You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)
   

Een zaaier ging uit te zaaien    (2)

 

Matteüs 13:1-9,18-23; Marcus 4:1-20; Lucas 8:4-15

 

De zaaier en het zaad

 

Met de gelijkenis van de zaaier illustreerde Christus de dingen van het koninkrijk der hemelen en het werk van de grote Landman voor zijn volk. Zoals een zaaier op het land, kwam Hij om het hemelse graan van de waarheid te zaaien. Zijn onderwijs door gelijkenissen was op zichzelf het zaad waarmee de kostbaarste waarheden van zijn genade werden gezaaid. Omdat de gelijkenis van de zaaier zo eenvoudig is, heeft men deze gelijkenis niet zo gewaar­deerd als het geval had moeten zijn.

Christus wil onze gedachten van het natuurlijke zaad dat in de aarde wordt verborgen, leiden naar het zaad van het evangelie. Het zaaien daarvan brengt de mens terug naar zijn trouw aan God. De gelijkenis van het zaadje werd verteld door de Vorst des hemels en dezelfde wetten die het gewone zaaien beheersen gelden ook voor het zaaien van het zaad der waarheid.

 

Er was een menigte bijeen aan het meer van Galilea om naar Jezus te luisteren. Het was een belangstellende, verwachtende schare. Er waren zieken op hun matrasjes die wachtten tot hun geval aan Hem kon worden voorgelegd. God had Hem het recht gegeven de kwalen van een zondig mensdom te genezen en Hij bestrafte de ziekte en verspreidde leven, gezondheid en vrede rondom Zich.

 

Toen de menigte steeds groter werd, verdrongen de mensen zich om Christus tot er geen plaats meer was om tot hen te spreken. Hij zei toen iets tegen de mannen in hun vissersboten, en stapte in de boot die wachtte om Hem naar de overzijde van het meer te brengen. Nadat Hij zijn discipelen had verzocht een eindje van land te varen, sprak Hij de schare op de oever toe.

 

Aan het meer lag de prachtige vlakte van Gennésaret. Daarachter verhieven zich de heuvels en zowel in de heuvels als op de vlakte waren zaaiers en maaiers druk bezig, de eersten met het zaaien van het zaad en de laatsten met het oogsten van het vroege koren. Terwijl Christus daarheen keek, zei Hij:
”Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op; een ander deel viel op de steenachtige plaatsen waar het niet veel aarde had, maar toen de zon opkwam, verschroeide het en omdat het geen wortels had, verdorde het. Een ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het. Een ander deel viel in goede aarde en gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, en deels dertigvoudig.” (Matth.13:3-8)

 

Het werk van Christus werd niet begrepen door de mensen in zijn tijd. De wijze van zijn komst kwam niet overeen met hun verwachtin­gen. De Here Jezus was de grondslag van heel het Joodse bestel. Hun indrukwekkende diensten waren door God zelf geboden, en waren bedoeld om aan de mensen te leren dat op de vastgestelde tijd Iemand zou komen naar Wie al deze zinnebeelden wezen.

 

Maar de Joden hadden de vormen en ceremoniën voorop geplaatst en het doel daarvan uit het oog verloren. De overleveringen, eisen en geboden van de mensen verduisterden de lessen die ze naar Gods bedoeling moesten overbrengen. Deze eisen en overleveringen werden struikelblokken voor hun begrip en gebruik van de ware godsdienst. Toen de werkelijkheid in de persoon van Christus kwam, herkenden zij Hem niet als de vervulling van al hun zinnebeelden en als het lichaam van de schaduwdiensten. Zij verwierpen de werkelijkheid en klemden zich vast aan hun zinnebeelden en nutteloze vormendienst. Gods Zoon was gekomen, maar zij bleven vragen om een teken. De boodschap:
”Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”,  beant­woordden zij met de vraag om een wonder. (Matth.3:2)

 

Het evangelie van Chris­tus was voor hen een struikelblok omdat zij tekenen eisten in plaats van een Zaligmaker. Zij verwachtten dat de Messias zijn aanspraken zou aantonen door machtige overwinningen, door zijn rijk te gronden op de puinhopen van aardse koninkrijken. Christus gaf antwoord op deze verwachting door de gelijkenis te vertellen van de zaaier. Niet met wapengeweld of door gewelddadig ingrijpen zou Gods koninkrijk komen, maar door het planten van nieuwe beginselen in de harten van de mensen.

 

“Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen.” (Matth. 13:37) Christus was niet gekomen als koning, maar als zaaier; niet om koninkrijken omver te werpen, maar om het zaad te zaaien; niet om zijn volgelingen te wijzen op aardse overwinningen en nationale grootheid, maar op een oogst die ingezameld moest worden na volhardende arbeid, ondanks verlies en teleurstellingen.

 

De Farizeeën ontdekten de betekenis van de gelijkenis van Chris­tus, maar de les die daarin lag, was hun niet welkom. Zij deden alsof zij de gelijkenis niet begrepen. Voor de schare was het doel van de nieuwe leraar, wiens woorden op zo vreemde wijze hun harten hadden geraakt en hun eerzucht op zo bittere wijze hadden teleurgesteld, nog raadsel­achtiger. Ook de discipelen hadden de gelijkenis niet begrepen, maar hun belangstelling was gewekt. Later kwamen zij naar Jezus toe en vroegen om een verklaring.

 

Dit was het verlangen dat Christus wilde wekken, zodat Hij hen verder kon onderrichten. Hij maakte hen de gelijkenis duidelijk, zoals Hij zijn Woord wil verklaren aan allen die Hem met een oprecht hart zoeken. Zij die Gods Woord bestuderen met een geest, die voor de verlichting van de Heilige Geest openstaat, zullen niet in het duister blijven wat betreft de betekenis van dat Woord. “Indien iemand diens wil doen wil”, zei Christus, “zal hij van deze leer weten of zij van God komt, dan of Ik uit Mijzelf spreek.” (Joh.7:17)

 

Allen die tot Christus komen voor een beter begrip van de waarheid zullen dit ontvangen. Hij zal voor hen de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen ontsluiten en deze verborgenheden zullen worden begrepen door hen, die de waar­heid willen kennen. Een hemels licht zal de tempel van het hart beschijnen en zal aan anderen geopenbaard worden als het heldere schijnsel van een lamp op een duister pad.

 

“Een zaaier ging uit om te zaaien.” In het oosten was alles zo onze­ker en er bestond zoveel gevaar voor geweld dat de mensen voorname­lijk in ommuurde steden woonden. De landbouwers gingen dagelijks naar hun werk buiten de stadsmuren. Zo ging Christus als de hemelse Zaaier uit om te zaaien. Hij verliet zijn veilig en vredig tehuis. Hij verliet de heerlijkheid die Hij had bij de Vader eer de wereld bestond. Hij verliet zijn positie op de troon van het universum en ging uit als een lijdend, verzocht mens. Hij ging uit in eenzaamheid, om onder tranen te zaaien, het zaad des levens voor een verloren wereld te bevochtigen met zijn bloed.

