You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

 

"Christus en de wet"     (16)

 

Bijbelstudie nr. 16

 

Dit is de laatste avond die voor onze bijbelstudie is uitgetrokken. Het lijkt mij daarom goed een klein overzicht te ge­ven van de waarheden, die wij hebben bestudeerd. Dit overzicht vinden wij be­knopt weergegeven in Openb. 14:6-12. «En ik zag een anderen engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie; en hij zeide met luider stem: «Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die den hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft».

 

En een andere, een tweede engel, volgde, zeg­gende: «Gevallen, gevallen is het grote Babyion, dat van den wijn van den harts­tocht zijner hoererij al de volken heeft doen drinken.»

En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: «Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van den wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in den beker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden; en zij heb­ben geen rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al die het merkteken van zijn naam ontvangt. Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren.»

Wij zijn gewoon, en dat is goed, om over deze boodschappen te spreken als van een drievoudige boodschap.

Het woord dat hier weergegeven wordt met «volg­de», betekent eigenlijk «ging mee met» of «voegde zich bij». Op deze wijze weer­gegeven, zou de tekst als volgt luiden: «En de derde engel ging met hen mee.» Het is hetzelfde woord, dat gebruikt wordt in 1 Cor. 10:4. «Want zij dronken uit een­zelfde geestelijke rots, welke MET HEN MEDEGING, en die rots was de Christus.

Dus riep de eerste engel, de tweede voegde zich bij hen, en de derde voegde zich bij de twee vorigen; en samen gin­gen zij alle drie uit om de boodschap te verkondigen. Er is dus voor ons maar één boodschap te overdenken en die éne omvat ze alle drie. De boodschap bereidt een volk voor, dat in het twaalfde vers als volgt wordt beschreven: «Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren.»

Er zijn dus drie dingen, die dit volk ken­merkt: geduld (nieuwe vertaling volharding), het onderhouden van Gods gebo­den, en het geloof in (statenvertaling zegt 'van') Jezus. Daar zij alle drie ver­bonden zijn in één, geloof ik dat wij ze ook in een andere volgorde mogen overden­ken, dan waarin zij staan: geloof, gehoor­zaamheid en volharding. Want geloof is het fundament waarop alles gebouwd wordt en van waaruit alles oprijst. Geloof bewerkt gehoorzaamheid en de kroon der genade is volharding. Zoals de apos­tel Jacobus zegt: «Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.» Jac. 1:4. Als het geduld tot volkomenheid is gebracht in de heiligen, dan zijn zij zelf ook volkomen. Zo brengt deze drievoudige boodschap een volk voort, dat volkomen is voor God. Ze zijn juist zo als de Zaligmaker zei dat zij zijn moeten: «Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.» Matth. 5:48.

 

Misschien zijn er enigen die zich niet gerealiseerd hebben dat wij gedurende onze vorige bijbelstudies over de Romei­nenbrief, niets anders gedaan hebben dan de derde engelboodschap bestuderen.

Vanavond wil ik u aantonen dal de derde engelboodschap geheel besloten ligt in de prediking van de apostel Paulus, zoals beschreven in 1 Cor.  2:2: «Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en dien gekruisigd.» Dat was al hetgeen Paulus predikte, en dat was vol van kracht. Hij zegt: «Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid, u het getuigenis van God komen brengen ... Mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijs­heid, maar met betoon van geest en kracht.» 1 Cor. 2:1-4.

 

Dat wat Paulus predikte, beschrijft hij in 1 Cor. 1:17-18: «Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een hollen klank te ma­ken. Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaas­heid, maar voor ons, die behouden wor­den, is het een kracht Gods.»

 

Christus zond hem om het evangelie te prediken, en hij deed dat, niet door gebruik te maken van wijsheid van menselijke woor­den, opdat zijn prediking niet teniet ge­daan zou worden. Hij zegt: «om niet het kruis van Christus tot een hollen klank te maken.» Toen hij dan ook onder de Corinthiërs predikte, verkondigde hij niets an­ders dan «Christus en dien gekruisigd», dat was het evangelie. Dat evangelie - het kruis van Christus - is de kracht Gods tot behoud van een ieder die gelooft. Rom. 1:16.

 

Nu rijst de vraag, of de boodschap van de apostel Paulus enigermate geleek op de derde engelboodschap, op de drievoudi­ge boodschap die ons is gegeven? Ver­schilde zijn prediking van de prediking die wij verkondigen? En als deze predi­king verschilt, prediken wij dan wel het­geen wij moeten? Met andere woorden, moet onze prediking iets meer inhouden, dan die van de apostel Paulus? Als dat zo is, wat het ook moge zijn, dan kunnen wij ons daar beter zo spoedig mogelijk van bevrijden. Laten we eens zien waarom! "Maar ook al zouden wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondi­gen, afwijkend van hetgeen wij u verkon­digd hebben, die zij vervloekt.» Dit zijn duidelijke woorden, en hij herhaalt ze en legt er de nadruk op. "Gelijk wij vroeger reeds gezegd hebben, zeg ik u thans nog eens: «Indien iemand een evangelie pre­dikt, afwijkend van hetgeen gij ontvan­gen hebt, die zij vervloekt.» Gal. 1:8-9. Deze woorden zijn niet tevergeefs want er zijn mensen geweest die een ander evangelie verkondigd hebben of andere dingen er voor in de plaats; ja meer dan dat, er zijn engelen geweest, die een ander evangelie gepredikt hebben, an­dere dingen in plaats van het evangelie. Wij zullen nog beleven dat zulke gevallen engelen tot ons komen met wat zij het evangelie noemen, waarin kracht is en met een verblindend licht vergezeld gaat.

 

Maar de dingen die zij ons zeggen, moe­ten wij vals, en degenen, die ze ons prediken, als vervloekt verklaren; want het zal op bepaalde punten verschillen van datgene wat Paulus predikte.

 

Keren we nu terug naar Openb. 14:6, waar we lezen: «En ik zag een anderen engel vliegen in het midden des hemels, en hij had een eeuwig evangelie om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn.…... en hij zeide met luider stem: «Vreest God en geeft Hem eer; want de ure van zijn oordeel is gekomen.»

Dit is een werk dat de mensen voorbe­reidt op het laatste oordeel, en derhalve een werk dat alles omvat dat dient tot volmaking van de mens, zoals wij in het 12e vers zagen. Toch is deze boodschap niets meer en niets minder dan het eeuwig evangelie.

De tweede engel voegt zich bij de eerste, en de derde weer bij de twee vorigen en alle drie samen roepen zij als met één stem. De vraag rijst, indien de derde engel erbij kwam en zijn stem voegde bij de roep van de eerste en de tweede engel, hebben wij de wereld dan niet iets meer te zeggen, dan diegenen die onder de eerste boodschap werkten? Zeker is, dat wij niet méér te prediken hebben dan het eeuwige evangelie. De tweede engel stelt het feit vast, dat Babylon gevallen is, vanwege haar afval van het evangelie. Merk daarbij op dat de tweede engel geen nieuwe waarheid brengt; hij stelt slechts vast dat er iets heeft plaats gevonden.

De derde engel kondigt de straf aan die op hen zal vallen, die in strijd zijn met de waarheid die door de eerste engel verkondigd wordt. De eerste engel blijft roepen en de drie gaan tesamen; daar nu de drie tesamen blijven roepen en de eerste het eeuwig evange­lie verkondigt, dat de mensen voorbe­reidt om vlekkeloos voor God te staan, en de derde de straf aankondigt over diege­nen, die dat evangelie niet aanvaarden, moet noodzakelijkerwijze de gehete bood­schap het eeuwig evangelie zijn.

 

Let wel, de eerste engel verkondigt het eeuwig evangelie; de tweede verkondigt de val van iedereen, die dat evangelie niet gehoorzaamt, en de derde kondigt de straf aan, die op de val volgt van hen die niet gehoorzaam zijn. Zo is derhalve de derde reeds geheel in de eerste be­sloten - het eeuwig evangelie.

Ja het eeuwig evangelie omvat de gehele waar­heid. Het is de kracht van God. In het eeuwig evangelie is dat alles samenge­vat - Jezus Christus en dien gekruisigd, en natuurlijk opgestaan. In deze wereld hebben wij aan de mensen niets anders te verkondigen, wat we ook zijn, predi­kers, bijbelwerkers, colporteur of boekenevangelist, of eenvoudige mensen die in de bescheiden sfeer van hun eigen thuis hun licht laten schijnen. Alles wat wij in de wereld kunnen uitdragen is Jezus Christus en dien gekruisigd.

 

Iemand zegt misschien, dit is een ex­treem standpunt; moeten we dan alle andere leerstellingen, die wij gepredikt hebben, zoals - de toestand der doden, de sabbat en de wet, de straf van de goddelozen - wegwerpen? Neen, zeker niet. Verkondig deze, gelegen en onge­legen; maar, desalniettemin, verkondig niets anders dan Jezus en dien gekrui­sigd. Indien U deze onderwerpen verkon­digt zonder Jezus Christus en dien ge­kruisigd, dan zijn zij ontdaan van hun kracht. Paulus zegt dat de Here hem uitgezonden heeft om het evangelie te prediken, niet met woorden van menselijke wijsheid, om niet het kruis van Chris­tus tot een holle klank te maken.

De prediking van het kruis, en dat alleen, is de kracht van God. En ik zeg het opnieuw, het evangelie is de kracht Gods en het kruis is het middelpunt van het evangelie. «Maar ik moge er voor bewaard blijven te roemen anders dan in het kruis van on­zen Here Jezus Christus» Gal. 6:14. Voor Paulus was er niets anders waard om in te roemen, dan in het kruis van Jezus Chris­tus zijn Heer.

 

Wij willen nu enkele punten bespreken van leerstellingen die wij prediken, om te zien hoe wij ze kunnen prediken en toch tegelijkertijd alleen Jezus Christus en dien gekruisigd te prediken.

 

Ten eerste wat de leer van de Bijbel betreft: De Bijbel is een en al leer, «Indien iemand diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten, of zij van God komt, dan of Ik uit Mijzelf spreek.» Joh. 7:17.

Het woord leer is afgeleid van het werkwoord 'leren', d.w.z. onderwijzen. Wij spreken van leer­stellige en van praktische predikaties. Maar leren betekent onderwijzen, en «in­dien iemand de wil van God doen wil» zal hij deze leer (onderwijzing) verstaan. On­derwijzen moet echter altijd op de prak­tijk gericht zijn, anders is het nutteloos.

De leer van de Bijbel, broeders, is geheel op de praktijk gericht. Welnu, indien wij de leer van de Bijbel niet kennen of verstaan, weten we ook niet in praktijk te brengen wat de Bijbel leert. Iets wat niet praktisch is, is onpraktisch. Niemand van ons zal echter beweren dat de leer van de Bijbel onpraktisch is, iets dat niet in prak­tijk gebracht kan worden. Wij kunnen daarom het onderscheid tussen prakti­sche en leerstellige predikaties wel laten vervallen. Een dienstknecht van God be­hoort nooit iets anders te prediken dan praktische preken. Daar echter alle on­derwijzing of leer van de Bijbel op de praktijk gericht is, is het duidelijk, dat om werkelijk praktische predikaties te hou­den, wij niet anders dan de juiste leer moeten verkondigen en die leer is de leer van Christus.

 

Wat nu de bijzondere punten in de leer van Christus betreft, willen wij eerst de Wet overdenken. Ik behoef daarbij alleen uw aandacht te vragen voor het feit, dat Christus in de Wet en de Wet in Christus is; dat u deze twee niet van elkaar kunt scheiden bewijst dat deze twee samen gaan en dat een prediking over de Wet zonder Christus daarin geen kracht of uitwerking op de harten der mensen zal hebben. Dit heeft onze studie over de Romeinenbrief ons duidelijk voor ogen gesteld. Wij doen de Wet niet teniet door het geloof, want het is alleen door het geloof in Christus dat de Wet bevestigd wordt in ons hart.

 

De Wet veroordeelt de zondaar en daar­door zal door de werken der Wet geen vlees gerechtvaardigd worden. Het is echter door de gehoorzaamheid van Een dat velen gerechtvaardigd zullen wor­den, en die gehoorzaamheid kan de onze worden door het geloof in het Woord van God en door Christus ons eigen te maken. Christus ons eigen maken wil zeg­gen Hem in ons leven opnemen; en Hem in ons leven te hebben, betekent het eeuwige leven te bezitten. Christus is de waarheid, en de Wet is in Hem volmaakt Als wij Christus dag aan dag in ons hart behouden, hebben wij de Wet in al zijn volmaaktheid in ons hart, zolang wij niet weifelen.

 

Indien wij Christus bezitten is Hij onze verlossing; wij moeten Hem echter ieder moment van ons leven bezitten. Eén ge­loofsdaad is niet voor altijd toereikend; «de rechtvaardige zal uit geloof leven». Rom. 1:17. Wij leven echter van moment tot moment, en daar geloof onze verlos­sing is, is het duidelijk dat wij van moment tot moment gered worden. Zonder Chris­tus heeft de Wet geen kracht, en de prediking van de Wet zonder Christus daarin, is slechts verdoemenis aan de mens prediken, en geen hoop. Doch Christus heeft mensen als zijn ambas­sadeurs uitgezonden om vrijheid aan de gevangenen te prediken, en hen te ver­kondigen dat zij hoop mogen koesteren. Verkondigen wij de leer van Christus, als wij de Wet prediken zonder Christus, de Wet die dan alleen maar veroordeelt? Neen. Wij moeten hoop prediken. Terwijl de zondaar de Wet wordt voorgehouden met al de verschrikkingen van Sinai, moet zijn aandacht niet slechts op de Wet gericht worden, maar op de Wetgever, die zowel genade als waarheid in zich verenigt. Jes. 33:22.

Genade en waar­heid zijn in Zijn hand; en terwijl die Waar­heid de mensen veroordeelt, bevrijdt de genade, die met dezelfde hand wordt aangeboden, van de zonde. Bezitten de mensen Christus, dan bezitten zij Zijn gerechtigheid, die door de Wet verlangd wordt. Bovendien sluit de gerechtigheid van Christus al het andere in zich, want Hij heeft gezegd: «Maar zoekt eerst Zijn koninkrijk en Zijn gerechtigheid, en dit alles zal u bovendien geschonken wor­den». Matth. 6:33. Dat is het enige nood­zakelijke, en als we dat bezitten, bezit­ten wij het gehele evangelie, want het is Christus en Zijn gerechtigheid. Hij is on­ze gerechtigheid, onze verlossing en ons leven, beide hier en in het hierna­maals.

 

DE SABBAT.

De bijzondere waarheid die in deze laat­ste dagen hooggehouden moet worden, is de Sabbat. Wij kunnen haar niet te sterk geloven of prediken. Juist daar is de grote bres geslagen in de Wet Gods. Hebt u er ooit al eens bij stil gestaan en er over nagedacht, waarom satan al zijn krachten heeft geconcentreerd tegen het vierde gebod? De kern van de zaak lezen we in Hebr. 1:10. Sprekende tot de Zoon zegt God de Vader: «Gij, Here, hebt in den beginne de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn het werk uwer handen». Voorts lezen we in Ps. 19:2 «De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel ver­kondigt het werk zijner handen». Deze woorden bewijzen ons duidelijk de kracht die zich in Christus openbaart.

Johannes zegt: «In den beginnen was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden, en zonder dit is geen ding geworden dat geworden is.» Joh. 1:1-3. Alles wat ge­maakt is, is door Christus gemaakt. In Ps. 111:2-4 lezen wij: «Groot zijn de werken des Heren, na te speuren door allen die er behagen in hebben.

Majesteit en luister is zijn doen, en zijn gerechtig­heid houdt eeuwig stand. Hij heeft voor zijn wonderen een gedachtenis gesticht; genadig en barmhartig is de Here.» Let­terlijk, ook volgens de joodse vertaling van het hebreeuws, zou het eerste deel van vers 4 moeten luiden: «Hij heeft een gedenkteken voor Zijn wonderbare werk opgericht». Wat is Zijn werk? De hemelen zijn het werk Zijner handen en Hij legde de fundamenten der aarde. Ik wil uw aandacht vestigen op drie woorden die de Psalmist hier in zijn overdenking van de schepping heeft samengevoegd, na­melijk «gerechtigheid, genade en barmhartigheid». Wij zullen aanstonds zien waarom.

 

Wat is het gedenkteken van God? «Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heir. Toen God op den zevenden dag het werk voltooid had, dat Hij ge­maakt had, rustte Hij op den zevenden dag van al het werk, dat Hij gemaakt had. En God zegende den zevenden dag en heiligde dien, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God schep­pende tot stand had gebracht.» Gen. 2:1 -3.

Wat is dus het gedenkteken? - De zevende dag - dat is de Sabbat. Het is de kroondag van de week, een gedenkteken van een voltooide schepping, een schep­ping waarin de kracht van Gods Woord geopenbaard werd. «Want Hij sprak en, het was er, Hij gebood, en het stond er.» Ps. 33:9. Indien u het Woord van God en de kracht van het Woord van God in uw gedachten wilt vasthouden, dan lijkt het mij toe, dat het u niet moeilijk zal vallen om te begrijpen, waarom David genade, barmhartigheid en gerechtigheid bijeen voegt, tesamen met het werk van Gods handen.

 

Het is het Woord van God dat de hemelen en de aarde schiep. De Sabbat is een gedenkteken, gegeven opdat wij de kracht van Gods Woord zouden gedenken en overpeinzen.

In Ezech. 20:20 zegt God, dat de Sabbat een teken moet zijn «tus­sen Mij en u, opdat gij weet, dat Ik de Here uw God ben». Let wel, het is een teken, opdat wij weten dat de God des hemels onze God is. Als we nu Jer. 10:10-12 opslaan, lezen wij: «Doch de Here is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwige Koning;... Zo zult gij tot hen zeggen: De goden die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder den hemel. Hij maakt de aarde door zijn kracht, Hij bereidt de wereld toe door zijn wijs­heid en breidt de hemel uit door zijn verstand». Vervolgens lezen wij in Ps. 96:5: «Want alle goden der volken zijn afgoden, maar de Here heeft de hemel gemaakt.»

 

Welnu, alles wat de mens doet beseffen of in herinnering roept van het feit, dat de God die wij dienen de SCHEPPER is, zal tevens bewijzen dat alle andere goden valse goden zijn. Want de macht om te scheppen is de kenmerkende eigenschap, het eeuwige privilege van de God des hemels. Hij kan scheppen, en al het andere, dat zich aanmatigt waardig te zijn aangebeden te worden, bewijst vals te zijn, omdat het niet kan scheppen.

Maar waarom vraagt God dat wij Hem als God gedenken? Wat voor bijzonders wil God dat wij in gedachten houden, als wij Hem als God gedenken? Het antwoord op deze vragen vinden wij in Hebr. 11:6:

«Maar zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.» Wij moeten geloven dat God bestaat; en aan de gedachte van het bestaan van God is onafscheidelijk de gedachte aan beloning en hulp verbon­den van de God aan wien wij geloven.

Als we God niet beschouwen als een belo­ner, als een nooit falende hulp in moeilijkheden, dan kennen wij Hem niet als God. Als wij niet erkennen dat Hij werke­lijk is, die Hij zegt, dat Hij is, dan kennen wij Hem niet. Aangezien de Sabbat een gedenkteken van Gods wonderwerk der schepping is, en gegeven is opdat wij weten dat Hij God is, is de Sabbat gege­ven opdat wij mogen weten, dat God een beloner is, niets anders dan een beloner van hen die Hem ernstig zoeken. Dit wordt nadrukkelijk bewezen in Ezech.20:12. «Ook gaf Ik hun mijn sabbatten als een teken tussen Mij en hen, opdat zij zouden weten, dat Ik, de HERE ben, die hen heilig.»

Het doel dus van het geven van de sabbat aan de mensen was, dat zij zouden weten, dat God die hem gaf, een God was die hen heiligt.» De gedachte van heiligen is in dit verband het belang­rijkste. Misschien kan worden opgemerkt dat de sabbat werd gegeven vóór de val van de mens, op het moment dus, dat de mens geheiligd was, en Christus niet nodig had om hem van zonde te verlos­sen. Door de Heer werd Adam in de Hof van Eden geplaatst waar hij in smettelo­ze reinheid leefde. Hij kon echter deze reinheid slechts behouden door geloof in God.

Het was de kracht Gods die hem staande hield Adam bezat geen leven in zichzelf. Ja. toen hij het dacht te kunnen, viel hij. Zolang hij voor vallen bewaard bleef, was dat door de kracht van God en het Woord van God. Hij had de kracht van God nodig om voor vallen bewaard te blijven, maar ook nadat hij gevallen was, had hij de kracht van God nodig om van zonde gered te worden, die hij bedreven had, én om hem van verder zondigen te weerhouden.

 

Wij maken dezelfde fout met betrekking tot de tijd wanneer de genadetijd voorbij is. Wij denken, omdat er dan geen Midde­laar meer is tussen God en de mens, dat wij dan in eigen kracht moeten staande blijven. Er komt een tijd dat er geen Middelaar meer is maar zij die dan staan, doen dat niet in eigen kracht, maar in de kracht van Christus, die ons in die tijd zal bewaren; omdat wij zonder zonde zullen zijn behoeven wij weliswaar geen Middelaar, maar zullen toch ieder mo­ment een Heiland nodig hebben.

Chris­tus «zal u ook bevestigen ten einde toe, zodat gij onberispelijk zult zijn op den dag van onzen Here Jezus Christus». 1 Cor. 1:8.

Indien Adam nooit was gevallen, zou de Sabbat gebleven zijn als een gedenkteken van de macht van God om hem voor vallen te bewaren van de toestand en plaats waar God hem gesteld had. En dat is nu ook exact datgene waar de Sabbat voor dient Het is om te bewijzen dat God onze heiliging is, dat Hij Zijn gerech­tigheid in en over ons brengt door het­zelfde Woord waarmee Hij de hemel en de aarde geschapen heeft.

Het doel van de Sabbat is dus de kracht van God te overpeinzen, en te gedenken, dat de­zelfde kracht, die de aarde geschapen heeft, de kracht is die ons weerhoudt te zondigen, tot de zaligheid welke gereed­ligt om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. 1 Petr.1:5.

 

In Col.1:11-19 lezen wij: «Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de macht zijner heer­lijkheid tot alle volharding en geduld, en dankt gij met blijdschap den Vader, die u toebereid heeft voor het erfdeel der hei­ligen in het licht. Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het koninkrijk van den Zoon zijner liefde, in wien wij de verlossing hebben, de vergeving der zonde.

Hij is het beeld van den onzichtbaren God, de eerstge­borene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tro­nen, hetzij heerschappijen, hetzij over­heden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen, en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem; en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is. Want het heeft de ganse volheid be­haagd in Hem woning te maken.»

 

De apostel stelt Christus voor als degene in wien wij de verlossing verkregen heb­ben. Waarom? Omdat door Hem alle din­gen geschapen werden. Deze gedachte geeft antwoord op de tegenwerping die zo dikwijls gehoord wordt in verband met de Sabbat, n.l. dat de verlossing groter is dan de schepping; en wel, omdat VER­LOSSING = SCHEPPING; het is en kan ook niets anders zijn. Het is dezelfde kracht en het is hetzelfde werk. Door het Woord des Heren zijn de hemelen ge­maakt, en door het Woord des Heren worden wij gerechtvaardigd verklaard.

Door het Woord het universum tot aanzijn roepen, was een scheppingsdaad; door het Woord het hart van een boos mens rechtvaardig maken, is eveneens een scheppingsdaad. Christus wordt ons voor­gesteld als de Schepper, opdat wij Zijn kracht zouden erkennen om te verlossen, de Kracht van Zijn Woord.

 

De Sabbat is de dag die Gods wonder­werken in herinnering brengt. Op die dag moeten wij meer dan op andere dagen in het bijzonder het werk van Gods handen overdenken. En als wij op die dag de werken Zijner handen overdenken, en de wonderbare kracht die aan het univer­sum ten grondslag ligt, dan overdenken wij eveneens Zijn kracht om ons van zonden te redden, want het is volledig dezelfde kracht. Daarom is het nodig dat wij onze kinderen van hun vroegste jeugd af leren de schepping te zien als de kracht van God. Als we dat doen zullen in hun verstand beginselen vast gelegd wor­den, die geen ongelovige drogredenen kunnen veranderen.

 

In het elfde hoofdstuk van de Hebreeën vestigt Paulus de blik op de kracht van het geloof in het werk der gerechtigheid, en het zal u opvallen, dat de eerste gedachte die tot uitdrukking komt, is «door het geloof verstaan wij dat de we­reld door het woord Gods tot stand ge­bracht is». Door het verstand van de jeugd te richten op de kracht Gods in het scheppen van het universum, zullen zij door geloof verstaan, en hun verstand zal de gedachte kunnen vatten, dat Hij, die alles wat zij zien, gemaakt heeft, een beloner is van wie Hem ijverig zoeken.

Hoe duidelijk is het waarom satan al zijn krachten heeft samengetrokken tegen het vierde gebod: omdat dit ene gebod boven alle andere de kracht van onze Here Jezus Christus aan het licht brengt. Satan is de anti-christ en hij doet niets in deze wereld dat niet tegen Christus is gericht. Dat is de reden waarom hij het vierde gebod bedekt heeft, - om de ge­dachten van de mensen af te wenden van God in Christus als Schepper. Omdat als de mensen de scheppende kracht uit het oog verliezen, die in Christus rust, zij evenzo Zijn kracht om te verlossen uit het oog verliezen. Verkondig de Sabbat dus meer en meer, want door dat te doen, bent u er zeker van Christus en dien gekruisigd te verkondigen als de Verlos­ser van zonde.

 

«Indien gij niet over den Sabbat heen loopt door uw zaken te doen op mijn heiligen dag, maar den Sabbat een verlusti­ging noemt, den heiligen dag des Heren van gewicht, en dien eert door noch uw gewone bezigheden te doen, noch uw zaken te behartigen, of ijdele taal uit te slaan, dan zult gij u verlustigen in den Here.» Jes. 58:13-14.

 

Dus het volmaakt houden van de Sabbat, zoals God het wenst, is het zich verlustigen in de Here; maar dit kunnen wij niet als wij Christus niet kennen en Hem tot onze vreugde maken.

 

DE ERFENIS DER HEILIGEN

Wij willen nu de erfenis der heiligen over­denken en zien of wij ook niet hierin Christus en dien gekruisigd kunnen pre­diken. Aan Abraham en zijn zaad werd een erfenis beloofd. Aan hem en zijn zaad werd beloofd dat zij erfgenamen van de wereld zouden zijn. Dat zaad is Christus en allen die in Christus zijn. Het onder­pand, de belofte, van die erfenis is de Geest van God.

«In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verze­geld met den Heiligen Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij zich verworven heeft tot lof zijner heerlijkheid.» Efez. 1:13-14.

