You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

 

Waarzeggerij vroeger en nu

 

Het bijbelse verslag van Sauls bezoek aan de vrouw te Endor heeft voor veel onderzoekers van de Bijbel vragen opgeleverd. (1 Samuel 28)

Sommigen menen dat Samuel werkelijk tegenwoordig was bij het onderhoud met Saul, maar de Bijbel verschaft voldoende bewijzen voor een tegen­overgestelde mening. Als Samuel in de hemel was, zoals anderen beweren, moet hij vandaar zijn opgeroepen door de macht van God of door de macht van satan. Niemand zal ook maar voor een ogenblik geloven dat satan Gods profeet uit de hemel kon halen door de bezweringen van een slechte vrouw. Ook kunnen we niet aannemen dat God hem zond naar de spelonk van de tovenares. De Here had immers reeds eerder geweigerd om met Saul te spreken door dromen, door de Urim of door profeten. (1 Sam.28:6)

 

Dit waren de middelen van God om contact te hebben met de mens. Hij zou deze middelen niet terzijde stellen om zijn boodschap door een werktuig van satan bekend te maken.

 

De inhoud van de boodschap is al voldoende bewijs vanwaar deze komt. Het doel was niet om Saul tot bekering te leiden, maar om hem dieper in het verderf te storten; en dit is niet het werk van God, maar van satan. Verder wordt Sauls daad in het raadplegen van de waarzegster door de Schrift aangehaald als een reden dat God hem verwierp en overgaf aan het verderf: "Zo stierf Saul, omdat hij de Here ontrouw geweest was, omdat hij het woord des Heren niet in acht had genomen, ja, zelfs de geest van een dode ondervraagd en geraadpleegd had, en niet de Here had geraadpleegd. Daarom doodde Hij hem en deed het koningschap overgaan op David, de zoon van Isaï." (1 Kron. 10: 13, 14)

Hier wordt duidelijk vastgesteld dat Saul de geest van een dode raadpleegde, en niet de Here. Hij sprak niet met Samuel, Gods profeet, maar via de tovenares had hij contact met satan. Satan kon Samuel niet doen opkomen, maar hij bracht een imitatie op waarmee hij Saul misleidde.

 

Bijna alle vormen van waarzeggerij en toverij berustten vroeger op het geloof dat men met de doden kon spreken. Zij die de zwarte kunst beoefenden, beweerden omgang te hebben met de geesten van over­ledenen, die hen meedeelden wat de toekomst verborgen hield. Dit gebruik van het raadplegen der doden wordt aangehaald in Jesaja:

"Wanneer men tot u zegt: Vraagt de geesten van doden en de waarzeggende geesten, die daar piepen en mompelen - zal een volk niet zijn God vragen? Zal men voor de levenden de doden vragen?" (Jes. 8: 19).

 

Dit geloof in het omgaan met de doden vormde de hoeksteen van de heidense afgodendienst. De goden der heidenen waren, naar men meende, de geesten van overleden helden, die goddelijk waren geworden. Eigenlijk was de godsdienst der heidenen dus een dodenverering. Dit blijkt ook uit de Schrift. In het verslag van de zonde van Israël te Bet-Peor wordt gezegd: "Terwijl Israël in Sittim verbleef, begon het volk ontucht te plegen met de dochters van Moab. Dezen nodigden het volk tot de slachtoffers van haar goden en het volk at daarvan en boog zich neer voor haar goden. Toen Israël zich aan Baäl-Peor gekoppeld had, ontbrandde de toorn des Heren tegen Israël." (Num. 25: 1-3).

 

De Psalmist zegt ons aan welke goden deze offeranden werden geofferd. Als hij het heeft over dezelfde afval van Israël, zegt hij: "Toen zij zich aan Baäl-Peor koppelden, en dodenoffers aten"(Ps. 106: 28), dat wil zeggen, offers die aan de doden waren gebracht.

De vergoding der overledenen heeft een belangrijke rol gespeeld in vrijwel elke heidense godsdienst, evenals de zoge­naamde omgang met de doden. Men meende dat de goden hun wil bekendmaakten aan de mensen en wanneer men hen om raad vroeg, ook raad gaven. De beroemde orakels in Griekenland en Rome waren van deze aard.

 

Het geloof in het verkeer met de doden leeft nog steeds, zelfs in christelijke landen. Onder de naam van spiritualisme is het gebruik van contact met de geesten van overledenen alom verspreid. Het is erop berekend de sympathie te wekken van mensen die geliefden naar het graf hebben moeten dragen. Soms verschijnen wezens uit de geestenwereld in de gedaante van overleden vrienden, en delen voorvallen mee uit hun leven, terwijl ze dingen doen die ze bij hun leven ook deden. Op deze wijze worden mensen ertoe gebracht te geloven dat hun overleden vrienden engelen zijn geworden, die om hen heen zijn en met hen omgaan. Zij die voorgeven de geesten te zijn van overledenen, worden met een soort van afgodische eer beschouwd, en vaak heeft hun woord meer kracht dan Gods Woord.

 

Er zijn echter ook velen die het spiritualisme alleen maar als bedrog zien. De manifestaties waardoor het zijn boven­natuurlijke aard tracht te bewijzen, worden toegeschreven aan bedrog van het medium. Hoewel het een feit is dat de resultaten van bepaalde kunstgrepen zijn voorgesteld als echte manifestaties, zijn er toch ook bewijzen van boven­natuurlijke krachten. En velen die het spiritualisme verwerpen als sluw bedrog of behendigheid, zullen, wanneer ze met on­verklaarbare manifestaties in aanraking komen, die niet op deze wijze zijn uit te leggen, een prooi van deze macht worden.

Het moderne spiritualisme en de vroegere vormen van tovenarij en afgodendienst - die beide verkeer met de doden als grondslag hebben - zijn gegrond op de eerste leugen waardoor satan in het paradijs Eva misleidde: "Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage dat gij daarvan eet... gij als God zult zijn". (Gen. 3: 4, 5). Beide stelsels berusten op leugens en zijn afkomstig van de vader der leugen.

 

Het was de Hebreeën na­drukkelijk verboden om zich bezig te houden met de voorgewende omgang met de doden. God maakte hier duidelijk een eind aan, toen Hij zei: "De doden weten niets... Zij hebben nimmer deel aan iets, dat onder de zon geschiedt." (Pred. 9: 5, 6)."

Gaat zijn adem uit, dan keert hij weder tot zijn aarde, te dien dage vergaan zijn plannen." (Ps. 146: 4).

 

En de Here had tot Israël gezegd: "Iemand die zich tot de geesten van doden of tot waarzeggende geesten wendt, om die overspelig na te lopen - tegen zo iemand zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien." (Lev. 20: 6).

De waarzeggende geesten waren niet de geesten van de doden, maar boze engelen, boodschappers van satan. De Bijbel leert, dat de afgoderij uit het verleden, die, zoals we zagen, bestaat uit aanbidding der doden en het voorgewend verkeer met deze doden, dezelfde afgoderij is.

De apostel Paulus zegt, als hij zijn broeders waarschuwt om geen deel te nemen aan deze afgoderij van hun heidense buren: "Hun offeren is een offeren aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten." (1 Kor. 10: 20).

 

De Psalmist zegt, als hij over Israël spreekt, dat ze hun zonen en dochters offerden aan de boze geesten, aan de afgoden van Kanaan. (Ps. 106: 37, 38). Terwijl ze meenden dat ze de doden vereerden, aanbaden ze in werkelijkheid duivelen.

 

Het moderne spiritualisme, dat dezelfde grondslag heeft, is slechts een herleving in nieuwe gedaante van de toverij en duivelaanbidding die vroeger door God werd veroordeeld en verboden. In de Bijbel is voorzegd dat "in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen." (1 Tim. 4: 1).

In zijn tweede brief aan de Tessalonicenzen wijst Paulus op de bijzondere werking van satan in het spiritualisme als eer gebeurtenis die zal plaatsvinder kort vóór de wederkomst var Christus. Wanneer hij het heef over de wederkomst var Christus, verklaart hij, dat het spiritualisme is "naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen." (2 Tess. 2: 9).

En Petrus zegt, als hij het heeft over de gevaren waaraan de gemeente zou blootstaan in de laatste dagen, dat zoals er valse profeten waren die Israël tot zonde verleidden, er ook valse leraars zullen zijn, "die verleidelijke ketterijen zullen doen binnensluipen, zelfs de Heerser, die hen gekocht heeft, verloochenende….. En velen zullen hun losbandigheden navolgen," (2 Petr. 2: 1, 2). Hier wijst de apostel op een van de kenmerkende eigenschappen van spiritualistische leraars. Ze weigeren Christus te erkennen als de Zoon van God. Van zulke leraars zegt Johannes: "Wie is de leugenaar dan wie loochent, dat Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent. Een ieder, die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet." (1 Joh. 2: 22, 23). Het spiritualisme loochent de Vader en de Zoon, doordat het Christus loochent. De Bijbel noemt dit de openbaring van de antichrist.

 

Door de voorspelling van Sauls ondergang, zoals de vrouw te Endor dit doorgaf, wilde satan Israël verstrikken. Hij hoopte dat ze vertrouwen in de waarzegster zouden gaan stellen en ertoe zouden komen haar te raadplegen. Dan zouden ze zich afwenden van God als hun Raadgever en zich plaatsen onder satans leiding. Het lokaas waarmee het spiritualisme de massa trekt, is de bewering dat het de sluier die de toekomst verbergt, opzij kan schuiven en aan de mens kan openbaren wat God verborgen houdt.

In zijn Woord heeft God ons de voornaamste gebeurtenissen van de toekomst bekend­gemaakt, voorzover we dit nodig hebben, en Hij heeft ons een veilige gids gegeven voor onze voet te midden van deze gevaren. Het is echter de bedoeling van satan om het vertrouwen van de mens in God te vernietigen, hem ontevreden te maken met zijn lot, en hem ertoe te brengen die dingen te leren kennen die God in zijn wijsheid voor hem verborgen heeft gehouden, terwijl hij verwerpt wat God in zijn heilig Woord heeft geopenbaard.

 

Velen worden rusteloos als ze niet precies weten wat er zal gebeuren. Ze kunnen niet tegen onzekerheid, en in hun ongeduld weigeren ze te wachten op het heil des Heren. Voorgevoelens van naderend onheil beroven hen haast van hun zinnen. Ze geven lucht aan hun opstandige gevoelens en zoeken overal hartstochtelijk naar dingen die hen niet zijn geopenbaard. Als ze in God zouden vertrouwen en zouden waken in de gebeden, zouden ze van God troost ontvangen. Hun geest zou gestild worden door omgang met God. De vermoeiden en beladenen zouden rust vinden voor hun zielen als ze tot Jezus zouden gaan; maar als ze die dingen verwerpen die God geboden heeft om hen rust te geven, en hun toevlucht nemen tot andere hulpbronnen, maken ze dezelfde fout als Saul en leren alleen daardoor het kwaad kennen.

 

God is niet verblijd over deze gang van zaken en heeft dit duidelijk gezegd. Deze ongeduldige haast om de sluier van de toekomst opzij te schuiven openbaart een gebrek aan geloof in God en opent de deur voor de verleidingen van satan. De bedrieger brengt mensen ertoe iemand te raadplegen die een waar­zeggende geest heeft. Door hen dingen bekend te maken uit het verleden wekt hij vertrouwen in zijn macht om ook de toekomst te voorspellen. Door een langdurige ervaring kan hij bepaalde conclusies trekken en voorspelt hij dikwijls met een zekere nauwkeurigheid de toekomst van het menselijk leven. Op deze wijze kan hij eenvoudige, afgedwaalde zielen

misleiden en hen onder zijn invloed brengen, hen gevangennemen naar zijn wil.

