"Christus en de wet" (14)
Bijbelstudie nr. 14
Om
vanavond het achtste hoofdstuk van
de Romeinenbrief te kunnen
beëindigen, is het nodig dat wij elk
vers slechts kort behandelen. Toch
geloof ik dat het goed is nog een
ogenblik bij de gedachten uit onze
vorige studie stil te staan. «Wij
weten nu dat God alle dingen doet
medewerken ten goede voor hen, die
God liefhebben, die volgens zijn
voornemen geroepen zijn. Want Hij
die tevoren gekend heeft, heeft Hij
ook tevoren bestemd tot
gelijkvormigheid aan het beeld zijns
Zoons, opdat Hij de eerstgeborene
zou zijn onder vele broederen; en
die Hij tevoren bestemd heeft, dezen
heeft Hij ook geroepen; en die Hij
geroepen heeft, dezen heeft Hij ook
gerechtvaardigd, en die Hij
gerechtvaardigd heeft, dezen heeft
Hij ook verheerlijkt.» Rom. 8:30.
Het
zal u opvallen dat de werkwoorden in
deze teksten allen in de verleden
tijd staan. De zegeningen en
beloften hier samengevat zijn
voortdurend geldig voor hen, die
door God geroepen zijn. Wie zijn
geroepen? «Want voor. u is de
belofte en voor uw kinderen en voor
allen, die verre zijn, zovelen als
de Here onze God, er toe roepen
zal». Hand. 2:39. Hij roept «wie
wil». «Wie wil, neme het water des
levens om niet.» Openb. 22:17.
Wat is
nu de bedoeling Gods met het roepen
van de gehele wereld, «een ieder die
wil kome». «Om, ter voorbereiding
van de volheid der tijden, al wat in
de hemelen en op de aarde is onder
één hoofd, dat is Christus, samen te
vatten in Hem». Efez. 1:10.
Als
Paulus over hetzelfde onderwerp
spreekt in 2 Tim. 1:9 zegt hij: «die
ons behouden heeft en geroepen met
een heilige roeping, niet naar onze
werken, maar naar zijn eigen
voornemen en de genade, die ons in
Christus Jezus gegeven is vóór
eeuwige tijden.» Dus naar Gods
voornemen der genade moeten wij
allen bijeenvergaderd worden in
CHRISTUS. Indien wij dat inzien,
wat is dan onze plicht? «Beijvert u
daarom des te meer broeders, om uw
roeping en verkiezing te bevestigen;
want als gij dit doet, zult gij
nimmer struikelen». 2 Petr. 1:10.
Hoe
kunnen wij nu onze roeping en
verkiezing bevestigen (veilig
stellen)? Een ieder is geroepen,
maar het voornemen Gods ligt in
Christus; «want uit Hem en door Hem
en tot Hem zijn alle dingen; Hem zij
de heerlijkheid tot in eeuwigheid!
Amen». Rom. 11:36.
Wij
worden allen geroepen, en allen
kunnen wij onze roeping en
verkiezing bevestigen door Christus
te aanvaarden en in Hem te blijven;
dan zijn wij geroepen naar het
voornemen Gods, omdat wij in
Christus zijn. Geef alles wat het
eigen ik betreft op, en alles wat er
mee te maken heeft; dan kunt u
Christus bezitten en bent u naar
Gods voornemen geroepen. Indien wij
zeggen: «Hier ben ik Heer, neemt Gij
mij aan», dan zijn wij in Christus;
maar het gezegde «hier ben ik, neem
mij aan» moet een zeggen zijn met de
daad en in waarheid. Het zijn niet
alleen maar de woorden, wij moeten
ons bewust zijn wat ze betekenen.
Dan zijn wij in Hem en bestemd om
veranderd te worden naar het beeld
van zijn Zoon.
«Alle
dingen werken mede ten goede voor
hen, die God liefhebben». Wanneer?
NU! Hoe kan dat? «Want die Hij
tevoren gekend heeft, heeft Hij ook
tevoren bestemd tot
gelijkvormigheid aan het beeld zijns
Zoons.» «Ziet welk een liefde ons de
Vader heeft gegeven, dat wij
kinderen Gods genoemd worden». 1
Joh. 3:1.
Wanneer wij dag aan dag tot de Heer
zeggen: «Hier is mijn hart, Heer,
het is nog steeds mijn verlangen, ik
wil dat het van U is», dan zal Hij
ons met de koorden van goddelijke
liefde aan de hoornen van het altaar
binden. Dan zijn wij uitverkorenen
met Christus. Wat Hij bezit,
bezitten wij. Hij geeft ons het
eeuwige leven en heeft zelfs gezegd:
«Niemand zal ze uit mijn hand
roven». Joh. 10:28.
God
had een voornemen. Kan dat
veranderd worden? Neen, het staat
vast. Zij die geroepen zijn, zijn in
Christus gerechtvaardigd, en
daardoor bezitten zij de
rechtvaardigmaking. Maar zij die
gerechtvaardigd zijn, zijn ook
verheerlijkt. Kunnen wij dat
geloven?
Dan
kunnen wij beschikken over één
wonderlijke hoeveelheid kracht.
Bezitten wij de heerlijkheid van
Christus? Ja, «de heerlijkheid, die
Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun
gegeven, opdat zij één zijn, gelijk
Wij één zijn». Joh. 17:22.
Let
wel, dit alles staat in de verleden
tijd. De heerlijkheid, die God aan
Christus gegeven heeft, is nu de
onze. Het is waar dat deze
heerlijkheid heden nog niet openbaar
is en de wereld ons niet kent, omdat
zij Christus niet kent. Maar zij is
de onze, en zal openbaar worden, ja
zij openbaart zich nu reeds in de
vorm van genade. Zij is ons
innerlijk bezit, want Paulus zegt:
«opdat Hij u geve, naar den rijkdom
zijner heerlijkheid, met kracht
gesterkt te worden door zijn Geest
in den inwendigen mens.» Efez. 3:16.
Om dezelfde reden zegt Jeremia:
«Verwerp niet om uws naams wil,
onteer niet uw heerlijken troon».
Jer. 14:21. «De Here geeft genade en
ere; het goede onthoudt Hij niet aan
hen, die onberispelijk wandelen».
Ps. 84:12.
Petrus
zegt, dat indien wij in Hem
geloven, wij ons mogen verheugen
met een onuitsprekelijke en
verheerlijkte vreugde.» 1 Petr.
1:8.
Deze
heerlijkheid is geheel van ons, wij
bezitten ze nu. Wanneer wij deze
genade hebben aangenomen
overeenkomstig de rijkdom zijner
heerlijkheid en zijn voornemen in
ons is verwezenlijkt, dan zullen we
weldra op datzelfde niveau, van
genade overstappen in de
heerlijkheid. «Wat zullen wij dan
van deze dingen zeggen? Als God voor
ons is, wie zal tegen ons zijn?»
vers 31. Lees deze tekst, aanvaard
hem, leer hem van buiten, en
herinner u eveneens: «en zij hebben
hem overwonnen door het bloed van
het Lam en door het woord van hun
getuigenis». Openb. 12:11.
Bedenk
dat Christus ons het voorbeeld gaf
de satan te overwinnen door het
woord van het getuigenis; telkens
als de verzoeking kwam zei Hij: «Er
staat geschreven». