You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies) - De mens geboren...
 
De vervolmaking der heiligen    (12)

 

"Toen hoorde ik een heilige spre­ken, en een andere heilige zeide tot degene die gesproken had: Hoe lang zal dit gezicht gelden, het dagelijk­se offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heilig­dom en het vertrappen van het heir? En hij zeide tot mij: tweeduizend en driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechte staat hersteld worden." Daniël 8:13-14

 

We moeten het belangrijke feit voor ogen houden, dat Christus spoedig terug komt om een rijke oogst binnen te halen (Open­baring 14:15). Zijn karakter moet volledig in Zijn volk her­steld zijn, voordat Hij komt. Dit werk van de vervolmaking van het beeld van Jezus in de gelovigen, wordt door de pro­feet Daniël als volgt beschreven; "Dan zal het heiligdom in rechte staat hersteld worden". (De Engelse King James Version zegt: "Dan zal het heiligdom gereinigd worden.")

 

Misschien is het niet direct duidelijk dat de reiniging van het heiligdom betrekking heeft op de vervolmaking van de gelovigen. Maar wanneer men zich realiseert, dat het heiligdom door de zonden van Gods volk verontreinigd wordt, dan wordt het duidelijk dat het heiligdom niet gereinigd kan worden vóórdat Gods volk voor altijd ophoudt te zondigen! God kan geen rein heiligdom hebben zonder een rein volk. Als het heiligdom van zonden gereinigd moet zijn, dan moe­ten degenen "die daarin aanbidden" (Openbaring 11:1) zonder zonden zijn. Wanneer deze profetie heenwijst op een gerei­nigd heiligdom voor de komst van Jezus, wijst het tevens heen op een gereinigd volk vóór de komst van Jezus.

 

Dit is volledig in overeenstemming met het beeld dat in het boek Openbaring gegeven wordt. In antwoord op de vraag:

 

"Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, wie kan bestaan?" (Openbaring 6:17), toont het zevende hoofdstuk dat het diegenen zijn, die het zegel van de levende God aan hun voorhoofd hebben. Dit zegel is hetzelfde als "de naam Zijns Vaders" (Openbaring 14:1), dat het karakter van God is. Het is duidelijk dat dit verzegelde gezelschap, een gemeenschap van volmaakte heiligen is, want Johannes zegt: "Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk." (Openbaring 14:4-5)

 

Volmaaktheid en het Onderbewustzijn

 

Dit werk van de volmaking der heiligen heeft met de geest * 1 te maken, want het zegel van God wordt op hun voorhoofd geplaatst. Bij het tonen van de weg tot volmaakt­heid door de dienst van Jezus in het hemelse heiligdom, citeert de apostel de belofte van het Nieuwe Verbond: "Ik zal mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven" (Hebreeën 10:16).

 

Volmaaktheid omvat meer dan alleen het bewuste ge­deelte van onze geest (verstand). Het betekent meer dan bevrijding van bewuste zonden. Gedurende de laatste jaren hebben de geleerden, die zich bezighouden met de studie over de menselijke geest, een ruimer begrip verworven aangaande het bestaan en de belangrijkheid van het onderbe­wustzijn. Het kan nauwkeurig worden aangetoond, dat een belangrijk deel van de hersenen, buiten het bewustzijn om werkt. Er zijn sterke invloeden in het onderbewustzijn aan­wezig, die onze gedachten, onze emoties en handelingen voor een groot deel leiden. Dit is natuurlijk geen nieuwe ontdekking. De Bijbel leert duidelijk dat geen mens zich tenvolle bewust is van hetgeen er in zijn geest schuilt. "Arglistig is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan het kennen?" (Jeremia 17:9).

Ervaringen, die in de Bijbel vermeld staan, bewijzen, dat de mens niet alles weet wat er in zijn hart omgaat.

 

Bij de Sinai beloofde Israël oprecht en plechtig om Gods wet te houden. Ze hadden geen begrip van het verborgen  kwaad in hun harten, en waar heen het hun binnen enkele dagen zou leiden. De vrome koning Hiskia riep God aan als Getuige, dat hij "met een vol komen hart" voor Hem had gewandeld. Dit "volkomen" ha kon alleen betrekking hebben op het bewustzijn, want toen "God hem verliet om hem op de proef te stellen, teneinde te weten alles wat in zijn hart was" werden deze verbor­gen boze elementen geopenbaard, want "hij werd hoogmoe­dig" (2 Kronieken 32:31 en 25).  Zo beweerde ook Petrus, in alle gewetensvolle oprechtheid, dat hij zijn Here nimmer zou verloochenen. Hoe weinig wist hij echter wat er in zij eigen arme hart was!

 

De geest ontvangt dit verborgen, onbewuste kwaad, op twee manieren, nl.     door erfelijkheid en ervaring. Van Adam erfden we een zondige natuur (1 Corinthe 15:22; Psalm 51:7). We zijn in een zondige staat geboren, en ofschoon we er ons niet van bewust zijn, is iedere zonde die ooit door mensen begaan werd, in onze harten in de kiem aanwezig.  Of zoals Wesley zei: "Er is meer in die onpeil­bare diepte van slechtheid dan geweet". Luther stelde vast dat deze aangeboren zondigheid zo diep geworteld is, dat we eenvoudig op grond van de Schrift moeten geloven aan haar verschrikkelijk bestaan.   Naast de erfelijkheid, neemt de geest ook nog de werkelijke ervaringen van de zonde in zich op.  Het   volgende   interessante   bericht verscheen in "The Christian Weekly" Londen 23 Juli 1960:

 

 

"Enige tijd geleden hebben neurologen beweerd, dat het menselijke brein alles wat het oog ziet en het oor hoort, compleet in zich opneemt. Alles wordt voor een eventu­ele weergave in ons onderbewustzijn bewaard, ook al is het nooit nodig dat wij ons er weer aan herinneren. Kort geleden echter zijn deze experts een stap verder gegaan door te zeggen, dat het langs mechanische weg werkelijk mogelijk is het geheugen te stimuleren. Door het overbrengen van elektrische impulsen op een zeker deel van de hersenen, is het mogelijk dat een persoon zich een situatie in alle details herinnert, alsof hij het opnieuw beleeft.