Door zijn profeet heeft God ons gewaarschuwd: "Wanneer men tot u zegt: Vraagt de geesten van doden en de waarzeggende geesten, die daar piepen en mompelen - zal een volk niet zijn God vragen? Zal men voor de levenden de doden vragen? Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad." (Jes. 8: 19,20).

 

Zullen zij die een heilig God hebben, die oneindig is in wijsheid en macht, naar waarzeggers gaan, die hun kennis hebben van de vijand van onze Heer? God zelf is het licht voor zijn volk. Hij gebiedt hun door het geloof hun oog te richten op de heerlijkheid die voor het menselijk oog verborgen is. De Zon der gerechtigheid zendt zijn stralen in hun harten. Ze ontvangen licht van Gods troon, en hebben niet het verlangen zich van de bron van het licht af te wenden naar de boden van satan.

 

De boodschap van satan aan Saul was niet bedoeld hem te veranderen, hoewel het een bestraffing was van zijn zonde en een profetie van vergelding, maar was bedoeld om zijn ondergang te bewerkstelligen. De bedrieger werkt echter meer door de mensen te lokken met vleierij dan door te dreigen met straf. De leer van de duivels in de oudheid was een dekmantel voor losbandigheid. Gods geboden, die de zonde ver­oordelen en het recht bevor­deren, werden opzij gezet. De waarheid werd licht geacht en zedeloosheid werd niet slechts toegelaten, maar zelfs aan­bevolen.

Het spiritualisme zegt dat de dood niet bestaat, dat er geen zonde, geen oordeel, geen straf is; dat de mens 'een ongevallen halfgod is'; dat de lust de hoogste wet is; dat de mens alleen aan zichzelf verant­woording schuldig is. De muren die God heeft opgericht om waarheid, zuiverheid en eerbied te beschouwen, zijn neer­gehaald, en velen worden op deze wijze aangemoedigd om te zondigen. Verraadt zulk een leer niet dat ze nauw verwant is aan duivelaanbidding?

 

De Here had Israël voor ogen gehouden wat de gevolgen zouden zijn van het verkeren met boze geesten, door te wijzen op de gruwelen der Kanaanieten: ze kenden geen natuurlijke liefde, waren afgodendienaars, overspelers, moordenaars, en gruwelijk in woord en daad. De mens kent zijn eigen hart niet; want "het hart is arglistig boven alles, ja, verderfelijk is het."(Jer. 17:9)

God echter kent de neigingen van de ontaarde menselijke natuur.

 

Toen, evenals hij ook nu nog doet, zocht satan gelegenheid om opstand te wekken, opdat het volk van Israël zich in Gods oog even verwerpelijk zou maken als de Kanaanieten. De vijand van zielen staat altijd gereed om wegen te openen waardoor het kwaad ongehinderd kan binnen­komen, want hij wil ons verderf en onze veroordeling door God.

 

Satan had zich voorgenomen zijn greep op het land Kanaan niet los te laten, en toen de kinderen Israëls er binnentrokken en Gods wet tot de wet van het land werd verklaard, haatte hij Israël met een dodelijke haat, en zocht hun ondergang. Door middel van boze geesten werden vreemde goden ingevoerd. Door hun zonden werd het uitverkoren volk ten slotte uit het land der belofte verdreven. Satan tracht deze geschiedenis in onze dagen te herhalen.

God leidt zijn volk uit de gruwelen der wereld, opdat ze zijn wet zullen onderhouden. Op grond hiervan kent de woede van de "aanklager van onze broe­ders" geen grenzen. "De duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft." (Openb. 12: 10, 12).

Het ware land der belofte ligt vóór ons, en satan is vastbesloten Gods volk te verdelgen en hun de erfenis te ontnemen. De raad: "Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt." (Marc. 14: 38) heeft nooit meer betekenis gehad dan juist nu. Gods woord tot het oude Israël geldt ook voor zijn volk in deze tijd: "Gij zult u niet wenden tot de geesten van doden, of tot waarzeggende geesten... om u met hen te verontreinigen." (Lev. 19:31).

"Want ieder die deze dingen doet is de Here een gruwel." (Deut. 18: 12).