"Christus en de wet"
(15)
Bijbelstudie nr. 15
Wij
zijn genoodzaakt direct van het
achtste naar het dertiende
hoofdstuk door te gaan; niet dat de
tussenliggende hoofdstukken niet
belangrijk zijn, integendeel, zij
bevatten enkele van de meest
waardevolle bijbelwaarheden; maar
de tijd die voor deze serie
bijbelstudies is uitgetrokken is te
kort om ze nauwkeurig na te gaan.
Vanavond willen wij dus het
dertiende hoofdstuk bestuderen; het
behandelt vragen die van
levensbelang zijn voor alle
gelovigen in de Derde
Engelboodschap. Dit hoofdstuk wordt
veelvuldig gebruikt en aangehaald om
te bewijzen, dat de burgerlijke
overheid iets met de godsdienst te
maken heeft. De oorzaak dat deze
fout gemaakt wordt is, dat dit
hoofdstuk wordt beschouwd als een
verhandeling die de plichten van de
burgerlijke overheid uiteenzet, en
de grenzen aangeeft hoever haar
macht zich mag uitstrekken. Maar
dit is een vergissing.
In dit
hoofdstuk spreekt Paulus tot
belijdende christenen. Zoals we
reeds verklaard hebben wordt dit
duidelijk in het eerste deel van
deze Romeinenbrief, waar de apostel
zich in het 2e hoofdstuk richt tot
hen die steunen op de wet en zich
beroemen op God. Van daar af is de
brief aan hen, die voorgeven God te
kennen. In het zevende hoofdstuk
zegt de apostel: «Ik spreek immers
tot hen, die de wet kennen.». Dus in
plaats dat het dertiende hoofdstuk
een uiteenzetting is voor de
burgerlijke overheid, door haar
plichten en grenzen aan te geven, is
de brief gericht aan de gemeente.
Hij laat zien hoe zij zich tegenover
God te gedragen heeft, om niet in
strijd te zijn met machten die
regeren. Als we dit in gedachten
houden, zal het ons een grote steun
zijn bij het oplossen van de vele
belangrijke vragen, die in dit
hoofdstuk behandeld worden.
«Ieder
mens moet zich onderwerpen aan de
overheden, die boven hem staan. Want
er is geen overheid dan door God en
die er zijn, zijn door God gesteld.
Wie zich dus tegen de overheid
verzet, wederstaat de instelling
Gods, en wie dit doen, zullen een
oordeel over zich brengen.» Rom.
13:1-2.
Deze
teksten moeten niet zo worden
uitgelegd, als zouden zij leren, dat
christenen ieder gebod dat de
overheid hen oplegt moeten
gehoorzamen. We moeten bedenken in
welke tijd dit werd geschreven en
tot welke mensen het was gericht.
Het werd geschreven in een tijd dat
het Romeinse Keizerrijk de scepter
zwaaide over de gehele toenmaals
bekende wereld. Het was in het
bijzonder gericht aan de gemeente te
Rome, de hoofdstad van dit
wereldrijk. De keizer die toen
regeerde was Nero en hij was
ongetwijfeld de meest goddeloze,
meest bloeddorstige, en de meest
gruwelijke, losbandige monarch die
ooit op de troon zat van welk
koninkrijk ook. Ik veronderstel dat
er nooit iemand anders op de wereld
is geweest als Nero, de Romeinse
keizer, die zoveel slechtheid in
zich verenigde. Hij was een heiden,
een heiden aller heidenen.
De
wetten, die in Rome werden
uitgevaardigd, erkenden de heidense
godsdienst en waren tegen het
christendom gericht. Tijdens de
regering van Nero vonden de meest
gruwelijke christenvervolgingen
plaats, die er ooit geweest zijn; en
het was gedurende deze vervolging,
dat Paulus werd onthoofd. Daaruit
blijkt duidelijk dat als de apostel
zegt, dat wij ons moeten onderwerpen
aan de overheden die er zijn, hij
niet bedoelt, dat wij alles moeten
doen wat zulke machten ook maar
gebieden.
Indien
Paulus dat gedaan had, was hij zeker
niet onthoofd; maar juist omdat hij
de waarheid predikte, die
tegengesteld was aan die van de
Romeinse overheid, leed hij. En we
mogen niet aannemen, dat Paulus
anders handelde dan hij predikte. De
vraag rijst dus, wat de apostel
bedoelt als hij ons vermaant ons «te
onderwerpen» aan de «overheden».
Beschouw het eens in de omgekeerde
zin. Wij mogen de overheden die er
zijn niet weerstaan. Waarom niet?
Omdat wij kinderen van de
Allerhoogste zijn - kinderen van
het koninkrijk des hemels - en het
beginsel van dat koninkrijk is
VREDE. De Vorst van dat koninkrijk
is de «Koning des vredes», en laat
daarom, daar wij verlost zijn uit de
macht der duisternis en overgezet
zijn in het koninkrijk van Zijn
Zoon, de vrede Gods in onze harten
regeren. Col. 3:15. Om die reden
moeten wij «de vrede najagen met
allen en de heiliging zonder welke
niemand den Here zal zien». Hebr.
12:14.
In het
twaalfde hoofdstuk van de
Romeinenbrief worden wij beleerd:
«Houdt zo mogelijk, voor zover het
van u afhangt, vrede met alle
mensen». Dat betekent niet dat wij
in vrede met alle mensen moeten
leven zolang wij hun provokaties
kunnen verdragen, en dat, als ze
ondraaglijk voor ons worden, wij
dan vrij zijn ze in een directe
strijd aan te vechten. In tegendeel,
het betekent «voor zover het van u
afhangt» in vrede te leven met alle
mensen. U moet met alle mensen in
vrede leven.
Hoever
is het nu voor een christen mogelijk
met alle mensen in vrede te leven?
Voor hem is het van zijn kant altijd
mogelijk met alle mensen in vrede te
leven. Want hij leeft in Christus en
is daadwerkelijk dood voor de zonde.
Christus woont door het geloof in
zijn hart én Christus is de
Vredevorst. Er zijn dus geen
omstandigheden, waarin het voor een
christen gerechtvaardigd is zijn
geduld te verliezen en de oorlog te
verklaren noch tegenover een
persoon, noch tegenover de overheid.
In
Galaten 5:18 zegt de apostel:
«Indien gij u echter door den Geest
laat leiden, dan zijt gij niet onder
de wet». De werken van het vlees
zijn de werken van hen die onder de
wet zijn, en bij de opsomming van
deze werken, vinden wij het begrip
«twist». Twist is dus voor een
christen onmogelijk, want hij is
niet in het vlees.
Voor
twist is er bij een christen geen
plaats; voor zover het dus van ons
afhangt is er altijd vrede. Maar
wanneer mensen waarmee wij te maken
hebben, zich in hun hart verharden
tegen Gods waarheid, en er niet door
beïnvloed willen worden, zullen zij
moeilijkheden veroorzaken, maar de
moeilijkheden zullen van hun kant
komen; bij ons zal er steeds vrede
blijven. In 1 Petr. 2:21 en verder,
zegt de apostel dat Christus voor
ons leed, en ons een voorbeeld
naliet, opdat wij in zijn
voetstappen zouden volgen.
Als
Christus uitgescholden werd, schold
Hij niet terug; als Hij leed,
dreigde Hij niet, maar gaf het over
aan Hem, die rechtvaardig oordeelt.
De houding van Christus voor het
Sanhedrin en voor Pilatus is een
voorbeeld van volmaakte vrede.
Indien wij dus Christus tot
voorbeeld nemen en de aansporing
opvolgen van Paulus, die
geïnspireerd daarmee overeenstemt,
zullen wij nooit op dat punt komen,
waar zo velen zeggen dat
«verdraagzaamheid ophoudt een deugd
te zijn». Als wij christenen zijn,
woont de liefde van Christus
blijvend in ons hart. De liefde is
naastenliefde, en «naastenliefde
verdraagt alle dingen».
Christus gebood ons in de Bergrede:
«Maar Ik zeg u den boze niet te
weerstaan, doch wie u een slag
geeft op de rechterwang, keer hem
ook de andere toe». Meent Christus
dit werkelijk? Wil dat zeggen dat
wanneer iemand met kwade bedoelingen
op ons afkomt en ons persoonlijk
geweld aandoet, wij ons dan niet
moeten verdedigen? Of wel? Wij laten
deze vraag u onbeantwoord om er
persoonlijk over na te denken en te
beslissen. Onverschillig onder welke
overheid een Christen leeft, hij is
er steeds toe verplicht, haar
verordeningen niet te weerstaan.
Elke
regering, hetzij goed of slecht is
door God ingesteld. Daarom is
goddeloosheid of boosheid die er bij
dat bestuur bestaat geen excuus om
haar te weerstaan. Regeringen zijn
door God ingesteld, allen zijn beter
dan anarchie: maar zij zijn niet
ingesteld om stelling te nemen vóór
of tegen godsdienst, om deze te
bevorderen of door te voeren, want
God heeft Zijn gezag en bevoegdheid
in zaken betreffende de godsdienst,
niet aan enige macht op aarde
overgedragen, hoewel deze op
zichzelf wel door God zijn
ingesteld.
Hoe
kunnen wij nu de overheid
onderworpen zijn en haar toch niet
in alles gehoorzamen? Nemen we het
bekende voorbeeld! Nebukadnezar was
koning van Babylon en zijn regering
was zonder enige twijfel door God
verordineerd. Dan. 2:37.
God
had al de landen waarover hij
regeerde in de handen van
Nebukadnezar de koning van Babel
gegeven, en al de volken moesten
hem, zijn zoon en zijn kleinzoon
dienen. Nebukadnezar nu maakte een
beeld van goud en gebood, dat
wanneer de muziek klonk, al het volk
zich moest neerbuigen. De koning
werd gemeld, dat er drie Hebreeérs
waren, Sadrach, Mesach en Abednego,
die zich niet neergebogen hadden
noch het gouden beeld aangebeden.
De koning liet hen tot zich roepen,
en zei hen, dat hoewel zij hem niet
gehoorzaamd hadden, hij hun misdaad
zou overzien, indien zij, als de
muziek opnieuw weerklonk, zij het
beeld zouden aanbidden.
«Toen
antwoordden Sadrach, Mesach en
Abednego den koning Nebukadnezar
«Wij achten het niet nodig u hierop
enig antwoord te geven. Indien onze
God, dien wij vereren, in staat is
ons te bevrijden, dan zal Hij ons
uit den brandenden vuuroven en uit
uw macht, o koning, bevrijden; maar
zelfs indien niet - het zij u
bekend, o koning, dat wij uw goden
niet vereren, en het gouden beeld
dal gij hebt opgericht niet
aanbidden». Zij weerstonden de
koning niet. De koning had hen voor
de keus gesteld. Zij konden één van
de twee dingen doen, of zich
neerbuigen voor het beeld, óf in de
brandende oven geworpen worden. Wel
waren zij het bevel om zich voor het
beeld te buigen ongehoorzaam, maar
zij weerstonden niet het
alternatief, om in de brandende
vuuroven te gaan.
Bovendien zeiden zij tot de koning,
dat hun God bij machte was hen te
verlossen uit zijn macht; ofschoon
zij niet wisten of Hij dat zou doen
of niet. Als Hij het niet verkoos
hen te verlossen, dan zouden zij
verbranden. Het zij zo, zij waren
bereid hun leven over te geven tot
overwinning in de dood, en op die
manier uit des konings hand bevrijd
te zijn, als het niet anders was.
Wat is
de relatie van een christen tot de
burgerlijke overheid? Christus is de
Gezalfde. Waartoe werd Hij gezalfd?
«Hij heeft mij gezonden om een
blijde boodschap te brengen aan
ootmoedigen, om te verbinden
verbrokenen van hart, om voor
gevangenen vrijlating uit te roepen,
en voor gebondenen opening der
gevangenis.» Jes. 61:1. Er zal een
tijd komen, dat de koninkrijken der
aarde van onzen God en van Zijn
gezalfde zullen zijn, zoals de
profeet zegt. Openb. 11:15.
In
Psalm 2 lezen wij: «Vraag Mij en Ik
zal volken geven tot uw erfdeel, de
einden der aarde tot uw bezit.» Maar
wat zal Hij er mee doen?
Verpletteren! Maar die tijd is nog
niet gekomen. Daarom heeft Christus
de Middelaar nu niets te doen met de
overheden op aarde; Zijn
heerschappij is een geestelijke
heerschappij in de harten van Zijn
volk. Zijn rijk - want hij zit op
een troon en regeert - is een
regeren over de harten van zijn
volk. Hij regeert in het hart van de
mensen, waar het voor de koningen
der aarde niet mogelijk is te
regeren. Als daar voortdurend strijd
is kunnen zij het niet voorkomen,
noch kunnen zij als er vrede heerst,
die niet verstoren.
Christus zit op de troon der genade
en vandaar deelt Hij genade uit
zonder inmenging van aardse
overheden, en op een wijze, die zij
niet kunnen verhinderen. De grote
mannen op aarde oefenen heerschappij
uit over anderen; Christus echter
gebood dat het onder Zijn volk niet
zo zou zijn, maar dat hij, die de
grootste onder hen zou zijn, een
dienstknecht voor allen zou zijn.
Matth.20:25-28.
Neem
Daniël als voorbeeld voor de manier
waarop mensen onderworpen moeten
zijn aan de overheden die er zijn,
en toch onderworpen aan God. Er werd
een bevel uitgevaardigd, dat niemand
gedurende dertig dagen, te beginnen
op de dag dat het bevel werd
uitgevaardigd, iets mocht vragen aan
een god of aan enig mens, behalve
aan koning Darius. De overtreder zou
in de leeuwenkuil geworpen worden.
Daniël bekleedde een hoge positie in
de regering, en hij was een
vreedzame burger, zoals iedere
christen behoort te zijn. Het zou
erg gemakkelijk voor Daniël geweest
zijn te zeggen:
"Ik
behoef de komende dagen niemand iets
te vragen; ik kan mij eenvoudig
thuis opsluiten, zodat niemand mij
ziet. Daar kan ik rustig God
aanbidden, en op die wijze mijn
godsdienst uitleven en de God des
hemels dienen, en zo de toorn van de
koning niet opwekken tegen mij.»
Dit is
voor ons een uiterst belangrijke
kwestie. Zullen wij openlijk op de
eerste dag van de week op het land
blijven werken, zoals wij gewoon
zijn, óf wanneer wij daarvoor aan
vervolging worden blootgesteld,
eenvoudig rustig thuis iets gaan
doen, waar niemand ons ziet? Of
zullen wij doen zoals Daniël deed?
Hij opende zijn vensters en deed
juist dat wat hem bevolen was niet
te doen -smeekbeden opzenden tot de
God des hemels -! Hij deed dit
openlijk, waar zijn vijanden het
konden zien - ondanks het bevel dat
uitgevaardigd was, dat iemand die zo
handelde in de leeuwenkuil zou
worden geworpen. Verbergen wij niet
ons licht onder de korenmaat, als
wij uit vrees voor vervolging,
rustig in ons huis het werk doen,
waar niemand ons kan zien?
