegeven worden.
Neem het woord
van Christus als uw zekerheid. Heeft Hij u niet gevraagd tot
Hem te komen? Veroorloof uzelf nooit op hopeloze,
moedeloze toon te spreken. Als u dat doet, zult u veel
missen. Door te zien op uiterlijke dingen en te klagen
als moeilijkheden en druk komen, geeft u blijk van een
ziekelijk, zwak geloof. Spreek en handel alsof uw geloof
onoverwinnelijk is. De Heer is rijk aan hulpbronnen.
Heel de wereld is van Hem. Zie in geloof omhoog. Zie naar
Hem die licht, macht en bekwaamheid bezit.
In echt geloof
schuilt een veerkracht, een vastheid van beginsel en een
doelbewustheid die door arbeid noch tijd kunnen verzwakken.
“Zelfs jonge mannen struikelen, maar wie de Here verwachten,
putten nieuwe kracht. Zij varen op met vleugelen als
arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen,
maar worden niet mat.” (Jes. 40:30,31)
Velen willen
graag anderen helpen, maar zij hebben het gevoel dat zij
anderen geen geestelijke kracht of licht kunnen geven. Zij
moeten hun smeekbeden naar de troon der genade brengen.
Vraag om de Heilige Geest. God staat achter elke belofte die
Hij heeft gegeven. Met uw Bijbel in de hand kunt u zeggen:
Ik heb gedaan zoals U hebt gezegd. Ik houd U uw belofte
voor: “Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult
vinden; klopt en u zal opengedaan worden.” (Matth. 7:7)
Wij moeten
niet alleen in Christus' naam bidden. Wij moeten ook bidden
door inspiratie van de Heilige Geest. Dit verklaart wat
bedoeld wordt met de woorden “de Geest zelf pleit voor ons
met onuitsprekelijke verzuchtingen.” (Rom. 8:26) God geeft
graag antwoord op zulk een gebed. Als wij ernstig en
krachtig een bede uiten in de naam van Christus, schuilt in
diezelfde kracht een belofte van God, dat Hij bij machte is
oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen. (Ef.
3:20)
Christus heeft
gezegd: “Al wat gij bidt en begeert, gelooft dat gij het
hebt ontvangen en het zal geschieden.” (Marc. 11:24) “Wat
gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader
in de Zoon verheerlijkt worde.” (Joh. 14:13) En de geliefde
Johannes spreekt, geleid door de Heilige Geest, vol
duidelijkheid en zekerheid: “Indien wij iets bidden naar
zijn wil, verhoort Hij ons. En indien wij weten dat Hij ons
verhoort, wat wij ook bidden, weten wij dat wij de beden
verkregen hebben die wij van Hem hebben gebeden.” (Joh.
5:14,15)
Dring aan in
uw gebed tot de Vader in Jezus' naam. God zal daaraan gehoor
geven. De regenboog rondom de troon is de verzekering dat
God waarachtig is, dat bij Hem geen verandering noch
schaduw van omkering is. Wij hebben tegen Hem gezondigd en
verdienen zijn gunst niet. Toch heeft Hij zelf op onze
lippen die wondere bede gelegd: “Verwerp ons niet om Uws
naams wil, onteer niet uw heerlijke troon! Gedenk; verbreek
niet uw verbond met ons.” (Jer. 14:21) Als wij tot Hem
komen en Hem onze onwaardigheid en zonde belijden, heeft Hij
beloofd acht te slaan op ons geroep. De eer van zijn troon
staat op het spel ten aanzien van de vervulling van zijn
woord aan ons.
Evenals Aäron,
die een zinnebeeld was van Christus, draagt onze Heiland de
namen van al zijn kinderen op zijn hart in het heiligdom.
Onze grote Hogepriester denkt aan alle woorden waarmee Hij
ons heeft aangemoedigd om te vertrouwen. Hij vergeet zijn
verbond niet.
Allen die Hem
zoeken, zullen Hem vinden. Allen die kloppen, zullen een
open deur vinden. De verontschuldiging wordt niet gehoord:
Val Mij niet lastig; de deur is gesloten; Ik heb geen zin
deze te openen. Niemand zal ooit te horen krijgen: Ik kan u
niet helpen. Zij die midden in de nacht komen om broden,
zodat zij de hongerenden kunnen voeden, zullen gehoor
krijgen.
In de
gelijkenis ontvangt de man, die brood vraagt voor de
vreemdeling zoveel hij nodig heeft. In welke mate zal God
ons geven zodat wij aan anderen kunnen geven? “Naar de mate
waarin Christus haar schenkt.” (Ef. 4:7)
Engelen slaan
met diepe belangstelling gade hoe de mens zijn medemens
behandelt. Als zij zien hoe iemand een christelijk medeleven
openbaart jegens de dwalenden, komen zij hem terzijde en
herinneren hem er aan de woorden te spreken die voor het
hart als het brood des levens zullen zijn. Zo zal “God naar
zijn rijkdom in al uw behoeften heerlijk voorzien.” (Fil.
4:19)
Uw getuigenis
in oprechtheid en waarheid zal Hij machtig maken in de
kracht van het eeuwig leven. Het woord des Heren zal op uw
lippen zijn als waarheid en gerechtigheid.
Persoonlijke
inspanning voor anderen moet worden voorafgegaan door veel
stil gebed, want het vereist grote wijsheid om te weten hoe
men mensen kan redden. Spreek met Christus eer u met de
mensen spreekt. Verkrijg voor de troon van de hemelse genade
een voorbereiding om de mensen te dienen.
Laat uw hart
smachten naar de levende God. Het leven van Christus heeft
aangetoond wat de mens kan doen als hij deel heeft aan de
goddelijke natuur. Alles wat Christus van God heeft
ontvangen, kunnen ook wij bezitten. Vraag daarom en u zult
ontvangen. Maak voor uzelf met het volhardend geloof van
Jakob, met de onwankelbare doorzetting van Elia aanspraak op
alles wat God heeft beloofd.
Laat de
heerlijke voorstelling van God uw hart vervullen. Laat uw
leven met verborgen schakels aan het leven van Christus zijn
verbonden. Hij die het licht uit het duister heeft doen
schijnen is bereid uw hart te verlichten, om het licht van
de kennis van Gods heerlijkheid in het gelaat van Jezus te
laten schijnen. De Heilige Geest zal de dingen Gods nemen en
ze u tonen als een levengevende kracht in het hart dat
gehoorzaam is. Christus zal u naar de drempel van de
eeuwigheid leiden. U mag de verborgen heerlijkheid zien en
aan de mensen de uitnemendheid tonen van Hem, die altijd
leeft om voor ons te bidden.
("Lessen uit het Leven van Alledag" - E.G. White)