 

Chinezen van  vroeger hebben gespot met de gedachte dat de mensen in het jongste gericht eenmaal rekenschap zullen moeten geven, van elk ijdel woord, dat zij gesproken hebben (Mattheüs 12:36). Wan­neer ze lazen: "Zo zal dan een ieder onzer voor zich­zelf rekenschap geven aan God" (Romeinen 14:12), lachten ze, en zeiden: "hoe ter wereld kan ons gehele leven dat achter ons ligt, weer opnieuw tevoorschijn gebracht worden?" Wij zien echter dat wij in overeenstemming met de moderne wetenschap zelf het volledi­ge verslag van ons leven bewaren. "

 

Dit is volkomen in overeenstemming met de aanhalingen van de Heilige Schrift. God zegt: "Maar die tegen Mij zon­digt, doet zijn ziel geweld aan" (Spreuken 8:36 Staten Vertaling).

De zonde wordt niet alleen in de boeken des hemels geschreven; zij wordt ook in gedachtenis van de mensen vastgelegd. "De zonde van Juda staat geschreven met ijzeren stift, ge­grift met diamanten spits in de tafel van hun hart" (Jeremia 17:1). In de binnenste afdeling van de zieletempel, op die tafelen des harten (in het gemoed), waarop God oorspronke­lijk Zijn wet schreef, graveert de zondaar zelf de wet van zonde en dood. Zij, die zich verbeelden dat zonde slechts een zaak van schuld is, die onmiddellijk naberouw wordt weggenomen, moesten de verschrikkelijke gevolgen van de zonde in een ander licht zien. Bedenk eens hoe vaak Adam berouw had over zijn ene "kleine" zonde, dat hij zijn offeran­den aan de poort van Eden bracht. Nadat hij van de boom der kennis des goeds en des kwaads gegeten had, bleef de kennis van het kwade in zijn herinnering. Het was niet slechts de kennis van het kwaad, maar een daadwerkelijke ervaring in de zonde, die een blijvende indruk in zijn geest achterliet. Hij kon Gods aangezicht niet langer zien, want zijn natuur was in een zondige staat. Bij het bewer­ken van de grond, die als gevolg van de vloek doornen en distelen voortbracht, werd hij voortdurend herinnerd aan zijn verdorven natuur. Hij was genoodzaakt om daarvan te eten en ondervond de gevolgen van zijn zonde al de dagen van zijn leven (zie Genesis 3:17-18).

 

Zo kan ook heden een zondaar over zijn zonden berouw hebben en van zijn schuld gereinigd zijn, maar zo zeker als die zonde daarna in de boeken des hemels blijft staan, staat deze ook in hemzelf vermeld. Tot degenen die vergeving hebben ontvangen, zegt de Here: "Dan zult gij terugdenken aan uw boze wandel en aan uw handelwijze, die niet goed was, en gij zult van uzelf walgen om uw ongerechtigheden en uw gruwelen." (Ezechiël 36:31). Vele dingen mogen we ons niet herinneren, maar zoals neurologen en psychiaters ontdekten, wordt het hele verloop van de levenservaringen in het onderbewustzijn bewaard. Iedere gedachte en emotie van de ziel uit het verleden werd in de geest (geheugen) van de mens vastgelegd, of zoals de Bijbel zegt: "gegrift op de ta­felen des harten". Dit zondenregister heeft meer invloed op ons dan wij denken. Evenals onze erfelijke zondigheid, is ook de door ons ontwikkelde zondigheid een bron van kwaad en aanvechtingen, uit het binnenste van ons gemoed. Daar­door bevinden wij ons zoals Adam, in een zondige toestand. Ofschoon wij door berouw van de schuld bevrijd zijn, kunnen we nog geen volmaakte gemeenschap met God hebben en Zijn aangezicht zien. Zoals Paulus het uitdrukt, kan geen volmaaktheid verkregen worden, zolang dit "geweten der zonde" en de "gedachtenis der zonde" blijft bestaan (Hebreeën 10:1-3).

 

 

Nu komen we bij het essentiële punt van dit thema: de volmaaktheid. Als de gelovigen de volmaaktheid bereikt moeten hebben vóór dat Jezus komt, dan moeten ze van te voren bevrijd zijn van deze zondige staat. Hoe zouden ze anders de vreselijke heerlijkheid van de komende Koning kunnen zien en daarbij leven? Want we moeten bedenken dat de levende heiligen nog in een sterfelijke toestand zijn, wan­neer ze Hem zien komen op de wolken des hemels (Openbaring 1:7). Daarom moet de reiniging van het heiligdom de verwijdering van de erfelijke en de ontwikkelde zondigheid uit het onderbewustzijn insluiten. * 2

 

 De Reiniging van het Heiligdom en het Onderbewustzijn

 

Dat het dienstwerk van Christus in het heilige der heili­ge ertoe dient om zulk een werk voor de gelovigen tot stand te brengen, wordt niet alleen in de profetie van Daniël 8:14 omschreven, maar het werd ook duidelijk vooraf geschaduwd in de Hebreeuwse offerdienst. Het hele ritueel illustreerde hoe God het menselijke hart,   dat een tempel van de Heilige Geest is,  wilde reinigen (2 Corinthe 6:16; Leviticus 26:11-12).   Zoals het zinnebeeldige heiligdom uit twee afdelingen bestond, bestaat ook de menselijke geest uit twee gedeelten, nl . het bewustzijn en het onderbewustzijn. De dagelijkse dienst in de eerste afdeling verzoende die zonden, die men zich bewust was geworden (zie Leviticus 4:14, 23, 28, 35 en 6:1-6, 30).   De jaarlijkse dienst in de tweede afdeling stelde de volledige reiniging van  de   aanbidder voor.   Het illustreerde een diepere ervaring. Als   de gemeente zich rondom  het heiligdom vergaderde, terwijl zij hun harten nauwkeurig  onderzochten  en   "de   zonden   in  gedachtenis brachten",   (Hebreeën 10:3) die ze hadden bedreven, bracht de hogepriester een uiteindelijke verzoening  voor hen teweeg in het heilige der heilige (Leviticus 16:17, 27, 30,   31).   Het bericht hierover luidt: "Want op deze dag zal over u verzoening gedaan worden, om u te reinigen; van al uw zonden zult gij gereinigd worden voor het aangezicht des Heren"  (Leviticus 16:30).  De apostel Paulus bevestigt  het: "Maar in de tweede (afdeling) ging alleen de hogepriester, éénmaal in het jaar niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf  en   voor   de   zonden door het volk in onwetendheid bedreven (Hebreeën 9:7).