Er
zijn er die zeggen, dat wij niet
roekeloos moeten handelen. Dat is
waar. Maar zijn wij roekeloos als we
handelen zoals Daniël deed? Moeten
we zeggen dat hij een fout beging?
In 1
Petr. 2:13 lezen we: «Onderwerpt u
aan alle menselijke instellingen, om
des Heren wil: hetzij aan den
keizer, als opperheer, hetzij aan
stadhouders, als door hem gezonden
tot bestraffing van boosdoeners,
maar tot lof van wie goed doen. Want
zo is het de wil van God, dat gij
door goed te doen den mond snoert
aan de onwetendheid van de
onverstandige mensen, als vrijen en
niet als mannen, die de vrijheid
misbruiken tot dekmantel voor hun
kwaadwilligheid, maar als dienaren
Gods. Eert allen, hebt de
broederschap lief, vreest God, eert
den keizer.» Dit is in
overeenstemming met het zevende vers
van Romeinen 13.
Petrus
laat dit zelfde beginsel gelden voor
de kleinere dingen in dit leven en
onmiddellijk nadat hij spreekt over
de plicht om de koning te
gehoorzamen, spreekt hij over de
plicht van de dienstknechten
tegenover hun meesters. Indien wij
onderworpen zijn aan een meester,
en het maakt daarbij geen verschil
of hij heerst over één of over
miljoenen, dan moeten wij ons aan
hem onderwerpen.
Maar
gesteld dat die meester een slecht
mens is en u gebiedt te doen wat
verkeerd is, wat dan? «Want dit is
genade, indien iemand, omdat hij met
God rekening houdt, leed verdraagt,
dat hij ten onrechte lijdt. Want mag
dat roem heten, als gij slagen moet
verduren, omdat gij kwaad doet? Maar
als gij goed doet, en dan lijden
moet verdragen, dat is genade bij
God.» 1 Petr. 2:19-20.
Indien
iemand onderworpen is aan een slecht
mens, en hij doet alles wat die boze
meester zegt, hoe kan hij dan
lijden? Hij is een willig werktuig
in de handen van zijn meesten maar
het lijden wordt veroorzaakt door
het feit dat hij boze dingen, die
hem bevolen worden, niet wil doen;
en dat is aangenaam in Gods ogen.
Hij heeft de macht die boven hem
gesteld was niet gehoorzaamd, en
terwille van die ongehoorzaamheid
moet hij lijden, echter hij lijdt
tengevolge van goed doen. Als hij
die goddeloze meester gehoorzaamt,
moet hij God ongehoorzaam zijn, en
dat weten wij, is verkeerd. Het is
echter volkomen gerechtvaardigd, de
goddeloze bevelen van een meester of
een overheid ongehoorzaam te zijn,
mits wij de straf die daarop volgt,
altijd geduldig aanvaarden.
Dat is
aangenaam bij God. Juist het feit
dat iemand moet lijden voor hetgeen
hij goed doet, is een bewijs dat hij
een dienstknecht Gods is, en door
Hem aangenomen. Hoe is het dan
mogelijk dat wij onderdanig zijn aan
de machten die er zijn, en toch in
directe tegenspraak handelen met wat
zij zeggen? Door zich te
onderwerpen aan de straf, echter
niet het kwade te doen wat van ons
verlangd wordt. Als christen moeten
wij aan God als de hoogste macht
trouw zijn, en aan Hem alleen. Wilt
gij dus onbevreesd zijn voor de
overheid? Doe het goede, en gij
zult lof van haar ontvangen.
Dezelfde waarheid vinden wij bij de
profeet Jesaja, als hij zegt: «Gij
zult geen samenzwering noemen alles
wat dit volk een samenzwering noemt,
en voor hetgeen zij vrezen, zult gij
niet vrezen noch schrikken. Den Heer
der Heerscharen, Hem zult gij heilig
achten en Hij moet het voorwerp van
uw vrees zijn». Jes. 8:1 2-13.
