Andere
lessen uit het zaaien van het zaad (6)
Uit het werk van zaad
zaaien en de groei van de plant uit het zaad kunnen kostbare lessen
onderwezen worden, zowel thuis als op school. De kinderen en jongeren
moeten in natuurlijke dingen het werk van goddelijke krachten leren
ontdekken. Dan zullen zij door het geloof in staat zijn ongeziene
zegeningen aan te grijpen. Als zij het wondere werk van God leren
begrijpen, hoe Hij voorziet in de noden van zijn grote familie en ook
hoe wij met Hem moeten samenwerken, zullen zij meer geloof hebben in God
en beter beseffen welke kracht Hij in hun dagelijks leven uitoefent.
God heeft het zaad
geschapen zoals Hij de aarde heeft geschapen: door zijn Woord. Door dat
Woord heeft Hij het macht gegeven te groeien en zich te
vermenigvuldigen. Hij zei: “Dat de aarde jong groen voortbrenge,
zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke
zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. . . En God zag dat het goed
was.” (Gen. 1:11,12) Datzelfde Woord doet nog steeds het zaad groeien.
Elk zaadje dat zijn blaadjes opzendt naar het zonlicht verkondigt de
wonderwerkende macht van dat Woord, gesproken door Hem, die “gebood en
het stond er.” (Psalm 33:9)
Christus heeft zijn
discipelen geleerd te bidden: “Geef ons heden ons dagelijks brood.”
Terwijl Hij naar de bloemen wees, verzekerde Hij hen: “Indien nu God het
gras des velds.….. zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden?” (Matth.
6:11,30)
Christus is gedurig bezig dit gebed te beantwoorden en deze verzekering
waar te maken. Er is een onzichtbare macht als de dienstknecht van de
mens aan het werk, om hem te voeden en te kleden. Onze Heer gebruikt
tal van middelen om van het zaad, dat schijnbaar weggegooid wordt, een
levende plant te maken. Hij verschaft in de juiste verhoudingen alles
wat nodig is om de oogst te volmaken. De Psalmist zegt het op de
volgende wijze:
“Gij bezoekt het land en
geeft het overvloed, Gij maakt het zeer rijk. De beek Gods is vol water.
Gij bereidt hun koren. Ja, Gij bereidt alles. Gij drenkt zijn voren, Gij
doorvochtigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week; Gij
zegent zijn gewas. Gij kroont het jaar van uw goedheid, uw sporen
druipen van vet.” (Psalm 65:10-12)
De stoffelijke wereld
staat onder Gods leiding. De natuurwetten worden door de natuur
gehoorzaamd. Alles spreekt en handelt naar de wil van de Schepper.
Wolken en zonneschijn, dauw en regen, wind en storm, alle staan onder
Gods toezicht en gehoorzamen onvoorwaardelijk zijn gebod. Gehoorzaam
aan Gods wet komt de korenaar uit de grond, eerst de halm, daarna de
aar, vervolgens het volle koren in de aar. Deze doet de Heer op hun
juiste tijd komen, omdat zij zijn werk niet weerstaan. Is het mogelijk
dat de mens, geschapen naar Gods beeld en begiftigd met verstand en
spraak, als enige zijn gaven niet waardeert en aan zijn wil ongehoorzaam
is? Zullen redelijke wezens alleen in onze wereld verwarring
veroorzaken?
In alles wat dient tot
onderhoud van de mens is de samenwerking van menselijke met goddelijke
kracht zichtbaar. Er is geen oogst tenzij de mens zijn aandeel doet in
het zaaien van het zaad. Maar zonder de middelen die God verschaft in
het zenden van regen en zonneschijn, dauw en wolken zou er geen groei
mogelijk zijn. Zo gaat het bij elke zakelijke transactie, bij alle
studie. Dit is ook het geval in geestelijke zaken, in het vormen van het
karakter en in elke tak van christelijk werk. Wij hebben een werk te
doen, maar de macht van God moet samengaan met ons werk. Zo niet, dan is
al onze inspanning vergeefs.
Wanneer de mens iets tot
stand brengt, hetzij in geestelijk of in materieel opzicht, moet hij
bedenken dat hij dit doet door met zijn Maker samen te werken. Het is
voor ons van groot belang te beseffen hoe afhankelijk wij van God zijn.
Er wordt te veel vertrouwd op mensen, te veel rekening gehouden met
menselijke bedenksels. Er is te weinig vertrouwen in de macht die God
graag wil geven. “Wij zijn Gods medearbeiders.” (1 Cor. 3:9)
Het deel dat de mens doet,
is heel onbelangrijk, vergeleken met wat God doet, maar als hij
verbonden is met de godheid van Christus, kan hij alle dingen doen door
de kracht die Christus mededeelt.