 

Op dezelfde wijze moeten zijn dienstknechten uitgaan om te zaaien. Toen Abraham geroepen werd om het zaad van de waarheid te zaaien, kreeg hij de opdracht: “Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal.” (Gen. 12:1) “En hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.” (Hebr. 11:8) 

Tot de apostel Paulus kwam Gods boodschap, terwijl hij in de tempel te Jeruzalem bad: “Ga heen, want Ik zal u uitzenden, ver weg, naar de heidenen.” (Hand.22:21) Op dezelfde manier moeten zij, die geroepen worden om zich met Christus te ver­enigen, alles verlaten om Hem na te volgen. Oude banden moeten verbroken worden, levensplannen veranderd, aardse hoop moet opge­geven worden. Het zaad moet onder zwoegen en tranen, in stilte en door opofferingen gezaaid worden.

 

“De zaaier zaait het woord.” Christus was gekomen om de wereld te bezaaien met het zaad der waarheid. Vanaf de zondeval van de mens heeft Satan het zaad van de dwaling gezaaid. Door een leugen kreeg hij macht over de mensen en hij werkt nog steeds op deze wijze om Gods koninkrijk op aarde omver te werpen en de mensen in zijn macht te krijgen. Christus kwam als zaaier uit een andere wereld om het zaad van de waarheid te zaaien. Hij die in de raadsbijeenkomsten van God was geweest, die in het binnenste heiligdom van de Eeuwige had vertoefd, kon aan de mensen de zuivere beginselen van de waar­heid brengen.

 

Sinds de zondeval van de mens had Christus de waar­heid aan de wereld geopenbaard. Door Hem wordt het onverderfelijk zaad, “het levende en blijvende woord van God”, aan de mens meege­deeld. In de eerste belofte, aan het gevallen mensdom in de hof van Eden gegeven, zaaide Christus het zaad van het evangelie. Maar de gelijkenis van de zaaier is in het bijzonder van toepassing op zijn per­soonlijk werk onder de mensen.

 

Gods Woord is het zaad. Alle zaad heeft een levenskiem in zich. Het leven van de plant komt daaruit voort. Op dezelfde wijze is er leven in Gods Woord. Christus zegt: “De woorden die Ik tot u spreek zijn geest en zijn leven.” (Joh.6:63) 

 

“Wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven.”(Joh. 5:24)   In elk gebed en elke belofte van Gods Woord ligt de macht, het leven van God zelf, waardoor het gebod kan worden nageleefd en de belofte kan worden verwerkelijkt. Wie door het geloof het Woord ontvangt, krijgt het leven en het karak­ter van God zelf.

 

Elk zaad draagt vrucht naar zijn aard. Als het zaad onder de juiste omstandigheden wordt gezaaid, zal het zich ontwikkelen tot een plant. Wanneer het onvergankelijk zaad van het Woord door geloof in het hart wordt opgenomen, zal het een karakter en een leven voort­brengen naar het beeld van Gods karakter en leven.

 

De leraars in Israël zaaiden niet het zaad van Gods Woord. Chris­tus' werk als leraar der waarheid was duidelijk tegengesteld aan het werk van de rabbi's in zijn tijd. Zij stonden stil bij overleveringen, bij menselijke meningen en speculaties. Dikwijls plaatsten zij wat mensen hadden onderwezen en geschreven over het Woord, in de plaats van het Woord zelf. Hun leer had geen kracht om de ziel leven te geven. Het onderwerp van Christus' leer en prediking was Gods Woord. Hij antwoordde zijn ondervragers met een duidelijk:
”Er staat geschre­ven.”
”Wat zegt de Schrift?” “Hoe leest gij?” Bij iedere gelegenheid waar belangstelling was gewekt door vriend of vijand zaaide Hij het zaad van het Woord. Hij, die de Weg, de Waarheid en het Leven is, die zelf het levende Woord is, wijst op de Schrift en zegt: “Zij zijn het die van Mij getuigen.” En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften op Hem betrekking had.” (Joh.5:39; Luc.24:27)

 

Christus' dienstknechten moeten hetzelfde werk doen. Net als vroeger worden de belangrijke waarheden van Gods Woord opzij geschoven voor menselijke meningen en ideeën. Veel bekende predi­kers van het evangelie aanvaarden niet alles in de Bijbel als het geïn­spireerde Woord. De ene geleerde verwerpt dit deel. De ander trekt een ander deel in twijfel. Zij plaatsen hun eigen oordeel boven het Woord, en de schriften die zij onderwijzen berusten op hun eigen gezag. Het goddelijk gezag wordt teniet gedaan. Zo wordt het zaad van het ongeloof alom verbreid, want de mensen raken in de war en weten niet wat zij moeten geloven.

Er bestaan tal van opvattingen waarbij de geest zich niet mag bepalen. In de dagen van Christus gaven de rabbi's een gekunstelde, mystieke verklaring aan tal van bij­belgedeelten. Omdat de duidelijke leer van Gods Woord hun gebruiken veroordeelde, probeerden zij de kracht daaraan te ontne­men. Dat wordt ook nu nog gedaan. Men doet het voorkomen alsof Gods Woord geheimzinnig en onbegrijpelijk is, om zo de overtredin­gen van Gods wet te vergoelijken. Christus bestrafte die gebruiken in zijn dagen. Hij onderwees dat Gods Woord door iedereen moest wor­den verstaan. Hij wees naar de Schrift als het onfeilbaar gezag en wij moeten hetzelfde doen. De Bijbel moet worden voorgehouden als het Woord van de oneindige God, als het eind van alle strijd en als de grondslag van alle geloof.

 

De Bijbel is van zijn macht beroofd en de gevolgen zijn zichtbaar in de achteruitgang van het geestelijk leven. In de preken die van veel kansels worden gehoord is geen goddelijke manifestatie die het gewe­ten wakker schudt en leven brengt aan de ziel. De toehoorders kunnen niet zeggen: “Was ons hart niet brandende in ons terwijl Hij onderweg tot ons sprak en ons de Schriften opende?" (Luc. 24:32)

Velen roepen uit naar de levende God en verlangen naar zijn tegenwoordigheid. Wijsgerige theorieën of literatuur kunnen het hart niet bevredigen, hoe prachtig ze ook mogen zijn. De beweringen en bedenkingen van mensen hebben geen waarde. Laat Gods Woord tot de mensen spreken. Laten zij die alleen maar overleveringen en menselijke meningen en eisen hebben gehoord, luisteren naar de stem van Hem, wiens Woord de mens kan vernieuwen tot eeuwig leven.

