Onkruid (4)
Matteüs 13:24-30,37-43
“Nog een gelijkenis hield Hij
hun voor en Hij zei: Het koninkrijk der hemelen komt overeen met iemand die
goed zaad gezaaid had in zijn akker. Doch terwijl de mensen sliepen, kwam
zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren en ging
weg. Toen het graan opkwam en vrucht zette, toen kwam ook het onkruid
tevoorschijn.”
“De akker”, zei Christus, “is
de wereld.” Maar wij moeten dit zien als de kerk in de wereld. De
gelijkenis is een beschrijving van wat betrekking heeft op Gods koninkrijk
en zijn werk van verlossing onder de mensen. Dit werk komt tot stand door de
gemeente. Het is waar dat de Heilige Geest in de hele wereld is. Overal
werkt Hij aan de harten der mensen. Maar in de gemeente moeten wij groeien
en rijpen voor Gods oogstschuur.
“Die het goede zaad zaait, is
de Zoon des mensen . . . het goede zaad, dat zijn de kinderen van het
koninkrijk; het onkruid zijn de kinderen van de boze.” Met het goede zaad
worden degenen voorgesteld die geboren zijn uit Gods Woord, de waarheid. Het
onkruid stelt een groep voor die de vruchten of de belichaming zijn van
dwaling of van verkeerde beginselen. “De vijand die het gezaaid heeft, is de
duivel.” God noch een van zijn engelen heeft ooit zaad gezaaid dat onkruid
heeft voortgebracht. Het onkruid wordt altijd gezaaid door Satan, de vijand
van God en van de mensen.
In het oosten namen mensen
soms wraak op een vijand door de pas gezaaide velden te bezaaien met het
zaad van een schadelijk gewas dat bij het opgroeien veel op tarwe leek.
Terwijl het met de tarwe opgroeide, benadeelde het de oogst en bracht de
eigenaar moeite en verlies. Zo strooit Satan uit vijandschap tegen Christus
zijn schadelijk zaad tussen het goede zaad van het koninkrijk. De
resultaten van zijn werk schrijft hij toe aan de Zoon van God. Door mensen
in de gemeente te brengen die de naam van Christus dragen, terwijl zij zijn
karakter loochenen, maakt de boze dat God wordt onteerd, het werk der
verlossing onjuist wordt voorgesteld en mensen in gevaar worden gebracht.
Christus' dienstknechten zijn
bedroefd als zij zien dat echte en valse gelovigen samen zijn in de
gemeente. Zij willen graag iets doen om de gemeente te reinigen. Evenals de
slaven van de heer staan zij klaar om het onkruid te wieden. Maar Christus
zegt tot hen: “Neen, want bij het bijeenhalen van het onkruid zoudt gij
tevens het koren kunnen uittrekken. Laten beide samen opgroeien tot de
oogst.”
Christus heeft duidelijk
geleerd dat mensen die in open zonde volharden, van de gemeente gescheiden
moeten worden, maar Hij heeft ons het werk van het beoordelen van karakter
en drijfveren niet toevertrouwd. Hij kent onze natuur te goed om ons dit
werk te laten doen. Als wij zouden proberen die mensen uit de gemeente te
verwijderen die volgens ons geen echte christenen zijn, zouden wij beslist
fouten maken. Vaak beschouwen wij juist diegenen, die Christus tot Zich
trekt, als hopeloze gevallen. Als wij deze mensen zouden behandelen op
grond van ons onvolmaakt oordeel, zou wellicht hun laatste hoop geblust
worden. Velen die menen dat zij christenen zijn, zullen ten slotte in
gebreke blijven. In de hemel zullen velen zijn die er volgens hun buren
nooit zouden komen. De mens oordeelt naar wat hij ziet, maar God beoordeelt
het hart. Het onkruid en de tarwe moeten samen opgroeien tot de oogst. De
oogst is het einde van de genadetijd.
In de woorden van de Heiland
ligt nog een andere les van wondere verdraagzaamheid en tedere liefde. Zoals
de wortels van het onkruid hecht vervlochten zijn met de wortels van het
graan, kunnen in de gemeente valse broeders nauw verbonden zijn met ware
discipelen. De ware aard van deze zogenaamde gelovigen komt niet ten volle
tot uiting. Als zij van de gemeente losgemaakt zouden worden, zouden anderen
zich daaraan kunnen stoten, die in het andere geval trouw gebleven zouden
zijn.