 

Nu was geheel Israël zinnebeeldig rein. Zij, die geen deel namen aan deze plechtige dienst, werden van het volk afge­sneden; de overigen werden gereinigd. Als Israël het ver­ontreinigen van de tabernakel beëindigde, kon ook het heilig­dom gereinigd worden.

 

De Ervaring van de Reiniging van het Heiligdom

 

Het oude Israël beleefde de reiniging van het heiligdom slechts zinnebeeldig. Heden roept God zijn volk op om deze ervaring in werkelijkheid te maken. De 2300 avonden en morgens zijn geëindigd. Christus is in het heilige der heili­ge. De ure van Zijn oordeel is gekomen. Zijn volk wordt opgeroepen om zich met verootmoediging des harten en in diep berouw op het oordeel der levenden voor te bereiden. Maar Christus ziet tevergeefs uit naar zulke gebroken en verslagen harten, die de houding van Zijn volk zou moeten kenmerken op deze tegenbeeldige grote verzoendag. Tot Zijn volk. dat in deze laatste tijd leeft, zendt Hij de ontstel­lende boodschap:

 

"En schrijf aan de engel der gemeente van Laodicea: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! ……Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte….. wees dan ijverig en bekeer u"

(Openbaring 3:14-19).

 

Het niet voldoen aan de verwachting van Jezus is de oorzaak voor de vertraging (van ruim 160 jaren) van de reiniging van het heiligdom. De oproep tot hartgrondig be­rouw inde boodschap aan Laodicea, vindt zijn pendant in de opwekkingsboodschap, die door de profeet Joel gegeven werd:

 

"Maar ook nu nog luidt het Woord des Heren: Bekeer u tot mij met uw ganse hart, en met vasten en met ge­ween en met rouwklacht. Scheurt uw hart en niet uw klederen en bekeert u tot de Here, uw God.... Blaast de bazuin op Sion, heiligt een vasten, roept een plech­tige samenkomst bijeen. Vergadert het volk, heiligt de gemeente, roept de ouden bijeen, vergadert de kin­deren en de zuigelingen; de bruidegom trede uit zijn kamer en de bruid uit haar bruidsvertrek. Laat de priesters, de dienaren des Heren, tussen de voorhal
en het altaar wenen……." (Joel 2:12, 13, 15-17).
*  3 

 

Zo'n diep, hartbrekend berouw zoals ze in het uur van liet oordeel geëist wordt, ontbreekt ons, want wij weten in werkelijkheid niet waarover wij zo'n diep berouw moeten hebben. Christus zegt: "Gij weet niet……."   Wij willen wel

belijden dat we niet volmaakt zijn, (hetgeen geen bewijs van nederigheid behoeft te zijn,) dat wij de Here zo vaak verloochenen, en dat wij onze tekortkomingen kennen. Is het tenslotte nog niet voldoende als wij de ons bekende zonden steeds weer opnieuw belijden? Neen! Want Christus roept ons op, die zonden te berouwen, waarvan we ons nog niet bewust zijn. Het is geen bewuste, maar een onbe­wuste zonde.

 

Wij, die in de tijd leven, waarin de verborgenheid Gods vervuld moet worden, moeten er ons op toeleggen, meer dan elke generatie voor ons, de verborgenheid der onge­rechtigheid te doorgronden. De zonde zal nooit uit het men­selijke hart verbannen worden, tenzij Gods volk een volle­dig begrip verkrijgt over de vraag die zo eenvoudig schijnt: "Wat is zonde?"

 

Wat is zonde? Laten wij de oppervlakkige verklaringen betreffende deze vraag eens terzijde stellen, omdat ze geen enkele   straal   van  licht tot het menselijke hart brengen. Wij hebben in  de voorgaande hoofdstukken gelezen, hoe deze zonde bij Lucifer begon, die in zijn hart sprak: "Ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen……Ik zal de Allerhoogste gelijk worden" (Jesaja 14:13-14), Wij heb­ben ontdekt, hoe dit principe van zelfzucht, deze vervloekte wet van zonde en dood een wezenlijk deel der menselijke natuur is geworden. Wat ons betreft, mogen wij misschien de bijbelse verklaringen van de duivelse boosheid van het menselijke hart, zien als een soort poëtische overdrijving, tenzij wij de uitwerking van satans beginsel in het licht van het kruis aanschouwen.

 

Het verlangen van Lucifer om Gods plaats in te nemen, hield ook het verlangen in dat hij zich van God wilde ontdoen, Hem wilde onttronen en Hem wilde vernietigen. In woorden die te duidelijk zijn om verkeerd te worden begrepen, zei Jezus: dat Lucifer een mensenmoordenaar was van de be­ginne (zie Johannes 8:44). Natuurlijk begrepen Lucifer noch zijn navolgelingen de ware aard van de zonde, en waarheen dit zou leiden. Zonde was in het universum voordien niet bekend. Lucifer vertrouwde er op, dat zijn plan voor een samenleving, waarin allen de vrijheid zouden hebben om voor zichzelf te leven, een verbetering zou zijn van de god­delijke regering. Hij beoogde zijn opstand in het gehele universum uit te breiden. Wanneer het God niet zou geluk­ken, de ware natuur van de zonde succesvol te openbaren, zou Hij zijn rijk niet tegen afval kunnen verzekeren. Maar vanaf alle eeuwigheid had God in een weg voorzien, om de zonde eventueel aan het daglicht te brengen, en dit was de weg van het kruis. Dit overrompelde Satan. Op Golgotha werd de bewering van Jezus, dat Satan een moordenaar van de beginne was, aan het toeziende universum bewezen. Hier werd de werkelijke beweeggrond van zijn opstand open­baar. Zijn vijandige haat tegenover de Zoon van God open­baarde het ware doel van zijn rebellie. Hij wilde God van Zijn troon stoten en Hem die de liefde van God open­baarde, vernietigen. De bewoners van het universum volg­den met grote opmerkzaamheid de gebeurtenissen van Gol­gotha. Als zij in het licht van het kruis erkenden, wat zon­de was, verloor Satan volledig hun genegenheden. De laat­ste band van sympathie voor hem was verbroken. Op deze gebeurtenis vooruitziende zei Jezus: "Nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden" (Johannes 12: 31). "Ik zag de Satan als een bliksem uit de hemel vallen" (Lukas 10: 18).