De geleidelijke
ontwikkeling van de plant uit het zaad is een voorbeeld in de opvoeding
van het kind. Eerst verschijnt de halm, dan de aar, vervolgens het volle
koren in de aar. Hij die deze gelijkenis heeft verteld, heeft het zaadje
geschapen en de wetten ingesteld die de groei daarvan bepalen. De
waarheden die deze gelijkenis onderwijst waren een levende werkelijkheid
in zijn eigen leven. Zowel in geestelijk als in stoffelijk opzicht
volgde Hij de goddelijke orde van groei, geïllustreerd door de plant. En
dat verlangt Hij van iedere jongere. Hoewel Hij de ajesteit des hemels
en de Koning der heerlijkheid is, werd Hij geboren in Betlehem en was
een tijdlang het hulpeloos kindje dat onder de hoede van zijn moeder
stond.
Als kind deed Hij wat van
een gehoorzaam kind wordt verwacht. Hij sprak en handelde met de
wijsheid van een kind, niet van een volwassene. Hij eerde zijn ouders en
voldeed aan hun wensen door te helpen voor zover Hij dat als kind kon.
Maar in elke fase van zijn groei was Hij volmaakt, met de eenvoudige,
natuurlijke gratie van een zondeloos leven. De Bijbel zegt van zijn
kinderjaren: "Het kind groeide op en werd krachtig en het werd vervuld
met wijsheid en de genade Gods was op Hem.” En van zijn jongelingsjaren
wordt gezegd: “Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en
mensen.” (Luc. 2:40-52)
Hier wordt een suggestie
gedaan over het werk van ouders en leraars. Zij moeten er zich op
richten de neigingen van jongeren zo te leiden dat zij in elke periode
van hun leven de natuurlijke schoonheid openbaren, eigen aan die
periode, en zich natuurlijk ontwikkelen, zoals de planten in de tuin.
Kinderen die natuurlijk en
niet gemaakt zijn, zijn de aantrekkelijkste kinderen. Het is niet
verstandig bijzondere aandacht aan hen te schenken en hun knappe
uitspraken te laten herhalen. IJdelheid mag niet worden aangemoedigd
door hun uiterlijk, hun woorden of hun daden te loven. Ook moeten ze
niet op kostbare of opzichtige wijze gekleed worden. Hierdoor wordt hun
trots aangemoedigd en afgunst gewekt bij hun kameraden.
De kleintjes moeten in
kinderlijke eenvoud opgevoed worden. Zij moeten leren tevreden te zijn
met kleine, hulpvaardige taken en met het vermaak en de ervaringen, die
bij hun leeftijd horen. De kinderjaren komen overeen met de halm uit de
gelijkenis. Deze halm heeft een eigen natuurlijke bekoorlijkheid.
Kinderen moeten niet naar een voortijdige volwassenheid gestuwd worden,
maar zolang dat mogelijk is de frisheid en aantrekkelijkheid van hun
kinderjaren behouden.
Kleine kinderen kunnen
christenen zijn en een ervaring bezitten die in overeenstemming is met
hun leeftijd. Meer verwacht God niet van hen. Zij moeten opgevoed worden
in geestelijke zaken en de ouders moeten hun alle kansen geven om een
karakter te vormen naar het beeld van Christus.
In Gods wetten in de
natuur is de wet van oorzaak en gevolg onvermijdelijk. De oogst getuigt
wat er gezaaid is. De trage werker wordt door zijn werk veroordeeld. De
oogst getuigt tegen hem. Dit is ook in geestelijk opzicht het geval. De
trouw van elke werker wordt gemeten naar de resultaten van zijn werk. De
aard van zijn werk - of dit ijverig of traag is geweest — wordt
geopenbaard door de oogst. Op deze wijze wordt zijn bestemming voor de
eeuwigheid bepaald.
Elk zaad dat gezaaid wordt
draagt vrucht naar zijn aard. Dat geldt ook voor het menselijk leven.
Wij moeten allen het zaad van medeleven, medegevoel en liefde zaaien,
want wat wij zaaien, zullen we ook oogsten. Elke eigenschap van
zelfzucht, eigenliefde, hoogmoed, elke daad van toegeven aan eigen
genot zal een soortgelijke oogst voortbrengen. Wie voor zichzelf leeft,
zaait naar het vlees en uit het vlees zal hij verderf oogsten.