De les van de gelijkenis wordt
geïllustreerd door Gods handelwijze met mensen en engelen. Satan is een
bedrieger. Toen hij in de hemel had gezondigd, beseften zelfs de trouwe
engelen niet de ware aard van zijn karakter. Daarom heeft God Satan niet
dadelijk vernietigd. Als Hij dat zou hebben gedaan, zouden heilige engelen
Gods gerechtigheid en liefde niet hebben onderscheiden. Twijfel aan Gods
goedheid zou als onkruid zijn geweest, dat de bittere vruchten van zonde en
jammer zou dragen. Daarom is de aanstichter van het kwaad gespaard om zijn
karakter ten volle te ontwikkelen.
Lange eeuwen heeft God de
zielepijn gedragen door het werk van het kwaad te laten bestaan. Hij heeft
de oneindige gave van Golgota gegeven, opdat niemand de kans zou lopen
bedrogen te worden door een onjuiste voorstelling van de boze, want het
onkruid kon niet uitgerukt worden zonder gevaar voor het uitrukken van het
kostbare graan. Moeten wij niet even verdraagzaam zijn jegens onze
medemensen als de Heer van hemel en aarde jegens Satan is?
De wereld heeft niet het recht
te twijfelen aan de waarheid van het christendom, omdat er in de gemeente
onwaardige leden zijn. Christenen moeten ook niet moedeloos worden, omdat
deze valse broeders er zijn. Hoe was het in de eerste gemeente? Ananias en
Saffira voegden zich bij de discipelen. Simon de tovenaar werd gedoopt.
Demas, die later Paulus verlaten heeft, werd tot de gelovigen gerekend.
Judas Iskariot was een van de discipelen. De Verlosser wil geen enkel mens
verliezen. Zijn ervaring met Judas wordt vermeld om zijn geduld te laten
zien met de verdorven menselijke natuur en Hij zegt dat wij deze, evenals
Hij dat gedaan heeft, moeten verdragen. Hij heeft gezegd dat er tot het
einde toe valse broeders in de gemeente gevonden zullen worden.
Ondanks de waarschuwing van
Christus hebben de mensen gepoogd het onkruid uit te trekken. De kerk heeft
haar toevlucht genomen tot de burgerlijke macht om hen, die als boosdoeners
werden beschouwd, te straffen. Zij die verschilden met de gevestigde leer
zijn opgesloten, gepijnigd en ter dood gebracht op aanstichten van mensen
die beweerden dat zij handelden op bevel van Christus. Maar het is de geest
van Satan en niet van Christus die tot zulke daden aanspoort. Dit is de
methode die Satan gebruikt om de wereld in zijn greep te krijgen. God is op
onjuiste wijze voorgesteld door de kerk, die op deze wijze mensen heeft
behandeld die als ketters werden beschouwd.
Niet het oordelen of
veroordelen van anderen, maar het verootmoedigen en wantrouwen van zichzelf
is de les van Christus' gelijkenis. Niet alles wat op de akker is gezaaid,
is goed graan. Het feit dat mensen lid zijn van de kerk wil niet zeggen dat
zij christenen zijn.
Zolang het blad groen was,
leek het onkruid heel veel op de tarwe, maar toen de akker wit was om
geoogst te worden, leek het waardeloze onkruid helemaal niet op de tarwe die
gebogen ging onder het gewicht van de volle aar. Zondaars die vroom
schijnen, kunnen een tijdlang samengaan met de echte volgelingen van
Christus, en de schijn van christendom is bedoeld om velen te misleiden.
Maar bij de oogst van de wereld zal er geen overeenkomst zijn tussen goed en
kwaad. Dan zullen zij, die zich bij de kerk hebben gevoegd zonder zich met
Christus te hebben verenigd, openbaar worden.
Het onkruid kan te midden van
de tarwe opgroeien en alle voordelen hebben van zon en regen, maar in de
tijd van de oogst zult gij “het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en
de goddeloze; tussen wie God dient en wie Hem niet dient.'' (Mal. 3:18)
Christus zelf zal bepalen wie waard is te vertoeven met de hemelse familie.
Hij zal ieder mens oordelen naar zijn woorden en daden. Een belijdenis
alleen heeft geen waarde. Het karakter is bepalend voor de eeuwigheid.
De Heiland wijst niet naar een
tijd waarin al het onkruid tarwe zal worden. Tarwe en onkruid groeien samen
op tot de oogst, het einde van de wereld. Dan wordt het onkruid in bossen
gebonden om verbrand te worden en de tarwe wordt bijeengebracht in Gods
voorraadschuur. “Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het
koninkrijk huns Vaders.” Dan “zal de Zoon des mensen zijn engelen uitzenden
en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en
hen die de ongerechtigheid bedrijven en zij zullen hen in de vurige oven
werpen. Daar zal het geween zijn en het tandengekners.”
("Lessen uit het Leven van
Alledag" - E.G. White)