 

Christus' geliefkoosde onderwerp was de vaderlijke tederheid en overvloedige genade van God. Hij stond veel stil bij de heiligheid van zijn karakter en zijn wet. Hij maakte Zich aan de mensen bekend als de Weg, de Waarheid en het Leven. Dit moeten de onderwerpen zijn van Christus' dienstknechten. Breng de waarheid zoals deze is in Christus. Maak de eisen van de wet en van het evangelie duidelijk. Spreek met de mensen over Christus' leven van zelfverloochening en opoffering, over zijn vernedering en dood, zijn opstanding en hemel­vaart. Spreek over zijn middelaarswerk bij de Vader en over zijn belofte: 'Ik kom weer om u tot Mij te nemen.” (Joh. 14:3)

 

Volg het voorbeeld van Christus in plaats van te spreken over dwaalleringen of te proberen de tegenstanders van het evangelie te verslaan. Laat nieuwe waarheden uit Gods schatkamer het leven ver­lichten. “Predik het Woord.” 
”Zaai aan alle wateren.”
”Dring aan, gele­gen of ongelegen.”  “Die mijn woord heeft, spreke mijn woord naar waarheid; wat heeft het stro met het koren gemeen? luidt het woord des Heren.' 'Doe niets aan zijn woorden toe opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt.” (2 Tim. 4:2; Jes.32:20; Jer. 23:28; Spr. 30:6)

 

“De zaaier zaait het woord.” Hier wordt het grote beginsel naar voren gebracht dat aan alle opvoedkundig werk ten grondslag moet liggen. “Het zaad is Gods Woord.” In maar al te veel scholen in onze tijd wordt Gods Woord terzijde geschoven. Andere onderwerpen hou­den de gedachten bezig. De studie van ongelovige schrijvers neemt een grote plaats in de opvoeding in. Gevoelens van twijfelaars worden ver­vlochten in de leerstof in de schoolboeken.

 

Wetenschappelijk onder­zoek wordt misleidend omdat de ontdekkingen op onjuiste wijze wor­den verklaard of worden verdraaid. Gods Woord wordt vergeleken met de hypothesen van de wetenschap en wordt voor onzeker en onbe­trouwbaar gehouden. Op deze wijze wordt het zaad van twijfel in de gedachten van jonge mensen gezaaid en in tijden van verzoeking ont­kiemt het. Wanneer het geloof in Gods Woord is verdwenen heeft de mens geen gids en geen beveiliging. De jeugd wordt op wegen geleid die van God en van het eeuwig leven afleiden.

 

Aan dit alles kan in grote mate de wijdverbreide ongerechtigheid in onze hedendaagse wereld worden toegeschreven. Als Gods Woord opzij geschoven wordt, wordt de macht daarvan om de boze neigingen van het menselijk hart te beteugelen, verworpen. De mens zaait naar het vlees en zal naar het vlees verderf oogsten. Hier ligt ook de belang­rijke oorzaak van geestelijke zwakheid en onbekwaamheid. De geest die zich afwendt van Gods Woord om zich te voeden met de geschrif­ten van mensen die niet geïnspireerd zijn, wordt afgestompt en ver­zwakt. Hij wordt niet in aanraking gebracht met de diepe, veelomvat­tende beginselen van de eeuwige waarheid. Het verstand richt zich op het bevatten van dingen, waarmee het vertrouwd is, en als gevolg van deze toewijding aan beperkte zaken wordt het verzwakt, de krachten ervan worden beperkt en na verloop van tijd kan het zich niet meer verruimen.

 

Dit alles is een bedrieglijke opleiding. De taak van iedere leraar zou moeten zijn, de geest van de jeugd te richten op de grote waarhe­den van het geïnspireerde Woord. Dit is de scholing die noodzakelijk is voor dit leven en voor het hiernamaals.

 

Nu moet u niet denken dat hierdoor de wetenschappelijke studie wordt gehinderd of dat men een lagere intellectuele maatstaf bereikt. Het kennen van God is zo hoog als de hemel en zo uitgebreid als het universum. Niets werkt zo veredelend en versterkend als het bestude­ren van de grote onderwerpen die te maken hebben met ons eeuwig leven. De jongeren moeten ernaar streven deze door God gegeven waarheden te bevatten. Hun verstand zal zich verruimen en sterker worden door deze inspanning. Het zal voor iedere leerling die een dader van het woord is, een ruimere gedachtenwereld openen, en hem voorzien van een rijkdom aan kennis die onvergankelijk is.

 

De scholing, verkregen door het bestuderen van de Bijbel, is een proefondervindelijke kennis van het verlossingsplan. Een dergelijke scholing zal Gods beeld in de mens herstellen. Het verstand zal gesterkt worden tegen verzoeking en men zal een medewerker van Christus kunnen worden in zijn werk van barmhartigheid in de wereld. Dit alles zal hem tot een lid van het hemels gezin maken en hem erop voorbereiden om deel te hebben aan de erfenis der heiligen in het licht.

 

Maar iemand die onderricht geeft in de geheiligde waarheid kan alleen datgene mededelen dat hij zelf uit ervaring kent. “De zaaier zaait zijn zaad.” Christus onderwees de waarheid omdat Hij de waar­heid is. Zijn eigen denken, zijn karakter, de ervaringen van zijn leven, lagen opgesloten in zijn onderricht. Zo moeten zijn dienstknechten, die het Woord willen onderrichten, dit tot hun bezit maken door een persoonlijke ervaring. Zij moeten weten wat het betekent dat Christus voor hen tot wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en verlossing is gemaakt. Als zij Gods Woord aan anderen voorhouden, moeten zij het niet voorstellen als een veronderstelling of een mogelijkheid. Zij moe­ten met de apostel Petrus verklaren: “Wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit." (2 Petr. 1:16)

Elke dienaar van Christus en iedere leraar moet met de geliefde apostel Johannes kunnen zeggen: “Het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkon­digen u het eeuwige leven dat bij de Vader was en aan ons geopen­baard is." (1 Joh.1:2)

 

De grond - aan de weg

 

De gelijkenis van de zaaier gaat voornamelijk over de uitwerking van de groei van het zaad in de grond, waarin het wordt gezaaid. Met deze gelijkenis zei Christus in feite tot zijn toehoorders: Het is voor u niet veilig om alleen maar mijn werk te bekritiseren of toe te geven aan teleurstelling, omdat het niet beantwoordt aan uw ideeën. De vraag die voor u van het grootste belang is, luidt: Hoe behandelt u mijn boodschap? Uw eeuwige bestemming is afhankelijk van de vraag of u die aanneemt of verwerpt.

 

Terwijl Hij een verklaring gaf van het zaad dat aan de weg viel, zei Hij: “Bij een ieder die het Woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is: dat is de langs de weg gezaaide.”

 

Het zaad, dat naast de weg is gezaaid stelt het woord van God voor, dat valt in het hart van een onoplettende toehoorder. Het hart dat openstaat voor wereldse genoegens en zonden is als een hard geworden pad, betreden door mensen en dieren. Wie opgaat in zelfzuch­tige plannen en zondig genot, wordt verhard door de bedrieglijkheid van de zonde. De krachten van de geest worden verlamd. Mensen horen het Woord, maar begrijpen het niet. Zij zien niet in dat het op henzelf van toepassing is. Zij beseffen niet dat zij in gevaar verkeren. Zij ontdekken de liefde van Christus niet en gaan voorbij aan de bood­schap van zijn genade als iets dat hen niet aangaat.

 

Zoals de vogels klaarstaan om het zaad naast de weg te pikken, staat Satan gereed om het zaad van de goddelijke waarheid uit het hart weg te nemen. Hij is bang dat Gods Woord de zorgeloze wekt en zijn uitwerking op het verharde hart doet gevoelen. Satan en zijn enge­len zijn in de bijeenkomsten waar het evangelie wordt verkondigd. Terwijl Gods engelen het hart met het Woord van God proberen te bereiken staat de vijand klaar om het Woord van zijn kracht te ont­doen. Met een ijver, slechts geëvenaard door zijn kwaadaardigheid, wil hij het werk van Gods Geest doorkruisen.

Terwijl Christus de mens door zijn liefde trekt probeert Satan de aandacht van iemand, die geroerd is door de Heiland, af te trekken. Hij houdt de mens bezig met wereldse plannen. Hij oefent kritiek of insinueert twijfel en ongeloof. Het is mogelijk dat de woordkeus van de spreker of zijn houding de toehoorders niet aanstaat. De kans bestaat dat zij daarop blijven let­ten. Op deze wijze maakt de waarheid die zij nodig hebben, en die God hen in zijn genade heeft gezonden, geen blijvende indruk.

 

Satan heeft veel helpers. Velen die zeggen dat zij christenen zijn, helpen de verzoeker door het zaad van de waarheid uit de harten van anderen weg te nemen. Velen die naar de prediking van het Woord luisteren, bekritiseren het thuis. Zij oordelen over de preek zoals zij de woorden van een willekeurige spreker of van een politiek spreker zou­den beoordelen. De boodschap die als het Woord des Heren moet wor­den beschouwd, wordt besproken met kleinerende of sarcastische opmerkingen. Het gedrag van de predikant, zijn drijfveren en daden en ook het gedrag van andere kerkleden wordt uitgebreid besproken. Een hard oordeel wordt uitgesproken, roddel of laster wordt gehoord en dit alles in tegenwoordigheid van onbekeerde mensen. Vaak worden deze dingen door ouders besproken in aanwezigheid van hun eigen kinderen. Op deze wijze wordt de eerbied voor Gods boodschappers en het respect voor hun boodschap weggenomen. Velen worden ertoe gebracht Gods Woord lichtvaardig op te nemen.

 

Zo worden veel jongeren als ongelovigen grootgebracht in gezin­nen van belijdende christenen. En de ouders vragen zich af waarom hun kinderen zo weinig belangstelling tonen voor het evangelie en zo gemakkelijk klaarstaan om te twijfelen aan de waarheden van de Bij­bel. Zij vragen zich af waarom het zo moeilijk is hen te bereiken met zedelijke en godsdienstige invloeden. Zij zien niet in dat hun eigen voorbeeld het hart van hun kinderen heeft verhard. Het goede zaad heeft geen kans om wortel te schieten en Satan neemt het weg.

 

In steenachtige plaatsen

 

“De op steenachtige plaatsen gezaaide is hij, die het Woord hoort en het terstond met blijdschap aanneemt; maar hij heeft geen wortel in zich, doch is iemand van het ogenblik; wanneer er echter verdrukking of vervolging komt om der wille van het Woord, komt hij terstond ten val.”

 

Het zaad, op steenachtige grond gezaaid, heeft weinig aarde. De plant komt snel op, maar de wortel kan niet in de rots doordringen om voedsel voor groei te vinden en de plant verdort al spoedig. Velen die beweren te geloven zijn als mensen, op steenachtige grond gezaaid. Evenals de rots onder het dunne laagje aarde ligt de zelfzucht van het natuurlijke hart onder de grond van goede bedoelingen en verlangens. Eigenliefde wordt niet overwonnen. Zij hebben de enorme grootte van de zonde niet gezien en het hart is niet verootmoedigd door het besef van schuld. Dit soort mensen kan gemakkelijk worden overtuigd en het mag schijnen dat zij goede bekeerlingen zijn, maar hun godsdienst is oppervlakkig.

 

Mensen vallen niet af, omdat zij het Woord terstond aanvaarden of zich erin verblijden. Zodra Mattheüs de oproep van de Heiland had gehoord, stond hij op, verliet alles en volgde Hem. Zodra Gods Woord in het hart komt, wil God dat wij het aannemen, en het is ons goed recht het met blijdschap aan te nemen. “In de hemel zal vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert.” (Luc. 15:7) Ook is er blijdschap in het hart dat in Christus gelooft. Maar zij, van wie in de gelijkenis wordt gezegd dat zij het Woord terstond aannemen, houden geen rekening met de kos­ten. Zij overwegen niet wat Gods Woord van hen eist. Zij brengen het niet in hun leefgewoonten tot uiting en geven er zich niet volledig aan over.

 

De wortels van de plant reiken diep in de aarde en voeden onzicht­baar het leven van de plant. Dit is ook het geval met de christen. Door de onzichtbare eenheid van de ziel met Christus en door het geloof wordt het geestelijk leven gevoed. Maar de hoorders van de steenach­tige grond vertrouwen op zichzelf in plaats van op Christus. Zij ver­trouwen op hun goede werken en impulsen en voelen zich sterk in hun eigen gerechtigheid. Zij zijn niet krachtig in de Here en in de sterkte van zijn macht. Zo iemand heeft geen wortel in zichzelf, want hij is niet met Christus verbonden.

 

De hete zomerzon die het geharde graan sterkt en doet rijpen, vernietigt wat geen wortel heeft. Zo kan iemand, 'die geen wortel in zich heeft,' een ogenblik bestaan maar 'als verdrukking en vervolging komt om der wille van het Woord, komt hij terstond ten val.'

 

Velen aanvaarden het evangelie als een middel om aan het lijden te ontko­men in plaats van als een bevrijding van de zonde. Zij verblijden zich een tijdlang, want zij menen dat het evangelie hen voor moeilijkheden en beproevingen zal vrijwaren. Zolang het leven rustig voor hen ver­loopt, lijken zij goede christenen. Maar zij bezwijken onder de felle hitte van de verzoeking. Zij kunnen ter wille van Christus geen smaad verduren. Als Gods Woord hen wijst op een of andere geliefkoosde zonde of zelfverloochening of offers eist, komen zij ten val. Het zou hun te veel kosten om in hun leven een radicale verandering aan te brengen. Zij zien op de huidige ongemakken en beproevingen en ver­geten de eeuwige werkelijkheden. Net als de discipelen die Jezus ver­lieten, staan zij klaar om te zeggen: “Deze rede is hard: wie kan haar aanhoren?” (Joh.6:60)

 

Velen beweren dat zij God dienen, maar zij kennen Hem niet uit ervaring. Hun verlangen om zijn wil te doen berust op hun eigen neiging, niet op de diepgaande overtuiging van de Heilige Geest. Hun leven wordt niet in harmonie gebracht met Gods wet. Zij belijden dat zij Christus als hun Heiland hebben aanvaard, maar geloven niet dat Hij hun kracht zal geven hun zonden te overwinnen. Zij hebben geen persoonlijke relatie met een levende Heiland en hun karakter openbaart zowel geërfde als aangeleerde gebreken.

 

Het is iets heel anders in algemene zin te geloven in het werk van de Heilige Geest als zijn werk te aanvaarden als Iemand die oproept tot bekering. Velen voelen dat zij van God vervreemd zijn en beseffen dat zij gebonden zijn aan hun eigen-ik en aan de zonde. Zij spannen zich in om zich te veranderen, maar zij kruisigen hun eigen-ik niet. Zij geven zich niet volledig over in handen van Christus en zoeken niet naar Gods kracht om zijn wil te doen. Zij willen zich niet naar Gods gelijkenis laten vormen. Zij erkennen in algemene zin hun onvolko­menheid, maar geven hun specifieke zonden niet op. Met elke verkeer­de daad krijgt de oude zelfzuchtige natuur nieuwe kracht.

 

De enige hoop voor deze mensen is dat zij de waarheid van Chris­tus' woorden aan Nicodemus beseffen: “Gij moet wederomgeboren worden.” - “Tenzij iemand wederomgeboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien.” (Joh. 3:7,3)

 

Ware heiligheid is een volkomen opgaan in het dienen van God. Dit is de staat van echt christelijk leven. Christus vraagt om een onvoorwaardelijke toewijding, om een onverdeelde dienst. Hij vraagt het hart, het verstand, de ziel en de kracht. Het eigen-ik mag niet gekoesterd worden. Wie voor zichzelf leeft is geen christen.

 

Liefde moet elke daad beheersen. Liefde ligt ten grondslag aan Gods bestuur in de hemel en op de aarde en moet de grondslag van het christelijk karakter zijn. Alleen dit kan de mens sterk en doelbewust maken. Alleen dit kan hem in staat stellen aan beproeving en verzoe­king weerstand te bieden.

 

Liefde komt ook tot uiting in het brengen van een offer. Het ver­lossingsplan berust op een offer — een offer, zo groot dat het niet te vatten is. Christus heeft alles voor ons gegeven en wie Christus aan­vaarden, zullen bereid zijn alles op te offeren ter wille van hun Verlos­ser. De gedachte aan zijn eer en heerlijkheid zal alles te boven gaan.

 

Als wij Jezus liefhebben, zullen wij voor Hem willen leven. Wij zullen onze dankoffers aan Hem willen brengen en voor Hem willen werken. Dat werk zal licht zijn. Ter wille van Hem zullen wij zelfs naar pijn, zwoegen en offers verlangen. Wij zullen met Hem meevoe­len en verlangen naar de redding van de mensheid. Wij zullen hetzelf­de teder verlangen voor zielen kennen dat in Hem leeft.

 

Dat is de godsdienst van Christus. Alles dat minder is, is een mis­leiding. Niemand zal worden gered door alleen maar een theoretische kennis van de waarheid of een belijdenis dat hij een discipel is. Wij zijn niet van Christus tenzij wij Hem volkomen toebehoren. Door half­slachtigheid in het christelijk leven verslapt men bij het nastreven van het doel en wordt men veranderlijk in zijn plannen. Het pogen om zowel zichzelf als Christus te dienen maakt van iemand een toehoor­der van de steenachtige grond en zo iemand zal geen stand kunnen houden als hij beproefd wordt.

 

Onder de doornen

 

“De in de dorens gezaaide is hij, die het Woord hoort en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikt het Woord en hij wordt onvruchtbaar.” (Matth. 13:22)

 

Het zaad van het evangelie valt vaak onder dorens en giftig onkruid. Als er geen zedelijke verandering is in het menselijk hart, als oude gewoonten en gebruiken en het vroeger leven in de zonde niet worden nagelaten, als Satans eigenschappen niet uit het hart worden gebannen, zal de tarweoogst verstikken. Genade heeft alleen levensvatbaarheid in het hart dat gedurig voorbereid wordt voor het kostbare zaad der waarheid.

De dorens van de zonde groeien in iedere soort grond en hoeven niet verzorgd te worden, maar de genade moet met zorg gekoesterd worden. Het onkruid en de dorens kunnen altijd opko­men. Het werk van reiniging moet daarom aanhoudend voorwaarts gaan. Als het hart niet onder Gods leiding staat en de Heilige Geest niet onophoudelijk werkt om het karakter te veredelen en te verfijnen zullen oude gewoonten zich in het leven openbaren. De mensen kun­nen wel zeggen dat zij het evangelie geloven, maar als zij niet geheiligd worden door het evangelie heeft hun belijdenis geen zin. Als zij niet de overwinning behalen over de zonde, zal de zonde hen overwinnen. De dorens die wel afgesneden, maar niet uitgeroeid zijn, blijven groeien tot de ziel daardoor overwoekerd is.

 

Christus heeft de dingen omschreven die een gevaar opleveren voor de mens. Marcus vermeldt de zorgen van dit leven, de bedrieglijk­heid van rijkdom en de begeerte naar andere dingen. Lucas noemt de zorgen, rijkdommen en genoegens van dit leven. Deze verstikken het Woord en de groei van het geestelijk zaad. De ziel voedt zich niet langer met Christus en het geestelijk leven sterft in het hart.

 

“De zorg van de wereld.” Niemand is vrij van de verzoeking voor wereldse zorg. Vrees voor gebrek, arbeid en ontberingen brengen ver­slagenheid en lasten voor de armen. De rijken zijn bang voor verliezen en tal van andere zorgen. Veel volgelingen van Christus vergeten de lessen die wij moeten leren van de bloemen van het veld. Ze vertrou­wen niet op zijn aanhoudende zorg. Christus kan hun lasten niet dra­gen, omdat zij deze niet op Hem leggen. Daarom scheiden de zorgen van dit leven, die hen juist naar de Heiland zouden moeten toedrijven om geholpen te worden, hen van Christus.

 

Velen die in Gods dienst rijke vruchten hadden kunnen dragen, houden zich bezig met het vergaren van rijkdom. Al hun energie wordt gebruikt in zakelijke ondernemingen en zij voelen zich genoodzaakt geestelijke dingen te verwaarlozen. Op deze wijze scheiden zij zichzelf van God. De Schrift dringt er bij ons op aan niet traag te zijn in ijver. (Rom. 12:11) 

 

Wij moeten werken om hen die het nodig hebben te kunnen helpen. Christenen moeten werken, zij moeten zich met zaken bezig houden, en dat kunnen zij doen zonder te zondigen. Maar velen gaan zo volko­men op in hun zaken, dat zij geen tijd hebben om te bidden, geen tijd hebben voor het bestuderen van de Bijbel en voor het dienen van God. Bij tijden gaat het verlangen van het hart uit naar heiligheid en naar de hemel, maar er is geen tijd zich af te wenden van het rumoer van de wereld, om te luisteren naar de majestueuze en gezaghebbende uitin­gen van Gods Geest. De dingen van eeuwigheidswaarde worden ondergeschikt gemaakt aan de dingen van de wereld. Het zaad van het Woord kan onmogelijk vrucht dragen, want het leven van de ziel wordt gebruikt om de dorens van wereldsgezindheid te voeden.

 

Velen die met een heel ander doel werken, vallen voor dezelfde dwaling. Ze werken voor het welzijn van anderen. Hun plichten drukken op hen, ze hebben veel verantwoordelijkheden en laten toe dat hun werk de tijd voor wijding uitbant. Omgang met God door gebed en studie van zijn Woord worden veronachtzaamd. Zij vergeten dat Christus heeft gezegd: “Zonder Mij kunt gij niets doen.” (Joh. 15:5)  Zij leven zonder Christus. Hun leven is niet doordrongen van zijn genade en de eigenschappen van hun oude natuur komen naar voren. Hun dienst wordt geschonden door het verlangen naar macht en door de koele, onaantrekkelijke eigenschappen van het zelfzuchtige hart. Hier is een van de voornaamste geheimen waarom men als christen faalt. Daarom zijn de resultaten vaak zo gering.

 

“Het bedrog van de rijkdom.” Liefde voor rijkdom heeft een ver­dwazende, bedrieglijke macht. Maar al te vaak vergeten mensen die wereldse schatten bezitten, dat God hen macht heeft gegeven om rijk­dom te verwerven. Zij zeggen: “Mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven.” (Deut. 8:17)   In plaats van dankbaarheid voor God te wekken leidt hun rijkdom tot het verheffen van zichzelf. Zij raken het besef van hun afhankelijkheid van God en van hun verplich­tingen tegenover hun medemensen kwijt. In plaats van rijkdom te zien als een talent dat gebruikt moet worden tot eer van God en het verhef­fen van de mensheid zien zij die als een middel om zichzelf te dienen. In plaats van in de mens de eigenschappen van God tot bloei te brengen wordt de rijkdom, die op deze wijze wordt gebruikt, benut om in de mens Satans eigenschappen tot ontwikkeling te brengen. Het zaad van het Woord wordt door dorens verstikt.

 

“Genoegens van dit leven.” Er bestaat gevaar in ontspanning die alleen gezocht wordt om het eigen hart te bevredigen. Alle soorten van genot die de geestelijke krachten verzwakken, de geest afstompen en het verstand verduisteren, zijn vleselijke begeerten die strijd voeren tegen de ziel. (1 Petr. 2:11)

 

“De begeerte naar al het andere.” Dit zijn niet noodzakelijkerwijze dingen die op zichzelf zondig zijn, maar al die dingen, die boven Gods koninkrijk worden geplaatst. Alles wat de aandacht aftrekt van God, wat de genegenheid aftrekt van Christus, is een vijand voor de ziel.

 

Wanneer het verstand nog jong, helder en ontvankelijk voor een snelle ontwikkeling is, bestaat er groot gevaar om eerzuchtig te worden, om het eigen-ik te dienen. Als wereldse plannen succesvol blijken, bestaat de neiging om door te gaan op een weg, waarop het geweten tot zwijgen wordt gebracht en waardoor een juiste waardering voor wat werkelijke uitnemendheid van karakter is, wordt tegengegaan. Wan­neer de omstandigheden een dergelijke ontwikkeling bevorderen, zal groei zichtbaar worden in een richting die door Gods Woord wordt verboden. In deze periode waarin het leven van het kind wordt gevormd, is de verantwoordelijkheid van de ouders heel groot. Zij moeten nagaan hoe zij de jeugd kunnen omgeven met goede invloeden, die hun een juist inzicht in het leven en het ware succes daarvan zullen geven.

In plaats hiervan maken veel ouders het tot hun eerste werk hun kinderen wereldse voorspoed te bezorgen. Hun vrienden worden met dit doel voor ogen uitgekozen. Veel ouders gaan in een grote stad wonen en maken hun kinderen vertrouwd met alles wat daar gangbaar is. Zij omringen hen met invloeden die wereldsgezindheid en trots aan­moedigen. In deze atmosfeer worden het verstand en de geest belem­merd in hun groei. De hoge en edele doelstellingen van het leven wor­den uit het oog verloren. Het voorrecht om zonen van God en erfgena­men van de eeuwigheid te zijn, wordt verkwanseld voor werelds gewin.

 

Veel ouders proberen het geluk van hun kinderen te bevorderen door hun liefde voor vermaak te bevredigen. Zij staan hen toe zich bezig te houden met sport en feesten en geven hen geld, dat zij vrij mogen besteden aan het bevredigen van hun lusten. Hoe meer wordt toegegeven aan het verlangen naar vermaak, des te sterker wordt dit verlangen. De belangstelling van deze jonge mensen gaat meer en meer uit naar vermaak tot zij dit zien als het grote doel van hun leven. Zij vormen gewoonten van nietsdoen en egoïsme waardoor het vrijwel onmogelijk voor hen wordt ooit sterke christenen te worden.

 

Zelfs de kerk, die een pilaar en steun van de waarheid zou moeten zijn, blijkt het zelfzuchtig verlangen naar vermaak aan te moedigen. Als er geld nodig is voor godsdienstige doeleinden, naar welke midde­len grijpen dan veel kerken? Naar bazars, etentjes, naar zelfs loterijen en dergelijke. Vaak wordt de plaats die bestemd is voor de eredienst van God, ontwijd door eten en drinken, door kopen, verkopen en vermaakzoeken. Eerbied voor Gods huis en eerbied voor zijn eredienst wordt bij jongeren weggenomen. Het wordt steeds moeilijker zichzelf in bedwang te houden. Zelfzucht, begeerte en liefde voor vertoon wor­den aangemoedigd en deze worden sterker naarmate er aan wordt toegegeven.