 

We moeten ons echter nog intensiever met dit onder­werp bezighouden, want God heeft het plan dat de mensen door de gebeurtenis op Golgotha, de ware aard van hun eigen rebellie leren kennen. De mens is een deelgenoot van Satan geworden. Bij de verzoeking van Eva bood Satan haar het besluit aan, dat in zijn eigen hart was: "Gij zult als God zijn" (Genesis 3:5). Daarom is "wie de zonde doet, uit de duivel" (1 Johannes 3:8), dat wil zeggen, zijn motieven heb­
ben hetzelfde beginsel en wordt van dezelfde geest in beslag genomen. Daarom kon Jezus tegen degenen zeggen die Hij liefhad en waarvoor Hij werkte: "Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten uws vaders doen, die was een mensen­ moordenaar van de beginne….." (Johannes 8:44).

 

Er was slechts één weg waar door God de mens kon tonen wat er in Zijn hart leefde. Hij gaf Zichzelf over in de han­den van zondaren, in de persoon van Zijn Zoon. Op deze wijze stond Hij hen toe, datgene uit te voeren wat er in hun harten was. Niet alleen de Joden, maar de gehele mensheid wordt voorgesteld door Jezus in de gelijkenis van de pach­ters, die zeiden: "Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden" (Mattheüs 21:38). Niet alleen de Joden, die persoonlijk bij de kruisiging van Jezus aanwezig waren, maar de hele wereld is schuldig aan de moord op de Zoon van God. Het kruis bewijst, dat zonde de wil is, om God te doden.

 

Enige jaren geleden verkreeg een Amerikaanse predi­kant vermaardheid door zijn levendige voorstellingen van de hel; hij betitelde zijn thema: "Zondaren in de handen van een toornig God". Hij schilderde zulk een levendig beeld van de veronderstelde kwellingen in een eeuwige hel, die als een zoete wierook opstegen tot een toornig God, dat sommige van zijn toehoorders flauw vielen. Deze voorstel­ling van God moest de mensen tot bekering brengen, wat echter nooit gebeurde, want zondaren kunnen nooit met zo'n wezen verzoend worden. Het evangelie is echtereen bericht, dat als volgt betiteld zou kunnen worden:

 

"God in de handen van toornige zondaars." Het toont ons Jezus, de geopenbaarde liefde van de Vader. De reinheid en de goedheid van Zijn leven verwekte de mensen tot satanische razernij en aangevuurd door intense haat schreeuwden zij: "Weg met Hem.……. Kruisigt Hem! "  Terwijl zij zich aan hun Koning, hun Schepper en Onderhouder vergrepen, gingen ze er toe over om de belichaming van de oneindige liefde te kruisigen. Doch de onuitsprekelijke zonde van de mens deed slechts de onmetelijke liefde van God nog meer naar voren komen. De liefde van God werd nooit tevoren zo majestueus geopenbaard, dan door de razernij van een woedende bende , door schande en bespuwing, door bespotting en belediging en door de hartbrekende eenzaamheid van het alleen-treden van de wijnpers.

 

Hij werd als een weerloos Lam naar de slachtbank geleid en stierf, niet om een toornig God te bevredigen, maar om toornige zondaars te verzoenen.

"God echter bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is" (Romeinen 5:8).

In de Griekse filosofie gold het als de hoogste liefde, die men zich denken kon, wanneer iemand zijn leven gaf voor een vriend. Maar Gods liefde is groter dan deze, zo veel groter, als de hemel hoger is dan de aarde. Zijn liefde bracht Hem er toe, om voor Zijn moor­denaars te sterven.

 

Zonde is vijandschap tegenover God (Romeinen 6:7). Golgotha maakt de grootte van deze vijandschap duidelijk. Christus bad voor Zijn moordenaars: "Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen". Het menselijke gemoed is zich het ware karakter van de zonde niet bewust. Op Golgotha voerde de mensheid de verborgen vijandschap van het hart uit. Dit gebed van Christus omvat de gehele wereld en strekt zich uit tot de laatste gemeente - Laodicea, waarvan Christus zegt: "Gij weet niet... ." De volgende woorden van de apostel Petrus zijn gericht aan iedere zon­daar: "Maar gij hebt de Heilige en de Rechtvaardige ver­loochend en hebt begeerd, dat u een man, die een doodslager was, zou geschonken worden; en de Vorst des levens hebt gij gedood. ... en nu, broeders, ik weet, dat gij dit door onwetendheid gedaan hebt, gelijk als ook uw oversten" (Handelingen 3:14-15, 17). Het kruis bewijst de waarheid van de woorden van de profeet: "Arglistig is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan het kennen?" (Jere­mia 17:9).

 

Als een treffend bewijs, dat de werkelijke zonde van het menselijke hart onbewust is, kan het feit naar voren gebracht worden dat de zondige mens gewoonlijk zal ont­kennen dat er in zijn hart zo iets gemeens en verschrikkelijks leeft, dat hij in staat zou zijn om God te vermoorden. Toen Elisa Hasael ontmoette, die kort daarna koning van Syrië zou worden, weende hij. "En Hasael zeide: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: omdat ik weet wat voor kwaad gij de Israëlieten zult aandoen: hun vestingen zult gij met vuur verbranden, hun jonge mannen zult gij met het zwaard doden, hun zuigelingen zult gij verpletteren en hun zwangere vrouwen zult gij openrijten" (2 Koningen 8:12). In alle oprechtheid riep Hasael uit: "Maar wat is uw knecht, die hond, dat hij zo iets groots zou doen?" (vers 13). Hij wist niet wat er in zijn hart verborgen was. Evenmin als ieder andere zondaar. Zelfs Jezus moest Zijn discipe­len, die het goed meenden, terechtwijzen met de woorden: "Gij weet niet van hoedanige geest gij zijt" (Lukas 9:55 St. Vert.).

 

De psycho-analitische wetenschap van heden heeft veel ontdekt aangaande de werkelijkheid van het onderbewustzijn. Meer en meer realiseert men zich, dat de fundamentele ziekten van de menselijke geest voor het bewustzijn verborgen zijn. Doch alleen goddelijke inspiratie kan de wer­kelijke oorzaak van 's mensen verschrikkelijke schuld­complex openbaren. Het is tijd, dat het licht van het kruis wordt toegestaan, om de algemene neurose van 's mensen verborgen vijandschap tegenover God, te openbaren. Dit licht komt vanuit het heilige der heilige van het hemelse heiligdom, en toont ons een volmaakt geneesmiddel tegen het duivelse beginsel der zonde. Terwijl de dagelijkse dienst in de tabernakel de reiniging van de bewuste zonde symboliseerde, voorafschaduwde de jaarlijkse dienst van de reiniging van het heiligdom een verzoening voor de on­bewuste zonden. De apostel schrijft: "Maar in de tweede (afdeling) ging alleen de hogepriester éénmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden van het volk in onwetendheid bedreven" (Hebreeën 9:7).

 

Laodicea heeft behoefte aan de reiniging van de grote zonde der onwetendheid. Een gedegen studie van haar ge­schiedenis zal aantonen, dat deze gemeenschap van respec­tabele, zelfvoldane en weimenende christenen in staat is, de waarheid, zoals deze in Christus is te haten. Zij is een gevangene, totdat de Geest haar ogen zalft, en zij erkent, dat de zonde van Golgotha de hare is.

 

Wanneer wij een waar begrip van de vreselijke werke­lijkheid van onze opgetekende zonden verkrijgen, dan zal er overal onder ons te horen zijn: "Hoe kan ik zo'n groot kwaad doen en zondigen tegen God?" Maar wij houden ons liever aan de vorm van de waarheid, inplaats van tot het wezenlijke ervan door te dringen. Wij stellen ons tevreden met de technische begrippen van de heiligdomsleer, en be­grijpen niet het middelpunt van het geheel - Jezus Christus'. In werkelijkheid is Hij de deur in de omheining van de voor­hof. Hij is het altaar en het wasbekken, Hij is het brood op de tafel der toonbroden, Hij is het licht van de zevenarmige kandelaar en het heerlijke wierook stelt Zijn verdiensten voor. Eveneens is Zijn vlees het voorhangsel en Zijn leven de wet. Hij is ook het verzoendeksel, het manna en de staf die bloeide. Hij is beide, de Schechina en Hogepriester, Rechter en Pleiter. In feite is Jezus ook het Boek des Levens, verzinbeeld door het borstschild van de hoge­priester. Het bijbelse bericht hierover zegt: "Alzo zal Aäron de namen der zonen Israëls dragen aan de borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan ter gedachtenis voor het aangezicht des Heren geduriglijk" (Exodus 28:29 St.Vert.)

Zoals Aäron op het borstschild de namen van de stammen van Israël droeg, als hij het heilig­dom binnenging, zo draagt Jezus in Zijn hart de namen van allen die Hem als hun Verlosser aannemen. Zoals een boek woorden en gedachten bevat, zo is Jezus het Woord van God, de tot uitdrukking gebrachte gedachten van de Vader. Dit is inderdaad een boek "van het Lam dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld" (Openbaring 13:8). Geen wonder, dat Jezus Zijn discipelen zei, dat ze zich moesten verheu­gen, omdat hun namen in "Boek des Levens" geschreven stonden! Geen wonder dat de mensen zullen wenen en tandenknarsen, wanneer zij tevergeefs naar hun namen in het Boek des Levens zoeken!

 

Het gedenkboek en het boek des oordeels omvat meer dan alleen koude registers van namen, goede en slechte daden. Jezus zegt: "In zoverre gij dit aan een van deze Mijne minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan" (Mattheus 25:40). De engelen die onze zonden optekenen, noteren de smart en de onuitsprekelijke droefheid van Jezus, als Hij opnieuw gekruisigd wordt door diegenen, die naar Zijn heilige naam genoemd zijn. "En ik zag in het midden van de troon. ... een Lam staan als geslacht" (Openbaring 5:6) - verbrijzeld en verwond door onze zonden. Daar Zijn voortdurende goedheid ons tot berouw leidt, moet Hij de last van onze schuld op Zich nemen. Onze hogepriester moet de ongerechtigheid van het heiligdom dragen (zie Exodus 28:38; Leviticus 10:17). Omdat de mensen voort­durend zondigen, moet de Heiland ook voortdurend de smar­ten van Golgotha verdragen.

 

Zij, wier gedachten uitgaan naar het bespoedigen of het belemmeren van het evangelie, overdenken dat door­gaans vanuit hun eigen standpunt en met betrekking tot de wereld, slechts weinig overdenken dat met betrek­king tot God. Weinigen bepalen hun gedachten bij het lijden dat de zonde onze Schepper heeft veroorzaakt. De ganse hemel leeft mee in de doodsstrijd van Christus, maar dat lijden begon of eindigde niet met Zijn verschijning in het vlees. Voor ons traag begrip is het kruis een openbaring van de pijn, die de zonde, vanaf haar ontstaan, het hart van God heeft toegebracht. Elke afwijking van het recht, elke wrede dood, elk falen van de mens zijn ideaal te benaderen, smart Hem.

Toen over Israël de rampen kwamen als een zeker gevolg van hun afdwaling van God - onderwor­pen door hun vijanden, een gruwzame behandeling en dood - wordt in verband daarmede gezegd dat "Hij Israëls ellende niet langer kon aanzien", "in al hun benauwdheid was ook Hij benauwd. . . en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds." (Ellen G. White, Karaktervorming, blz 262).