Christenen moeten de Heer in hun
harten heiligen; dan zal Hij hun
vrees zijn, en zullen zij niet
bevreesd zijn, wat de mensen hen
zullen aandoen.
Petrus
vertelt ons dezelfde waarheid als
hij zegt: «Al moest gij lijden om de
gerechtigheid, toch zijt gij zalig.
Doch vreest niet voor hun dreiging,
en laat u niet verschrikken. Maar
heiligt den Christus in uw harten
als Here, altijd bereid tot
verantwoording aan al wie u
rekenschap vraagt van de hoop, die
in u is, doch met zachtmoedigheid
en vreze.» 1 Petr. 3:14-15. Vrees
niet voor dreiging. Waarom niet?
Omdat wij de Heer in onze harten
geheiligd hebben; Hij is onze
vrees. God is met ons, Christus is
met ons en als mensen ons een
verwijt maken, verwijten zij onze
Zaligmaker. Hij is degene die lijdt,
niet wij.
Wij
moeten de Heer in onze harten
heiligen en steeds bereid zijn
rekenschap af te leggen van de hoop
die in ons is. Ik denk dat gezien
het verband waarin deze woorden
staan, en de tekst die wordt
aangehaald, de bijzondere tijd
waarin wij rekenschap zullen moeten
afleggen van de hoop die in ons is,
die tijd is wanneer wij voor ons
goeddoen voor de rechters gebracht
worden. Welke hulp hebben wij dan?
Omdat
wij de Heer in onze harten geheiligd
hebben, doordat wij Zijn woord in
onze harten hebben opgenomen, is het
niet nodig grote voorzieningen te
treffen voor hetgeen wij zullen
zeggen. Want God zal ons «een mond
en wijsheid geven, welke al uw
tegenstanders niet zullen kunnen
weerstaan of weerleggen». Luc.
21:15.
Ik
denk dat het voor ons, die deze
bijzondere waarheid bezitten, een
waarheid die ons in moeilijkheden
brengt met de bestaande overheden,
het belangrijkste is, dat wij de
Here God in onze harten heiligen
door Zijn Geest en door Zijn Woord.
Wij moeten Gods Woord bestuderen en
volgelingen zijn van Christus en
Zijn evangelie. Ik geloof dat er
boeren en ambachtsmensen onder ons
zijn, die hoewel zij er nooit toe
gekomen zijn om teksten samen te
brengen en een prediking te houden,
desondanks door een getrouwe studie
van Zijn Woord, de Heer in hun
harten geheiligd hebben. Deze mensen
zullen terwille van hun geloof voor
rechtbanken worden gebracht en daar
middels hun verdediging het
evangelie prediken, omdat God hen
te dien dage «een mond en wijsheid
zal geven, welke al hun
tegenstanders niet kunnen weerstaan
of weerleggen».
Er
zijn mensen die zeggen dat het geen
zin heeft om ons geloof op de
voorgrond te laten treden en
daardoor vervolging uit te lokken.
Maar door zo te handelen, verbergen
wij dan niet ons licht onder de
korenmaat? Als u verhindert dat
iemand uw licht ziet schijnen, kan
het dan iets ten goede doen? Soms
bestaat er gevaar, dat wij zo
ijverig proberen vervolging tegen te
houden, om in staat te zijn het werk
in vrede voorwaarts te kunnen
brengen, dat wij het werk zelf
verwaarlozen. Er wordt gezegd, dat
als wij de wetten ongehoorzaam
zijn, en wij in de gevangenis
geworpen worden, daardoor onze
vrouwen en kinderen te lijden
hebben; en het is toch onze eerste
plicht voor hen te zorgen. Wel,
broeders, hoever kunnen wij dit
doorvoeren? Zullen wij onze trouw
aan God laten blijken of moeten wij
die verbergen? O, zegt iemand: «Wij
kunnen onze godsdienst belijden;
maar wij kunnen het stil houden,
want wij moeten niet onze gezinnen
eronder laten lijden.»