 

Het najagen van genot en vermaak wordt vooral gevonden in de steden. Veel ouders die daar gaan wonen ter wille van de kinderen in de veronderstelling dat dit hun grotere voordelen geeft, worden teleurge­steld en hebben te laat berouw over hun vreselijke vergissing. De ste­den van onze tijd gaan steeds meer lijken op Sodom en Gomorra. De vele vrije dagen leiden tot verveling. Opwindende sporten, paarden­rennen, gokken, drankgebruik en dergelijke, stimuleren de harts­tochten tot grote hoogte. De jongeren worden door het populair getij meegesleept. Wie van vermaak leren houden als doel in zichzelf, openen de deur voor een stroom van verzoekingen. Ze geven zich over aan oppervlakkige vrolijkheid en gedachteloos vermaak en hun omgang met liefhebbers van vermaak heeft een bedwelmende invloed op het verstand. Ze laten zich van de ene vorm van verstrooiing naar de ande­re leiden, tot zij de wens en de bekwaamheid tot een bruikbaar leven niet langer bezitten. Hun godsdienstige aspiraties zijn afgestompt. Hun geestelijk leven is verduisterd. Alle edele innerlijke vermogens, alles wat de mens met de geestelijke wereld verbindt, is ontaard.

 

Het is waar dat sommigen de dwaasheid van dit alles inzien en zich bekeren. God kan hen vergeving schenken. Maar zij hebben zich verwond en zich voor hun verdere leven in gevaar gebracht. Het onder­scheidingsvermogen dat altijd scherp en gevoelig had moeten zijn om verschil te kunnen maken tussen goed en kwaad, is in grote mate ver­woest. Zij herkennen niet dadelijk de stem van de Heilige Geest en doorzien niet meteen Satans plannen. Maar al te vaak bezwijken zij in tijden van gevaar voor de verzoeking en dwalen van God af. Het einde van hun leven van genotzucht is ondergang voor deze wereld en voor het hiernamaals.

 

Zorgen, rijkdom, vermaak, al deze dingen worden door Satan gebruikt bij het levensspel om de menselijke ziel. De waarschuwing wordt vernomen: “Heb de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader maar uit de wereld.” (1 Joh. 2:15,16)

 

Hij die het menselijk hart leest als een open boek, zegt: “Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard worde door roes en dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud.” (Luc. 21:34)  En de apostel Paulus schrijft, gedreven door de Heilige Geest: “Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken, zijn sommi­gen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten door­boord.” (1 Tim. 6:9,10)

 

Voorbereiding van de grond

 

In de gelijkenis van de zaaier zegt Christus dat de verschillende resultaten van het zaaien afhankelijk zijn van de grond. Steeds zijn de zaaier en het zaad dezelfde. Zo leert Hij dat wanneer Gods Woord zijn doel niet bereikt in ons hart en leven, de oorzaak bij onszelf gezocht moet worden. Maar de gevolgen zijn niet buiten ons bereik. Het is waar dat wij onszelf niet kunnen veranderen, maar wij hebben de macht om te kiezen en het is onze zaak te bepalen wat wij willen worden. De toehoorders langs de weg - van de steenachtige grond en van de dorens - hoeven niet zo te blijven. Gods Geest probeert steeds weer de ban van verdwazing te doorbreken, die de mensen ertoe brengt op te gaan in wereldse dingen, en streeft ernaar een verlangen te wek­ken naar de onvergankelijke schat.

 

Als mensen weerstand bieden aan de Geest, schenken ze niet meer zoveel aandacht aan Gods Woord en veronachtzamen dit. Zelf zijn zij aansprakelijk voor de hardheid van hun harten, die onmogelijk maakt dat het goede zaad wortel schiet en voor de ontwikkeling van het kwaad dat de groei tegenhoudt. De tuin van het hart moet bewerkt worden. De grond moet worden losgewerkt door een diepgaand berouw over de zonde. Vergiftige, satanische plan­ten moeten worden uitgeroeid. De grond die bedekt was met dorens kan alleen door noeste arbeid worden teruggewonnen. Zo kunnen de verkeerde neigingen van het natuurlijke hart alleen overwonnen wor­den door zich ernstig in te spannen in de naam en kracht van Jezus. De Heer zegt ons door zijn profeet: “Ontgint u nieuw land en zaait niet tussen de doornen.”- “'Zaait in gerechtigheid, oogst in liefde.” (Jer. 4:3, Hosea 10:12) God wil dit werk voor ons doen en Hij vraagt ons om met Hem samen te wer­ken.

 

De zaaiers van het zaad moeten werken om harten voor te berei­den op het ontvangen van het evangelie. In de bediening van het Woord is te veel gepreek en te weinig hartewerk. Er is behoefte aan persoonlijk werk voor hen die verloren zijn. Met christelijk medeleven moeten wij de mensen persoonlijk benaderen en hun belangstelling trachten te wekken voor de grote zaken van eeuwig leven. Hun harten kunnen even hard zijn als een platgetreden weg en het kan een nutte­loos werk schijnen om hun de Heiland voor te houden, maar als rede­neren tekortschiet om mensen te bewegen en argumenten machteloos zijn om hen te overtuigen, kan de liefde van Christus, die in het per­soonlijk werk tot uiting komt, het steenachtig hart verzachten, zodat het zaad van de waarheid wortel kan schieten.

 

De zaaiers moeten er dus voor zorgen dat het zaad niet verstikt wordt door de dorens of sterft door gebrek aan grond. Elke christelijke gelovige zou bij het begin van het christelijk leven de grondbeginselen daarvan moeten leren. Men moet leren dat men niet alleen behouden wordt door het offer van Christus, maar dat men het leven van Chris­tus tot het zijne moet maken en het karakter van Christus tot zijn eigen karakter. Allen moeten leren dat zij lasten moeten dragen en de natuurlijke neigingen moeten verloochenen. Zij moeten de zegen leren kennen van het werken voor Christus, door Hem te volgen in zelfver­loochening en als goede soldaten ontberingen te verdragen. Zij moeten leren zijn liefde te vertrouwen en hun zorgen op Hem te werpen. Door hun liefde en belangstelling voor de verlorenen zullen zij niet langer aan zichzelf denken. De vermaken van de wereld zullen hun aantrek­kingskracht verliezen. De ploegschaar der waarheid zal zijn werk doen. Hij zal de braakliggende grond openbreken. Hij zal niet alleen de toppen van de dorens afsnijden, maar ook de wortel wegnemen.