God vernietigt geen mens.
Wie vernietigd wordt, heeft dat aan zichzelf te wijten. Iedereen die de
stem van het geweten het zwijgen oplegt zaait het zaad van ongeloof en
dit zal absoluut een oogst voortbrengen. Toen Farao de eerste
waarschuwing van God verwierp, zaaide hij het zaad van koppigheid en
hij oogstte koppigheid. God dwong hem niet om ongelovig te zijn. Het
zaad van ongeloof dat hij zaaide bracht een soortgelijke oogst voort. Op
deze wijze duurde zijn weerstand voort, tot hij ten slotte uitzag over
zijn verwoeste land, naar het koude, dode lichaam van zijn
eerstgeborene, naar de dode eerstgeborenen van heel zijn huis, van alle
gezinnen in zijn rijk, tot eindelijk de wateren van de zee zich sloten
boven zijn paarden, wagens en ruiters. Zijn geschiedenis is een
vreeswekkend voorbeeld van de waarheid: “Wat een mens zaait, zal hij ook
oogsten.” (Gal. 6:7) Als de mensen dit zouden beseffen, zouden zij beter
acht slaan op wat zij zaaien.
Wanneer het gezaaide zaad
wordt geoogst en dit op zijn beurt wordt gezaaid, vermenigvuldigt de
oogst zich. In onze omgang met anderen blijkt deze wet waarheid te zijn.
Elke daad en ieder woord is een zaad dat vrucht draagt. Elke daad van
bedachtzame vriendelijkheid of van zelfverloochening zal zich openbaren
in anderen en zo steeds verder.
Eveneens is elke daad van
afgunst, nijd of meningsverschil een zaad dat een wortel van bitterheid
heeft waardoor velen verontreinigd zullen worden. (Hebr.12:15) En
hoeveel meer zullen zij op hun beurt vergiftigen? Op deze wijze gaat het
zaaien van goed en kwaad altijd voort.
Vrijgevigheid in
geestelijke zowel als tijdelijke zaken wordt ook onderwezen in de les
van het zaaien. De Here zegt: “Welzalig gij die aan alle wateren zaait.”
– “Bedenkt dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk
zaait zal ook mildelijk oogsten.” (Jes.33:20; 2 Cor. 9:6)
Zaaien aan alle wateren
betekent een gedurig uitdelen van Gods gaven. Het betekent te geven
waar Gods werk of de noden van de mensheid onze hulp vragen. Hierdoor
worden wij niet arm. “Wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten.”
De zaaier vermenigvuldigt zijn zaad door het uit te strooien. Zo gaat
het ook met hen die getrouw zijn in het uitdelen van Gods gaven. Door
uit te delen nemen hun zegeningen toe. God heeft hun voldoende beloofd,
zodat zij kunnen blijven geven. “Geeft en u zal gegeven worden: een
goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot
geven.” (Luc. 6:38)
Meer nog dan dit alles
ligt opgesloten in het zaaien en het oogsten. Wanneer wij Gods
tijdelijke zegeningen uitdelen, wekt het bewijs van onze liefde en ons
medeleven bij de ontvanger dankbaarheid jegens God. De bodem van het
hart wordt gereedgemaakt om het zaad van de geestelijke waarheid te
ontvangen. En Hij die het zaad geeft aan de zaaier zal het doen
ontkiemen en zal het vrucht doen dragen tot eeuwig leven.
Het wegwerpen van het zaad
in de aarde symboliseert Christus' offer van Zichzelf voor onze
verlossing. “Indien de graankorrel niet in de aarde valt”, zegt Hij 'en
sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel
vrucht voort.” (Joh. 12:24) Zo zal de dood van Christus resulteren in
vrucht voor Gods koninkrijk. In harmonie met de wetten van het
plantenrijk zal leven het resultaat zijn van zijn dood.
Allen die vrucht willen
dragen als medewerkers van Christus moeten eerst in de aarde vallen en
sterven. Het leven moet in de voren van de noden der wereld worden
geworpen. Eigenliefde en eigenbelang moeten vergaan. Maar de wet van
zelfopoffering is de wet van zelfbehoud. Het zaad dat in de aarde is
begraven, brengt vrucht voort en deze wordt op zijn beurt weer gezaaid.
Zo wordt de oogst vermenigvuldigd. De landman bewaart zijn graan door
het weg te werpen. Zo is in het menselijk leven, geven een voorwaarde om
te leven. Het leven dat bewaard zal worden is het leven, dat vrijwillig
wordt gegeven in het dienen van God en mensen. Zij die ter wille van
Christus hun leven in deze wereld opofferen zullen het voor eeuwig
bewaren.
