You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)
 

Eerst een halm daarna een aar  (3)

 

Marcus 4:26-29

 

De gelijkenis van de zaaier wekte veel vragen. Sommige van de toehoorders  maakten  eruit  op  dat  Christus  geen  aards koninkrijk zou stichten en velen waren nieuwsgierig en ver­slagen. Toen Christus hun verslagenheid zag, gebruikte Hij andere voorbeelden, terwijl Hij bleef proberen hun gedachten af te wenden van de hoop op een werelds koninkrijk naar het werk van Gods genade in het hart.

 

“En hij zeide: Alzo is het koninkrijk Gods als een mens, die zaad werpt in de aarde, en slaapt en opstaat, nacht en dag, en het zaad komt op en groeit zonder dat hij zelf weet hoe. De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is.”

 

De landman die de sikkel erin laat slaan omdat de oogsttijd aan­gebroken is, kan niemand anders zijn dan Christus. Hij is het die op de laatste dag de oogst der aarde zal oogsten. Maar de zaaier van het zaad stelt hen voor, die in Christus' plaats werken. Van het zaad wordt gezegd dat het opkomt en groeit zonder dat hijzelf weet hoe, en dit geldt niet voor Gods Zoon. Christus slaapt niet, maar houdt dag en nacht de wacht over zijn werk. Hij is op de hoogte van de groei van het zaad.

 

De gelijkenis van het zaad laat zien dat God in de natuur aan het werk is. Het zaad heeft de kiemkracht in zich, iets dat God zelf daarin heeft gelegd. Als het zaad echter aan zichzelf zou worden overgelaten, zou het geen macht hebben om op te komen. De mens moet zijn taak doen in het bevorderen van de groei van het zaad. Hij moet de grond gereedmaken en bemesten en het zaad daarin zaaien. Hij moet de grond bewerken. Maar er is een grens die hij niet kan overschrijden.

Menselijke kracht of wijsheid kunnen uit het zaad niet de levende plant tevoorschijn doen komen. De mens kan zich tot het uiterste inspannen, maar hij blijft afhankelijk van Hem, die het zaaien en het oogsten door wonderbare schakels met zijn almacht heeft verbonden.

 

In het zaad is leven, in de grond is kracht, maar wanneer dag en nacht geen oneindige macht wordt uitgeoefend, zal het zaad geen vrucht dragen. De regen moet komen om de dorstige velden te bevoch­tigen, de zon moet warmte geven, aan het verborgen zaad moet elek­triciteit worden toebedeeld. Het leven dat de Schepper erin gelegd heeft, kan alleen Hij tevoorschijn roepen. Elk zaadje groeit, en elke plant ontwikkelt zich door Gods macht.

 

“Zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet ontspruiten, zo zal de Here gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken.” (Jes.61:11)

In geestelijk opzicht is het als in de na tuur; de leraar van de waarheid moet zijn best doen de grond van het hart gereed te maken. Hij moet het zaad zaaien maar de enige macht die leven kan voortbrengen, komt van God. Er is een punt waar het menselijk kunnen eindigt. Hoewel wij het Woord moeten prediken, kunnen wij niet de kracht meedelen die leven geeft aan de ziel en die gerechtigheid en lof doet uitspruiten.

In de prediking van het Woord moet een kracht aan het werk zijn die menselijke macht te boven gaat. Alleen door Gods Geest zal het Woord levend en krachtig zijn om eeuwig leven te geven aan de ziel. Dit wilde Christus aan zijn discipe­len duidelijk maken. Hij onderwees dat niets wat zij van zichzelf beza­ten aan hun arbeid succes kon geven, maar dat de wonderwerkende kracht van God zijn eigen Woord bezielt.

 

Het werk van de zaaier is een werk van geloof. Het geheim van het ontkiemen en de groei van het zaad kan hij niet doorgronden, maar hij stelt vertrouwen in de krachten waardoor God de planten doet groeien. Als hij zijn zaad zaait, gooit hij naar het schijnt het kostbare graan, dat brood voor zijn gezin zou kunnen verschaffen, weg. Maar hij geeft slechts het goede wat hij bezit om er meer voor terug te krijgen. Hij zaait het zaad in de verwachting dat het een overvloedige oogst zal opleveren. Zo moeten Christus' dienstknechten werken met de verwachting dat zij zullen oogsten wat zij gezaaid hebben.

 

Het goede zaad kan wel een tijdlang ongemerkt in het koude, zelfzuchtige wereldse hart verborgen liggen, zonder een blijk dat het wortel geschoten heeft, maar als later Gods Geest aan het hart werkt, ontkiemt het verborgen zaad en draagt het ten slotte vrucht tot eer van God. In ons levenswerk weten wij niet wat voorspoedig zal zijn, maar wij hoeven die vraag ook niet op te lossen. Wij moeten ons werk doen en de resultaten overlaten aan God. “Zaai uw zaad in de morgen en laat uw hand in de avond niet rusten.” Gods verbond leert ons dat “zaaiing en oogst. . niet zullen ophouden zolang de aarde bestaat.” (Pred. 11:6)

 

De landman werkt vol vertrouwen op deze belofte. Wij moeten met hetzelfde vertrouwen in geestelijk opzicht zaaien, terwijl wij vertrou­wen op zijn verzekering: “Alzo zal mijn Woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen waartoe Ik het zend.” (Jes. 55:11)   “Hij gaat al wenende voort die de zaadbuidel draagt; voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven.” (Psalm 126:6)