 

In goede aarde

 

Niet altijd wordt de zaaier teleurgesteld. Van het zaad dat in goede aarde viel zei de Heiland: “Deze is het die het Woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.”  -  “Dat in goede aarde, dat zijn zij, die met een goed en vroom hart het Woord gehoord hebbende, dat vasthouden en vrucht dragen in volharding.” (Matth. 13:23; Luc. 8:15)

 

Deze mensen met een goed en vroom hart, waarover de gelijkenis spreekt, zijn niet zondeloos, want het evangelie moet aan de verlorenen gepredikt worden. Christus heeft gezegd: “Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering te roepen.” (Matth. 2:17)  Wie zich overgeeft aan de overtuiging van de Heilige Geest heeft een eerlijk hart. Hij belijdt zijn zonde en beseft zijn behoefte aan Gods liefde en barmhartigheid. Hij heeft het oprechte verlangen om de waarheid te kennen en deze te gehoorzamen. Het goede hart is een gelovig hart, dat vertrouwt op Gods Woord. Zonder geloof is het onmogelijk het Woord te ontvangen. “Wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.” (Hebr. 11:6)

 

Deze is het die het Woord hoort en het verstaat. De Farizeeën in de tijd van Christus sloten hun ogen, zodat zij niet zagen en hun oren, opdat zij niet zouden horen. Daarom kon de waarheid niet in hun harten doordringen. Zij moesten de vergelding ondergaan voor hun opzettelijke onwetendheid en de blindheid die zij zelf veroorzaakten. Maar Christus onderwees zijn discipelen dat zij open moesten staan voor onderricht en klaarstaan om te geloven. Hij sprak een zegen over hen uit, omdat zij zagen en hoorden met gelovige ogen en oren.

 

De hoorder van de goede grond ontvangt het Woord niet als het woord van mensen maar als Gods Woord, wat het in waarheid is. (1 Thess. 2:13)  Alleen wie de Schrift aanvaardt als Gods stem die tot hem spreekt, leert werkelijk. Hij beeft voor het Woord. Voor hem is het een levende werkelijkheid. Hij opent zijn verstand en hart om het aan te nemen, Zulke hoorders waren Cornelius en zijn vrienden die tot de apostel Petrus zeiden: 'Wij zijn dan nu allen aanwezig voor het aangezicht Gods om te horen al wat u door de Here opgedragen is.” (Hand. 10:33)

 

Het kennen van de waarheid is niet zozeer afhankelijk van een goed verstand als wel van zuivere motieven — de eenvoud van een oprecht, afhankelijk geloof. Engelen komen degenen die in ootmoed van hart om goddelijke leiding vragen, te hulp. De Heilige Geest wordt gegeven om de rijke schatten van de waarheid voor hen te ontsluiten.

 

De toehoorders van de goede grond bewaren het Woord, wanneer zij het hebben gehoord. Satan is met al zijn macht niet in staat het weg te nemen. Het horen of lezen van het Woord alleen is niet voldoende. Wie baat wil hebben van de Bijbel, moet nadenken over de waarheid die hem voorgehouden wordt. Door ernstige oplettendheid en biddend overdenken moet hij de betekenis leren van de woorden van de waar­heid en drinken van de geest van dit geheiligd Woord.

 

God vraagt van ons dat wij onze geest vullen met belangrijke en zuivere gedachten. Hij wil dat wij nadenken over zijn liefde en barmhartigheid en zijn wondere werken in het grote verlossingsplan bestu­deren. Dan zal ons begrip van de waarheid steeds helderder worden en ons verlangen naar reinheid van hart en helderheid van geest steeds heiliger en verhevener zijn. De ziel die in de zuivere atmosfeer van geheiligd denken verkeert zal veranderd worden door gemeenschap met God en door de studie van de Schrift.

 

“En draagt vrucht.” Zij die het Woord bewaren nadat zij het heb­ben gehoord, zullen vruchten van gehoorzaamheid voortbrengen. Als Gods Woord in het hart wordt opgenomen, zal dit tot uiting komen in goede werken. De resultaten zullen zichtbaar zijn in een christelijk karakter en leven. Christus heeft van Zichzelf gezegd: “Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.” –  “Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem die Mij gezonden heeft.” En de Schrift zegt: “Wie zegt dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen als Hij gewandeld heeft.” (Psalm 40:9; Joh. 5:30; 1 Joh. 2:6)

 

Gods Woord komt vaak in botsing met de overgeërfde en aange­kweekte karaktertrekken van de mens en zijn gewoonten. Maar de hoorder van de goede grond die het Woord ontvangt, aanvaardt al zijn voorwaarden en eisen. Zijn gewoonten, gebruiken en daden worden ondergeschikt gemaakt aan Gods Woord. In zijn oog verdwijnen de geboden van sterfelijke, dwalende mensen in het niet bij het Woord van de oneindige God. Met heel zijn hart en doelgericht zoekt hij naar het eeuwige leven en ten koste van verlies, vervolging of zelfs de dood zal hij de waarheid gehoorzaam zijn.

 

En hij draagt vrucht “met volharding”.  Niemand die Gods Woord aanvaardt wordt vrijgesteld van moeilijkheden en beproevingen, maar als de verdrukking komt, wordt de echte christen niet rusteloos, wan­trouwend of wanhopig. Hoewel wij de definitieve afloop van de dingen niet kunnen zien of de bedoeling van Gods voorzienigheid ontdekken, moeten wij ons vertrouwen niet wegwerpen. Terwijl wij denken aan Gods barmhartigheden, moeten wij onze zorgen op Hem werpen en met volharding uitzien naar zijn zaligheid.

Het geestelijk leven wordt sterker door strijd. Doorstane beproe­vingen zullen een vastheid van karakter en kostbare geestelijke gaven tot ontwikkeling brengen. De volmaakte vrucht van het geloof, de zachtmoedigheid en de liefde komen vaak het best tot rijping onder stormwolken en in duisternis.

 

“De landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en de late regen erop gevallen is.” (Jak. 5:7)  Zo moet de christen geduldig wachten op de vrucht van Gods Woord in zijn leven. Vaak bidden wij om de gaven van de Geest. God werkt dan in ant­woord op onze gebeden door ons in omstandigheden te plaatsen waarin deze vruchten zich ontwikkelen. Wij begrijpen echter zijn bedoeling niet en vragen ons af waarom. Wij zijn teleurgesteld. Toch kan nie­mand deze gaven ontwikkelen dan door het proces van groei en vrucht dragen. Ons aandeel is het ontvangen en vasthouden van Gods Woord en ons volledig aan het gezag daarvan te onderwerpen. Dan zal zijn doel met ons in vervulling gaan.

 

“Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn Woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen.”(Joh. 14:23)  De invloed van een krachtiger, van een volmaakte geest zal ons beheersen, want wij hebben een levende verbinding met de bron van alle blijvende kracht. In ons godzalig leven zullen wij gevangen worden geleid voor Christus. Niet langer zullen wij het gewone leven van zelfzucht leiden, maar Christus zal in ons leven. Zijn karakter zal in onze natuur tot uitdrukking komen. Op deze wijze zullen wij de vruchten des Geestes dragen, 'sommige dertig-, sommige zestig-, en sommige honderdvoudig.”
("Lessen uit het Leven van Alledag" - E.G. White)