Het zaad sterft om tot
nieuw leven te komen en op deze wijze wordt ons de les van de opstanding
geleerd. Allen die God liefhebben zullen eenmaal in het hemels paradijs
leven. Van het menselijk lichaam, dat in het graf wordt gelegd om daar
te vergaan, heeft God gezegd: “Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en
opgewekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt
in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid en opgewekt in kracht.” (1
Cor. 15:42,43)
Dit zijn enkele van de
vele lessen die geleerd worden van de levende gelijkenis uit de natuur
van de zaaier en het zaad. Wanneer ouders en onderwijzers deze lessen
proberen te onderwijzen, moeten zij praktijkvoorbeelden gebruiken.
Laten de kinderen zelfde grond gereedmaken en het zaad zaaien. Terwijl
zij werken, kunnen ouders of onderwijzers verklaren wat de tuin van het
hart is en wat het goede of verkeerde zaad is dat daarin wordt gezaaid;
dat, evenals de tuin voor het natuurlijke zaad gereedgemaakt moet
worden, het hart gereedgemaakt moet worden voor het zaad der waarheid.
Als het zaad in de grond wordt gedaan, kunnen zij de les van Christus'
dood onderwijzen, en als de halm opkomt kunnen zij de les leren van de
opstanding. Naarmate de plant groeit, kan men de samenhang tussen het
natuurlijke en het geestelijke zaaien blijven vergelijken.
Jongeren moeten op
soortgelijke wijze onderricht worden. Zij moeten leren de grond te
bewerken. Het zou goed zijn als er bij elke school een stuk land zou
zijn om te bewerken. Dat land zou als Gods klaslokaal beschouwd kunnen
worden. De dingen in de natuur moeten gezien worden als een leerboek dat
zijn kinderen moeten bestuderen en waaruit zij kennis over het bewerken
van het hart kunnen opdoen.
Bij het bewerken van de
grond en in het gereedmaken van het land kunnen steeds weer lessen
worden geleerd. Niemand zou eraan denken zich te vestigen op een woest
stuk grond, met de verwachting dat dit dadelijk een oogst zou
voortbrengen. IJver, doorzetting en volhardende arbeid zijn nodig om de
grond gereed te maken voor het zaaien van het zaad. Dit geldt ook voor
het geestelijk werk aan het menselijk hart. Zij die baat verwachten uit
het bewerken van de grond moeten uitgaan met Gods Woord in hun hart. Dan
zullen zij ontdekken dat de braakliggende grond van het hart
opengebroken is door de verzachtende invloed van de Heilige Geest.
Tenzij er hard wordt gewerkt aan de grond, zal deze geen oogst
voortbrengen. Zo gaat het ook met de bodem van het hart: Gods Geest moet
daaraan werken om deze te verfijnen en gereed te maken eer het vrucht
kan dragen.
De bodem zal zijn rijkdom
niet voortbrengen wanneer hij in een opwelling wordt bewerkt. Er is
dagelijkse bedachtzame aandacht nodig. De grond moet vaak en diep
geploegd worden en er moet gelet worden op het onkruid dat de voeding
van het goede zaad, dat gezaaid is, zou kunnen wegnemen. Op deze wijze
maken zij die ploegen en zaaien, zich gereed voor de oogst. Niemand
behoeft op de akker te staan temidden van de droeve mislukking van zijn
hoop.
Gods zegen zal rusten op
hen, die op deze wijze het land bewerken en geestelijke lessen uit de
natuur leren. Als hij de grond bewerkt, weet de arbeider nauwelijks
welke schatten tevoorschijn zullen komen. Hoewel hij het onderricht niet
mag veronachtzamen dat hij kan opdoen van mensen die meer ervaring
hebben, moet hij voor zichzelf ook lessen opdoen. Dit is deel van zijn
opvoeding.
Hij die het zaad doet
opkomen, die er dag en nacht voor zorgt, die het kracht geeft zich te
ontwikkelen, is de Oorsprong van ons wezen, de Koning des hemels, en Hij
oefent nog groter zorg en belangstelling uit voor zijn kinderen. Terwijl
de menselijke zaaier het zaad zaait om ons aardse leven in stand te
houden, zal de goddelijke Zaaier het zaad, dat vrucht voor de eeuwigheid
draagt, in het hart zaaien.
("Lessen uit het Leven van
Alledag" - E.G. White)