Broeder, wat baat het de mens al
wint hij de hele wereld, maar lijdt
schade aan zijn eigen ziel? De
Meester zegt: «Want ieder, die zijn
leven zal willen behouden, die zal
het verliezen, maar ieder, die zijn
leven verloren heeft om Mijnentwil,
die zal het vinden». Matth. 16:25.
Denk
eens na over het geval van Daniël.
Hij deed het niet in het verborgene,
hij bad openlijk. «Jawel, dat was
goed voor Daniël, maar in deze tijd
is dat anders». Neen, zo is het
niet, het is heden precies
hetzelfde. Het volk had tot hem
kunnen zeggen:
«Daniël,
u kunt voor het volk veel goeds doen
in de invloedrijke positie, die u
bekleedt; u kunt hen voor vervolging
behoeden. Ga niet door, om nog in de
leeuwenkuil geworpen te worpen. U
verliest uw leven en brengt een
groot onheil over uw volk.» Maar
Daniël kwam in de leeuwenkuil
terecht, en wel omdat hij openlijk
zijn geloof uitleefde op een wijze
dat alle mensen het konden zien; en
bracht dat onheil over zijn volk?
Neen, zeker niet. Het gevolg van
zijn gehoorzaamheid was, dat de naam
van de God des hemels hooglijker
werd vereerd en geëerbiedigd in dat
land dan ooit tevoren.
Het is
onze plicht om het evangelie te
verkondigen; op te staan en ons
licht te laten schijnen, en als wij
dat doen, zal God de winden houden,
zolang dat nodig is.
Broeders, de derde engelboodschap is
het belangrijkste wat er op aarde
bestaat. De mensen beschouwen dit
niet als zodanig; maar de tijd zal
komen, gedurende ons leven, dat de
derde engel-boodschap het onderwerp
van gesprek zal zijn op ieders
lippen. Het zal echter nooit in zo'n
positie gebracht kunnen worden door
een volk dat zich stil houdt, maar
door diegenen, die hun vertrouwen op
God stellen en niet bang zijn de
woorden te spreken, die Hij hun
gegeven heeft.
Door
zo te doen zullen wij ons leven niet
in eigen hand nemen, en daar dank ik
God voor, ons leven zal met Christus
verborgen zijn in God en Hij zal
daar zorg voor dragen. De waarheid
zal deze hoogte bereiken, eenvoudig
doordat mannen en vrouwen uitgaan en
het evangelie prediken, en zelf
hetgeen zij prediken gehoorzaam
uitleven.
Laat
de mensen de waarheid horen. Hebben
we nog een rustige tijd waarin het
gebracht kan worden, dan zullen wij
er dankbaar voor zijn. En als de
mensen wetten gaan uitvaardigen,
die de kanalen, waardoor de
waarheid voorwaarts gaat, schijnen
te zullen afsnijden, dan kunnen wij
dankbaar zijn een God te mogen
aanbidden, die zelfs de toorn tot
lof kan doen keren; en Hij zal dat
ook doen; Hij zal zijn evangelie
verspreiden door middel van juist
die wetten die zondige mensen hebben
uitgevaardigd om het bestaan ervan
te vernietigen.
God
houdt de winden, broeders, en Hij
beveelt ons de boodschap uit te
dragen. Hij zal die zolang houden
als het goed is dat ze gehouden
worden, en als ze beginnen te
waaien en wij de eerste vlagen er
van voelen in een begin van
vervolging, zullen zij dat tot stand
brengen wat de Heer verlangt.
Wij
zingen dikwijls liederen, broeders,
waarvan wij de woorden niet geloven,
want als wij de storm van
moeilijkheden op ons af zien komen,
denken wij dat dat niet goed voor
ons is, en wij verbergen ons ervoor
of trachten het te voorkomen. Maar
ieder ding werkt zich uit naar de
raad van Gods wil. Efez. 1:11.