 

De Geest van God is de vooruitbetaling op onze erfenis, en daarom bidt Paulus om: «verlichte ogen uws harten, opdat gij weet welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht, die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken», vs. 18-20.

Het evangelie heeft betrekking op de erfenis der heiligen. Die erfenis wordt verkregen, niet door de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. Indien wij van Christus zijn, zijn wij erfgenamen overeenkomstig de belofte.

 

Welke inhoud heeft de prediking van de erfenis der heiligen als wij Christus niet verkondigen als degene, door wie de erfenis wordt verkregen? Hij is degene in wien wij ook het erfdeel ontvangen hebben». Efez. 1:11.

De belofte aan Abraham was, dat in hem al de geslachten der aarde gezegend zouden worden. Door deze belofte aan Abraham te doen, pre­dikte God aan hem het evangelie. Dit zegt Paulus in Gal. 3:8. Kunnen wij Chris­tus verkondigen in verbinding met de opstanding? De opstanding hangt tesamen met de belofte van de erfenis.

Toen God aan Abraham de belofte gaf, twijfel­de Abraham niet door ongeloof, «in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen hij beloofd had ook te volbren­gen.» Rom. 4:20-21. Hij geloofde dat God de doden kan opwekken en dat geloof werd tenvolle geopenbaard toen hij Izaak offerde op het altaar. Hebr.11:18-19. Zijn geloof m de belofte was gebaseerd op zijn geloof in Christus als DE opstanding en HET leven. In Christus is de wet en de sabbat, in Hem is ook de erfenis. De gekruisigde en opgestane Christus is hel middel waardoor wij dat heerlijke tehuis kunnen verkrijgen.

 

DE ONSTERFELIJKHEID VAN DE ZIEL

Kan Christus verkondigd worden als wij spreken over een onderwerp als de onsterfelijkheid van de ziel? Ja, want er bestaat geen ander leven dan door Chris­tus. Door Christus bezitten wij leven en er bestaat geen andere manier waarop wij leven verkrijgen kunnen. Het is mogelijk dat wij met beslistheid uit de bijbel bewij­zen, dat er geen bewustzijn is in het graf, en dat de mens sterfelijk is. Doch dit behoeft nog niet te betekenen dat wij de juiste principes met betrekking tot de onsterfelijkheid van de ziel begrijpen. Sommigen zeggen, dat als de mensen begrijpen dat de mens sterfelijk is, zij beveiligd zijn tegen spiritisme. Is dat waar? Neen, want er zijn vele mensen die dat erkend hebben, en toch aan het spiritis­me ten offer gevallen zijn. Waardoor? Omdat Christus niet in hun leer veran­kerd was. «Hij die de Zoon heeft, heeft het leven, en Hij, die de Zoon niet heeft, heeft het leven niet» 1 Joh. 5:12. «Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven» Joh. 3:36; 6:47. Christus heeft leven voor ons gekocht en wij kunnen dat leven bezitten door Zijn woord te geloven. Joh. 5:39-40; 6:63. Buiten Christus is er geen leven, en buiten Hem kunnen wij geen leven bezit­ten.

 

In Ezech. 13:22 lezen wij: «Omdat gij het hart van den rechtvaardige bedroefd hebt met leugen, terwijl Ik hem geen smart aandeed, en de handen van den godde­loze gesterkt heb, door hem het leven te beloven, zodat hij zich niet van zijn boze weg afkeerde». (King James versie). De reden waarom de mensen opgesloten zijn in hun ongerechtigheid en in verderf ten onder gaan, is, dat hun leven beloofd wordt, waar geen leven is zolang zij in hun zondige toestand blijven. «Duisternis be­dekt de aarde en donkerheid de natiën, en het zal zijn als in de dagen voor de zondvloed, toen al de gedachten van de harten der mensen ten alle tijde boos waren.» De reden is dat zij geloven leven te kunnen bezitten zonder Christus.

 

Christus moet als het enige middel tot leven worden gepredikt, en dat dat leven slechts tot ons komt, door het geloof; het enige middel tot verkrijging van gerech­tigheid, opdat de mensen mogen erken­nen dat «het door één daad van overtre­ding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven». Rom. 5:18.

Dat leven is het leven van Christus. Zij die gerechtvaardigd zijn, zullen gered wor­den, en zij, die niet gerechtvaardigd zijn zullen verloren gaan, en de enige weg om gerechtvaardigd te worden is door het leven van Christus. Daarom verkondigen wij rechtvaardiging door Christus - leven in Hem en dood zonder Hem. Want hij die de Zoon niet heeft, heeft het leven niet en zal het leven niet zien, en alles wat voor hem overblijft is de eeuwige dood, de straf voor de goddelozen. Daarom is het voor ons onmogelijk de kwestie van de onsterfelijkheid van de ziel op een ande­re wijze naar voren brengen dan door Christus. Doen we dat niet, dan zal het niet met kracht gepaard gaan; want de prediking van het kruis is de kracht Gods, en niets anders.

 

SPIRITISME.

Laten wij het spiritisme overdenken. Iemand mag erkennen dat de mens sterfelijk is, en dat hij bij zijn dood niet direct naar de hemel gaat. Maar wanneer hij hiervan niet de kracht en de zekerheid kent, is hij niet veilig voor het spiritisme.

Indien hij de kracht van het leven van Christus niet kent, dan is er niets dat hem kan beveiligen tegen de verlokkingen van deze vreselijke misleiding. Maar wanneer hij de zwakheid van de mens kent, en erkent dat hij geen leven heeft in zichzelf, maar dat er leven is in Christus en door het geloof dat leven zijn eigendom maakt, dan heeft hij een bescher­ming.