 

Wij hebben bijna geen idee van het lijden van de God­heid. Denk eens aan de vreselijke smart, die over Adam en Eva kwam, toen hun eerstgeborene een moordenaar werd. Doch Gods smart hier over was oneindig veel groter. Denk eens aan het verscheuren de leed van onze voorouders, toen zij de eerste begrafenis bijwoonden. Toch was Gods verdriet vele malen groter omdat ook Zijn liefde vele malen groter is, dan de liefde van enig menselijk hart. Vandaag was God getuige van meer dan 100 000 begrafe­nissen. Zo was het gisteren, zo zal het morgen en ook overmorgen zijn. De meeste mensen sterven niet in het geloof, toch heeft iedere afzonderlijke ziel voor God meer waarde dan de gehele wereld. Denk eens aan de onuitspre­kelijke ellende en het lijden, dat op deze oude wereld be­staat - neen, wij blijven er niet graag bij stilstaan. Maar God voelt het alles, en bovendien is iedere zonde die wij begaan een vernieuwd Golgotha.

 

Zal dit altijd zo blijven? Neen, beslist niet: We zijn in de tijd gekomen, dat Christus het heiligdom wenst te reinigen. Dat wil zeggen, dat Zijn last en lijden om der zonde wil een einde neemt. O, mochten wij ons toch reali­seren, dat de laatste verzoening terwille van Jezus ge­schiedt!

De Here zegt: "Maar gij hebt Mij arbeid gemaakt met uw zonden, gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden. Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg, om Mijnentwil, en Ik gedenk uw zonden niet" (Jesaja 13:24-25). God roept ons op, om in samenwerking met Hem, een eind te maken aan de ellende van deze wereld en het lijden van onze God. Christus wenst, dat wij in overeenstemming komen met Hem en Zijn reinigingswerk in het heiligdom. Hij heeft Zijn volk een boodschap gegeven, die, wanneer deze aangenomen en uitgeleefd wordt, een einde zal maken aan de zonde en de dood. Doch wij werken en vermaken ons, slapen en eten, terwijl Hij wacht en lijdt. Zal er een opwekking komen, die ons zal doen realiseren, wat onze blinde zelfvoldaanheid Hem kost? Ja, die zal komen, en met haar het grootste berouw aller tijden:

 

"Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebe­den; zij zullen Hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben, en over Hem een rouwklacht aanheffen als een rouwklacht over een enig kind, ja, zij zullen over Hem bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene" (Zacharia 12:10).

 

Zulk berouw ontstaat niet uit vrees voor het oordeel, door de gevolgen der zonde of uit zelfbeklag. Het ontstaat veel meer uit medegevoel voor Christus, wanneer Gods volk op Hem als de Zondendrager van het heiligdom zal zien en om Hem zal treuren. In de normale christelijke ervaring wordt het verlangen uitgedrukt om zelf bevrijd te worden van de last der zonde. De nieuwe ervaring echter overtreft deze, omdat zij het verlangen uitdrukt om de Verlosser van de last der zonden te bevrijden. Daarbij wordt men zich be­wust, dat het lijden van Golgotha niet zal eindigen, voordat Gods volk opgehouden heeft te zondigen. Dan zullen er sme­kingen zijn, dat terwille van Jezus elke wortel van het ver­schrikkelijke beginsel der zonde uit het hart zal worden uit gedelgd.

 

Het Oordeel over de Levenden

 

Wanneer het volk van God deze ervaring maakt, bevin­den zij zich in de juiste geestelijke toestand voor de werke­lijke grote verzoendag en zijn gereed om met Christus in het oordeel der levenden te gaan. Zoals wij in het voorgaande hoofdstuk opmerkten, zou het oordeel over de levenden van Gods volk samenvallen met de tijd van de toets van het "beest en zijn beeld". In deze tijd zal de belijdende chris­telijke wereld zich verenigen om de valse sabbat wettelijk te verplichten en tegen degenen te strijden, "die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben." (Openbaring 12:17). In die tijd zal de godsdienstige wereld, die als Babylon betiteld wordt, in een verschrikkelijke staat van afval, verdorvenheid en misleiding verkeren (Openba­ring 18:2-5). Dan zal het uur voor de derde engelboodschap gekomen zijn, om de mensen voor het beest, zijn beeld en zijn merkteken te waarschuwen met een Luide roep. Een boodschap met een verschrikkelijke vermaning, doch vol goddelijke liefde, wordt dan aan alle oprechten, die zich nog in de kudde van Babylon bevinden, gericht.

 

Alvorens God Zijn uitverkoren dienstknechten zulk een boodschap kan toevertrouwen, schenkt Hij hun een volledige openbaring van hun eigen innerlijke onreinheid, in het licht van het kruis, opdat ze niet langer besmet zullen zijn met eigengerechtigheid. De verschrikkelijke afval rondom hen wijst nadrukkelijk heen op de vreselijke goddeloosheid der menselijke natuur, en maakt hen op deze wijze op hun eigen zondige toestand opmerkzaam. * 4

 

"Door de Geest van gericht en uitdelging" (Jesaja 4:4), worden "de zonden in gedachtenis gebracht" (Hebreeën 10:3). Zij worden zich pijnlijk bewust van iedere zonde die zij gedurende hun gehele leven begingen. Verdrukt door de machten der duisternis, tegengestaan door de belijdende christelijke kerk, de last met de verantwoor­delijkheid om de laatste waarschuwing aan de bewoners der aarde te geven, hun eigen gebrek aan geestelijke kracht in de verschrikkelijke noodtoestand gevoelende, en tenvolle bewust van de zondigheid van de menselijke natuur, zijn ze zich van hun zwakheid en onwaardigheid bewust als nimmer tevoren. Dan geven zij zich over aan de barmhartigheid van God, smeken voor Gods oordeelstroon met een gebroken hart en een verslagen geest, in ernstig geloof:

 

"O, God, verlos mij door uw naam, verschaf mij recht door Uw kracht. O, God, hoor mijn gebed, neem ter ore de redenen van mijn mond. Want vreemden staan tegen mij op, geweldenaars staan mij naar het leven," (Psalm 54:3-5).

 

"Gij hebt het gezien, Here, zwijg niet; O Here, wees niet verre van mij. Waak op en ontwaak voor mijn recht, voor mijn rechtsgeding, o mijn God en mijn Here. Doe mij recht naar Uw gerechtigheid, o Here mijn God, dat zij zich niet over mij verheugen." (Psalm 35:22-24).