De
storm brengt ons de rust naderbij en
de rust wordt er niet door
uitgesteld - «Betaalt aan allen het
verschuldigde, belasting aan wien
belasting, tol aan wien tol, ontzag
aan wien ontzag, eerbetoon aan wien
eer toekomt. Zijt niemand iets
schuldig dan elkander lief te
hebben; want wie den ander
liefheeft, heeft de wet vervuld».
Rom. 13:7-8.
Als u
dit doet, leeft u in vrede met alle
mensen voor zover het aan u ligt.
Indien u uw naaste liefhebt als
uzelf, is dat de vervulling van de
gehele wet; omdat iemand, die zijn
naaste lief wil hebben. God moet
liefhebben; omdat er geen liefde
bestaat buiten God. Indien ik mijn
naaste liefheb als mijzelf, komt dat
eenvoudig omdat de liefde Gods in
mijn hart woont. Het komt omdat God
zijn intrek in mijn hart heeft
genomen, en er is niemand op aarde
die Hem van mij weg kan nemen. Het
is om die reden, dat de apostel naar
de tweede tafel van de wet verwijst,
want indien wij onze plicht
tegenover onze naaste doen, volgt
daar natuurlijkerwijs uit, dat wij
God liefhebben. Soms wordt ons
gezegd dat de eerste tafel van de
wet onze plicht tegenover God
uiteenzet en de godsdienst betreft,
terwijl de laatste tafel onze plicht
tegenover onze naaste aangeeft en de
moraal betreft. Maar de laatste
tafel bevat evenveel plichten
tegenover God als de eerste. Nadat
David twee geboden van de tweede
tafel had overtreden en belijdenis
deed, zei hij: «Tegen U, U alleen
heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad
is in uw ogen.» Ps. 51:6.
God
moet de eerste en de laatste zijn,
en dat ten allen tijde. En als de
eisen van God ingaan tegen de eisen
van de mens, moeten wij God
gehoorzamen en ons geheel aan Hem
toevertrouwen. Het doet er niet toe
of boze mensen ons de weg
versperren. We moeten voorwaarts
gaan met ons werk.
Toen
Israël uit Egypte trok. kwamen zij
op een plaats waar de Rode Zee vóór
hen was en de bergen en de legers
van de Egyptenaren achter hen waren;
maar Gods bevel tot Mozes was: «Zeg
de kinderen Israels, dat zij
voorttrekken.» Maar hoe konden zij
dat, met de zee vóór hen en hun
vijanden achter hen? Dat was niet
van belang. God zei: «Trek
voorwaarts.»
Deze
dingen staan geschreven tot
waarschuwing voor ons, over wie het
einde der eeuwen gekomen is. 1 Cor.
10:11. De Israëlieten moesten op
Gods bevel voorwaarts trekken. Het
deed er niet toe of er de zee was.
God kliefde de zee zodat zij op het
droge konden voorttrekken. Maar zou
Hij dat niet gedaan hebben, zij
zouden even goed op het water
hebben kunnen voortgaan. Zij hadden
kunnen oversteken op het Woord van
God. Zo wandelde eens Petrus over
het meer van Galilea.
Wij
moeten altijd voor ogen houden dat
wij kinderen Gods zijn; en als
kinderen Gods hebben wij de wereld
overwonnen. 1 Joh. 5:4. Al deze
lessen die wij nu gehad hebben,
moeten ons voorbereiden voor de
tijd van benauwdheid. «Neemt daarom
de wapenrusting Gods (dat is onze
Heer Jezus Christus) om weerstand te
kunnen bieden in den bozen dag en
om, uw taak geheel vervuld hebbende,
stand te houden.» Efez. 6:13.
(E.J. Waggoner)