Hebt u wel eens een mens ontmoet die de tekst: «de doden weten niets», Prediker 9:5, geloofde, en toch verstrikt raak­te in het spiritisme? Ik veronderstel van wel, ik tenminste wel.

Indien dus mensen deze tekst gekend en geloofd hebben, en nochtans tot spiritisme vervallen zijn, dan is er in het geloof dat de doden niets weten, geen kracht om ze voor het spiri­tisme te vrijwaren. Ik heb mensen ge­kend, die deze tekst geloofden en gepre­dikt hebben, maar toch tot het spiritisme vervallen zijn. Ik heb ze horen prediken, en nadien heb ik gehoord dat dezelfde mensen later het meest godslasterlijke spiritisme predikten.

Indien het vaste ge­loof, dat de mens sterfelijk is, de mens zou vrijwaren van de strikken van het spiritisme, waarom konden ze dan toch spiritisten worden? Omdat zij het geheim van het leven in Christus niet kenden.

Christus zegt: «Wie met Mij niet is, die is tegen Mij, en wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit». Matth. 12:30. Er is geen tussenweg. Het is of Christus, of satan. Het is of Christus, of anti-christ. Alles wat niet vóór Christus is, is wat? Tegen Christus. Anti = tegen Christus. Gedreven door de geest van de anti­christ. «Indien iemand de Geest van Chris­tus niet heeft, die behoort hem niet». Rom. 8:9.

Als hij de Geest van Christus niet heeft, welke geest heeft hij dan? Hij moet de geest van de anti-christ bezitten. Er zijn slechts twee machten in deze wereld, die elkaar bestrijden: De macht van Christus en de macht van de anti-­christ - de Geest van Christus en de geest van de anti-christ.

«Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig den loop dezer we­reld, overeenkomstig den overste van de macht der lucht, van den geest, die thans werkzaam is in de kinderen der onge­hoorzaamheid.» Efez. 2:1-2.

Wie is de overste van de macht der lucht? Satan. Dan is het de geest van de satan die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid. Dan is de erkenning van het feit dat een mens sterfelijk is, zonder meer, geen garantie tegen spiri­tisme. Hij moet weten en erkennen dat alleen Christus ons leven is en dat wij zonder Hem geen leven bezitten. De kennis alleen van dit feit zal de mens niet baten, hij moet dit weten door een per­soonlijke ervaring. Christus moet in hem leven en Christus alleen; en ook dan alleen zal hij niet worden aangezet door de geest van de anti-christ, want de Ver­losser der wereld zegt dat de overste van deze wereld geen deel aan Hem heeft. Joh. 14:30.

 

Wat is het geheim van het spiritisme? Scheiding van Christus; en ieder mens die Christus niet in zich opneemt - of hij nu beleidt de Sabbat te geloven, in de wederkomst van de Heer, en dat de mens sterfelijk is - ondanks dat alles, zal hij, indien hij niet Christus in zijn eigen hart opneemt, vroeg of laat door deze grote misleiding van satan gebonden en mee­gesleept worden.

 

Tot hen, die de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen, zal God een geest van grote dwaling zenden, zodat zij de leugen zullen geloven; 2 Thess. 2:11-12; zodat allen die de waarheid niet geloofd hebben, maar de ongerechtigheid heb­ben liefgehad, veroordeeld worden. Het is dus mogelijk dat ik al de verschillende leerpunten van de tegenwoordige waar­heid, vervat in de derde engelboodschap erken; toch heb ik, zolang ik ongerechtig­heid heb in mijn hart, er de kiemen van het spiritisme.

 

Alle ongerechtigheid is het werk van de anti-christ. Is die ongerechtigheid in mij, dan heeft satan daardoor gelegenheid zijn werk van misleiding in mij te volvoeren. Het is de verleiding der onge­rechtigheid. Het is niet de verleiding der onwetendheid, maar de verleiding der ongerechtigheid. De enige bron van veiligheid ligt in het geloof in Christus als MIJN leven en in de rechtvaardigmaking door het geloof. Het alles moet zijn Chris­tus en dien gekruisigd als onze gerech­tigheid, ons leven, onze vreugde, ons alles wat wij wensen; ja meer dan wij zouden kunnen verlangen of zelfs be­denken - de Enige die ons kan vrijwaren van de anti-christ.

 

«Geliefde, vertrouwt niet iedereen geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan. Hieraan onderkent gij den Geest Gods: iedere geest, die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God.» 1 Joh. 4:1-2.

Welnu, wat wil dat zeggen «belijden dat Jezus Christus in het vlees gekomen is»? Alleen maar een lippenbekentenis? Neen! Te gelo­ven, bij alles wat waarde heeft. Wat be­tekent dat? God openbaarde zich in het vlees. God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende. God zond Zijn Zoon in de gelijkheid van het zondige vlees, en dat voor de zonde, zodat Hij de zonde veroordelen zou in het vlees. 1 Tim. 3:16; 2 Cor. 5:19; Rom. 8:3.

«Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan mede-voelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zon­digen». Hebr. 4:15.

 

Broeders, te bekennen dat Christus in het vlees gekomen is, betekent dat wij Christus aanvaarden moeten zoals Hij in het vlees kwam, en voor alles wat Hij in het vlees kwam doen. Hij kwam in het vlees, opdat de gerechtigheid der wet in ons vervuld zou worden, opdat wij Zijn gerechtigheid en Zijn oneindig leven zou­den bezitten. Elke geest die loochent dat Christus het enige middel tot leven en gerechtigheid is, is de geest van de anti­-christ.