 

"Maar ik zal uitzien naar de Here, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen, verblijdt u niet over mij, mijn vijandin: al ben ik gevallen, ik zal weder opstaan; al zit ik in het duister, de Here zal mij tot een Licht zijn. Des Heren gramschap zal ik dragen want ik heb tegen Hem gezondigd, totdat Hij mijn zaak verdedigt en mijn recht verschaft; Hij zal mij uitleiden in het licht; ik zal aanschouwen hoe Hij gerechtigheid oefent" (Micha 7:7-9).

 

"Wees mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid, delg mijn overtredingen uit naar Uw grote barmhartig­heid; was mij geheel van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonden. Want ik ken mijn overtredingen, mijn zonden staan bestendig voor mij. Tegen U, U, alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen, opdat Gij rechtvaardig blijkt in Uw uitspraak, zuiver in uw gericht. Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen." (Psalm 51:3-7).  * 5

 

Hoe zal de Rechter en Verdediger op deze grootste bidstond, die ooit in de geschiedenis van Gods volk gehou­den werd, reageren?

 

"Zich heeft gewend tot het gebed van de berooide en hun gebed niet heeft veracht. Dit worde opgeschre­ven voor een volgend geslacht, (ook voor het laatste geslacht, opmerking van schrijver) En het volk dat geschapen zal worden, zal de Here loven: want Hij heeft uit zijn heilige hoogte neergezien, de Here heeft uit de hemel op aarde geschouwd, om het zuch­ten der gevangenen te horen, om de ten dode gedoemden te bevrijden; opdat men de naam des Heren in Sion vertelle, en zijn lof te Jeruzalem" (Psalm 102: 18-22). "Hij richte uw volk met gerechtigheid, uw ellendigen met recht……. Hij verschafte recht de ellendigen des volks, Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker…… Voorwaar,     Hij    zal   de     arme redden, die om hulp roept, de ellendige, en wie geen helper heeft" (Psalm 72:2,4, 12).

 

"Dan zal de vierschaar zich nederzetten, en men zal hem de heerschappij ontnemen en hem verdelgen en vernietigen tot het einde" (Daniél 7:26). * 6

 

"Vervolgens deed hij mij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de Satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De Here echter zeide tot de Satan: De Here bestraffe u, Satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraf­fe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt? Jozua nu was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen: Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg. Ik trek u feestklederen aan.

 

Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten. Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren er bij stond" (Zacharia 3:1-5). * 7

 

Het is zeer belangrijk, om te bedenken, dat het oordeel tevens de verzoendag is. Wanneer de hogepriester tijdens de aardse dienst in de tegenwoordigheid van Israëls Rechter stond, sprenkelde hij het bloed op het verzoendeksel voor hen, die in een ootmoedige houding om het heiligdom ver­zameld waren. Israël werd niet alleen vrijgesproken, maar zinnebeeldig gereinigd en verlost (Leviticus 16; 30). Evenzo wacht het getrouwe volk van God in het oordeel der levenden meer dan vrijspraak. Voor hen is er een uit­eindelijke verzoening, overwinning en bevrijding. O, laten we toch een oog hebben voor het goede nieuws van het oordeel! Hier wordt de verdrukker verbrijzeld, zijn rijk voor altijd vernietigd en de vuile klederen van de zondige toestand gereinigd. Als het zondenregister ter sprake komt, brengt Christus de volkomen vervulling van de nieuwe verbondsbelofte naar voren: "Hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken" (Hebreeën 10: 17). Wat een heerlijke bevrijding voor Jezus! Hij hoeft hun zonden niet langer in het boek van Zijn herinnering te dra­gen. Wat een heerlijke bevrijding ook voor de gelovigen, want als Jezus zich hun zonden niet meer herinnert, zal het een gezegende ervaring voor Zijn volk zijn om deze zich ook niet meer te herinneren. "In die dagen en te dien tijde, luidt het Woord des Heren, zal de ongerechtigheid van Israël gezocht worden, maar zij is er niet, en de zon­den van Juda, maar ze zijn niet te vinden" (Jeremia 50:20).

De aanbidders zullen gereinigd en vervolmaakt zijn, en geen geweten of herinnering van zonden meer hebben, (zie Hebreeën 10:2-3).  * 8

De laatste verzoening is voltooid. God en Zijn volk zijn één. Het gebed van Jezus in Johannes 17: "Dat ook zij in Ons één zijn" is verwerkelijkt. "De bruiloft des Lams is gekomen" (Openbaring 19:7). De hei­ligen die het Nieuwe Jeruzalem - de Bruid - vormen, ont­vangen hun nieuwe namen (Jesaja 62:2; Openbaring 3:12).

Als alle sporen van de zonde uit de menselijke natuur zijn uitgewist, kan Gods volk zich overgeven aan de vreugde van de volmaakte en ongeremde beantwoording aan de liefde van God. De ganse hemel verheugt zich (Openbaring 19:5-6).

 

De Verkwikking

 

De grote overwinning van het oordeel - het uitdelgen van de herinnering aan de zonde, de verzegeling - wordt door de kracht van de Heilige Geest in de gelovigen tot stand gebracht. Vooruitziende op deze gebeurtenis zei de apostel Petrus: "Betert u dan, en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden, wanneer de tijden der ver­koeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heren, en Hij gezonden zal hebben Jezus Christus" (Handelingen 3:19-20). Deze tijden van verkoeling (verkwikking) noemt de profeet Joël de spade regen (of late regen) (Joël 2:18-28). Dit zijn twee zeer interessante en verdui­delijkende illustraties aangaande de bijzondere en laatste uitstorting van de Heilige Geest.

 

 

Het woord verkoeling duidt heen op het herstel van de gevolgen van een Gods-gericht; zoals een koele bries in de namiddag allen verkwikt, die de hitte van de dag moesten verduren. Evenzo zullen degenen die standvastig blijven tegen­over het merkteken van het beest en zijn doodsbedreiging en tegelijkertijd de angst van het oordeel over de levenden door­staan, verkwikt en versterkt worden door de doop met de Geest van God. In deze kracht verkondigen zij de luide roep van de derde engelboodschap aan degenen die nog ongewaarschuwd in de kudde van Babylon zijn.