 

Het ontkiemen van het zaad stelt eveneens het begin van het gees­telijk leven voor en de ontwikkeling van de plant is een prachtig beeld van de christelijke groei. Het is met de genade zoals het in de natuur is: zonder leven is geen groei mogelijk. De plant moet groeien of sterven. Zoals de groei in stilte en haast onmerkbaar, maar toch constant is, is het ook met de ontwikkeling van het christelijk leven. Ons leven kan in elk stadium van ontwikkeling volmaakt zijn. Wanneer echter Gods doel met ons in vervulling gaat, zal er een gedurige vooruitgang zijn. Heiligmaking duurt het hele leven. Naarmate onze mogelijkheden toenemen, zal onze ervaring vergroten en onze kennis toenemen. Wij zullen sterk worden, zodat wij verantwoordelijkheden kunnen dragen en onze wasdom zal in overeenstemming zijn met onze voorrechten.

 

De plant groeit door te ontvangen wat God heeft gegeven om het leven in stand te houden. Hij boort zijn wortels in de grond. Hij neemt de zonneschijn, de dauw en de regen op. Hij ontvangt levengevende stoffen uit de lucht. Zo moet de christen groeien door samen te werken met de middelen die God geeft. Wij moeten ons bewust zijn van onze hulpeloosheid en alle middelen die ons gegeven worden aangrijpen om een rijkere ervaring te verkrijgen. Zoals de plant geworteld is in de grond, moeten wij geworteld zijn in Christus. Zoals de plant zonne­schijn, dauw en regen krijgt, moeten wij ons hart openstellen voor de Heilige Geest.

Het werk moet niet door macht, noch door geweld, maar door Gods Geest worden gedaan. (Zach. 4:6)  Als ons oog gericht blijft op Christus, zal Hij tot ons komen “als de regen, als de late regen die het land besproeit.”  Hij zal als de Zon der gerechtigheid over ons opgaan, met genezing onder haar vleugels. Wij zullen “bloeien als een lelie”, en “bloeien als een wijnstok”. (Hosea 6:3; Mal. 4:2; Hosea 14:5,7)

Als wij gedurig op Christus vertrouwen als onze persoonlijke Zaligmaker, zullen wij opgroeien in Hem, die ons Hoofd is.

 

De tarwe vormt eerst de halm, daarna de aar, daarna het koren in de aar. Het doel van de landman met het zaaien van het zaad en het verzorgen van de opgroeiende plant is het voortbrengen van graan. Hij wenst brood te hebben voor de hongerigen en zaad voor latere oogsten. Zo ziet ook de goddelijke Landman uit naar een oogst als beloning voor zijn werk en zijn offer. Christus streeft ernaar Zich te reproduce­ren in de harten der mensen en Hij doet dit door hen, die in Hem geloven. Het doel van het christelijk leven is vruchtdragen, het weerge­ven van Christus' karakter in de gelovige, zodat dit op zijn beurt in anderen zichtbaar zal worden.

 

De plant ontkiemt niet voor zichzelf en brengt voor zichzelf geen vrucht voort maar doet dit om zaad te geven aan de zaaier en brood aan de eter. (Jes. 55:10)  Zo kan niemand voor zichzelf leven. De christen leeft in deze wereld als een vertegenwoordiger van Christus om anderen te redden.

 

In een leven dat op zichzelf is gericht is geen groei of vruchtbaar­heid mogelijk. Als u Christus hebt aangenomen als uw persoonlijke Zaligmaker, moet u uzelf vergeten en proberen om anderen te helpen. Spreek over Christus' liefde, spreek over zijn goedheid. Doe elke taak die voor u ligt. Voel de last voor anderen en doe alles wat u kunt om de verlorenen te redden.

Wanneer u de Geest van Christus — de Geest van onzelfzuchtige liefde en arbeid voor anderen — hebt ontvangen, zult u groeien en vrucht dragen. De gaven van de Geest zullen in uw karakter rijpen. Uw geloof zal toenemen, uw overtuiging zal zich verdiepen, uw liefde zal volmaakt zijn. U zult meer en meer de gelijkenis van Chris­tus weerkaatsen in alles wat zuiver, edel en lieflijk is.

 

“De vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedig­heid, vriendelijkheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.” (Gal. 5:22,23) Deze vrucht vergaat nooit, maar zal naar haar aard een oogst dragen tot in het eeuwige leven.

 

“Wanneer dan de oogst rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is.” (Marc. 4:29) Christus wacht met hunke­rend verlangen op de openbaring van Zichzelf in zijn gemeente. Wan­neer het karakter van Christus in zijn volk volmaakt zichtbaar is, zal Hij komen om hen op te eisen als zijn eigendom.

 

Het is het voorrecht van iedere christen niet alleen uit te zien naar de komst van onze Here Jezus Christus, maar deze ook te verhaasten. (2 Petr. 3:12) Wanneer allen die zijn naam belijden, vrucht zouden dragen tot zijn eer, hoe spoedig zou dan het zaad van het evangelie in heel de wereld zijn gezaaid! De laatste grote oogst zou rijp zijn en Christus zou komen om het kostbare graan te oogsten.
("Lessen uit het Leven van Alledag" - E.G. White)