 

Wel beoordeel eens uzelf en zie hoe het met u staat. Is het de Geest van Christus die in ons werkt als we zeggen dat wij zullen overwinnen als Christus ons een beetje wil bijstaan? Als we zeggen dat we in de hemel komen door onze eigen werken, tenminste voor een deel; dan loochenen wij Christus, en loochenen wij dat Hij gekomen is in het vlees. Dat is de geest van de anti-christ, die in ons werkt. In het pausdom erkennen wij een vorm van de anti-christ. Het pausdom leert dat het geheim om leven te ontvangen, niet Christus is en Zijn leven, maar boetedoe­ning, het klooster en de maagd Maria.

Dus is de geest die iemand er toe brengt in het klooster te gaan, het vlees te kastijden en boete te doen, eenvoudig het logische gevolg van de gedachte, dat WIJ iets moeten doen om ons van de zonde te bevrijden. Het is de geest die leert, dat wij niet alles aan Christus kun­nen toevertrouwen en Hem onze eigen gerechtigheid laten uitwerken. Derhalve wordt alles, dat niet volkomen aan Chris­tus onderworpen is, aangedreven door de geest van de anti-christ.

«En iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van den anti-christ, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld. Gij zijt uit God, kinderkens, en gij hebt over­wonnen; want Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is». 1 Joh. 4:3-4.

 

Wij overwinnen de anti-christ alleen door Christus in ons te bezitten. Christus is het begin en het einde en altijd; Christus in de Wet, en de Wet in Christus; Christus in de Sabbat, als Heer van de Sabbat, omdat Hij hem gemaakt heeft en omdat de Sabbat eenvoudig de kracht van het Woord van Christus bewijst, door welke de hemelen gemaakt zijn, en door welke zij in stand gehouden worden.

 

De kracht van het Woord van Christus bewerkt ook de gerechtigheid in ons. De prediking van het kruis van Christus biedt leven en onsterfelijkheid aan de mensen. Het is de prediking van het kruis van Christus dat de mensen voor de vernieti­ging waarschuwt. Het bevrijdt ons uit de strikken der wereld, het verleent ons toegang tot de genade waarin wij staan en ons verheugen in de hoop der heerlijk­heid Gods.

Door het prediken van het kruis van Christus worden wij bekend met alles wat Christus ons leren wil. Het open­baart ons de heerlijkheid van de erfenis der heiligen en het waarschuwt ons voor de gevaren van de laatste dagen.

 

Laten wij, getrouw aan de derde engelboodschap en aan alle leerpunten, die ons van de wereld onderscheiden, be­sluiten niets anders te weten, dan Chris­tus en dien gekruisigd. Het is de kracht Gods tot behoud. Het is het eeuwige evangelie, dat de mensen moet voorbereiden op het oordeel, dat reeds zitting houdt. En, O, als die eerste engel verkondigde: «Vreest God en geeft Hem heerlijkheid, want de ure van Zijn oordeel is gekomen», hoeveel te meer zouden wij die boodschap verkondigen, dat eeuwig evangelie, nu, daar dat oor­deel niet alleen gekomen is, maar reeds bijna ten einde is.

 

Ik dank God dat Hij ons de waarheden uit Zijn Woord openbaart en dat Hij ons getoond heeft, dat de derde engelboodschap het gehele evangelie van Jezus Christus onze Heer is. Waarom weten wij zoveel meer uit niet Woord van God? Omdat God aan en in ons Christus open­baart. Alles wat wij weten van de kracht van Christus, weten wij uit het woord, en zijn daardoor gereinigd van de zonde. Ons geloof klemt zich aan Christus, en Hij wordt een realiteit in ons hart en ons leven.

 

Als wij een sterk geloof hebben dat Chris­tus blijvend in ons woont, dan kunnen wij voorwaarts gaan met kracht voor ande­ren te werken en onze stemmen vereni­gen met die van de engelen in de hemel, en dan zal de boodschap met een luide roep weerklinken. De oorzaak dat het nog niet met een luide roep gebeurt, is, omdat wij het niet in zijn totaliteit hebben begrepen. In het verleden hebben velen van ons de kern van de boodschap «Christus in alles» niet bezeten.

Bezitten wij Christus, dan bezitten wij alles en kennen wij de kracht die in Hem is. Dan onderwerpen wij ons aan Hem en zal de kracht op ons rusten en zal het woord dat wij verkondigen machtig zijn en tot een luide roep aanzwellen. Ik verheug mij vanavond in het geloof dat de luide roep nu begint.

 

De grote vervulling zal spoedig daar zijn als Christus zal komen. Dan zullen wij Hem zien, die wij niet gezien hebben en toch zo lief hebben; Hem in wien wij geloven, ofschoon wij Hem niet zien en ons verheugen met een onuitsprekelijke vreugde en volle heerlijkheid. Op die blijde dag zullen wij Hem gelijk zijn, want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.

Moge God schenken, dat die dag spoe­dig daar is. God schenke, dat iedereen in dit huis zijn hart aan Hem moge geven, en bereid en in staat is te zeggen: «Hier ben ik, Heer, neem mij; ik ben van U en Gij zijl van mij; gebruik mij Heer, op Uw eigen wijze, opdat ik onder de heidenen be­kend moge maken, welke de onuitspre­kelijke rijkdom is in Christus.  (E.J. Waggoner)