 

De spade regen is een beeld uit de natuur. Ter­wijl de vroege regen het zaad tot ontkieming brengt, en de plant wasdom geeft, brengt de spade, of late regen, het graan tot rijpheid en bereidt het voor op de sikkel. Dit rijpen van het graan illustreert het laatste genadewerk aan de zielen van degenen, die zich op de komst van Jezus voorbereiden. Door de kracht van de Heilige Geest wordt het morele beeld van God in het karakter vervolmaakt en de gelovigen zijn gereed gemaakt voor de oogst.

 

Samenvatting — De Weg tot Volmaaktheid

 

Laten we eens een blik terugwerpen op de voorgaande hoofdstukken van dit boekje, en Gods weg tot volmaaktheid, zoals deze ons in het heiligdom geopenbaard werd, in het oog behouden. Christus is het offer waarin voorzien was. In Hem is de menselijke natuur verlost en vervolmaakt. Indien wij Hem slechts in Zijn dienstwerk volgen, zal Zijn overwinning in ons worden bewerkstelligd. Eerst komen wij bij de deur van geloof en berouw; wanneer wij naar binnen gegaan zijn, bevinden wij ons binnen de omheining van Zijn gerechtigheid - om niet gerechtvaardigd door de verdiensten van Christus. Door het eten van Zijn Woord, het ontvangen van de heilige olie van Zijn Geest, het brengen van onze lofprijzingen en gebeden met het reukwerk van Zijn verdiensten, maken wij de ervaring van de heiligmaking.

Nu is de weg vrij tot het heilige. Het oordeel is gekomen. Wij deinzen echter terug, want wie van ons kan voor God bestaan? Doch Jezus nodigt ons uit om binnen te gaan (Openbaring 3:8). Hij staat voor ons in de tegenwoordigheid van God. Het enige wat Hij van ons verlangt is, dat wij iedere zonde van tevoren in het oordeel zenden en ons zelf aan Hem overgeven met een gebroken hart en een verslagen geest, terwijl wij volledig vertrouwen in Zijn verdiensten. Ons oordeel is aanstaande. Christus be­pleit onze zaak. De Geest daalt neer, de zonde wordt uit­gewist en het zegel opgedrukt. Het karakter blijft nu voor eeuwig rein en vlekkeloos.

 

"Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezit­ten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is Zijn vlees, en wij een hogepriester over het  huis Gods hebben, laten wij dan toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, maar met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water. Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij die beloofd heeft, is getrouw" (Hebreeën 10:19-22).

 

 

*  1 Met „geest", wordt hier bedoeld, het bewustzijn en het onderbewustzijn hetgeen betrekking heeft op de verstandelijke krachten van de mens De Bijbel gebruikt hiervoor het woord ..hart" of  „gemoed", doch soms ook „verstand"

 

*  2  Bij de normale Christelijke ervaring - bekering en heiligmaking - sterft de zondige natuur van da gelovige, en hij wordt opnieuw geboren met een nieuwe natuur. HIJ is bevrijd van zijn oude natuur en heeft de overwinning over alle zonden, waarvan hij zich bewust is. HIJ is echter nog niet volmaakt zondeloos gemaakt; hij wordt alleen door de toegerekende verdiensten van Christus gereinigd. Het is noodzakelijk dat zijn. zondige natuur dagelijks sterft. Zo zei Paulus, dat hij Christus' dood gelijkvormig geworden was en toch nog niet volmaakt was (Filippenzen 3:10-12). Luther zei, dat deze aangeboren verdorvenheid der natuur, op de baard van een man gelijkt,  “die, ofschoon vandaag afgeschoren, zodat een man zeer glad is om zijn kin, nochtans morgenochtend weer aangegroeid is."

 

* 3  Deze oproep tot berouw is gericht in de typische taal die betrekking heeft op de Grote Verzoendag. Het blazen van de bazuin (de shophar of da ramshoorn), het vasten. de plechtige samenroeping, het vergaderen van het volk. da bijzondere houding van de priesters, de ernstige zielverootmoediging voor God; alles herinnert aan Yom Kippur, de dag des oordeels.

 

* 4 Wijst niet heen op bewuste zonden, want deze zijn reeds beleden en nagelaten; het heeft veel meer betrekking op de zondige staat, als gevolg van de val van Adam en als effect var een ervaring in de zonde.

 

* 5 Davids boetegebed is een van de speciale gebeden voor de Grote Verzoendag, zelfs voor­ de Joden tot op heden. Het was niet slechts en bede om berouw en bekering, maar eveneens voor het werk van de uiteindelijke verzoening.

 

* 6  Het  oordeel  brengt  overwinning  over het pausdom, of  over  het  beest  en  zijn  beeld.   Doch de  “mens  der zonde”  is  In  de  eerste  plaats Satan zelf.  De  val  van  Adam  en  de  ervaring in  de  zonde,  bracht  da  menselijke  natuur  In  een  zondige  toestand.   Door  dit in het oordeel weg te nemen,  neemt het laatste  oordeel,  de  heerschappij van  de  mens  der zonde weg.

 

* 7 Deze profetische gelijkenis is In het bijzonder van toepassing op de ervaring van Gods volk In het oordeel. Op de oudtestamentische Grote Verzoendag. stond de hogepriester, die het volk vertegenwoordigde, voor de Here In het gericht. De vuile klederen stellen de zondigheid van de menselijke natuur voor het wegnemen er van stelt het uitdelgen der zonden of de uiteindelijke verzoening voor; de reine hoed het zegel van God.

 

* 8  Dit betekent niet dat Gods volk een mentaal geheugenverlies aangaande de gebeurtenissen in de geschiedenis van de zonden zal hebben. Zonde is niet slechts een gebeurtenis maar een toestand van do gedachten en gevoelens, een verkeerde neiging. De uitdelging der zonde betekent dat de zonde als een op zichzelf bestaand beginsel, uit het “verslag” van onze geest (onderbewustzijn) wordt weggenomen. Zondige gedachten en gevoelens kunnen niet meer teruggeroepen worden, want God zal „hen bezocht en verdelgd en alle gedachten aan hen uitgeroeid" hebben, (Jesaja 26:I4)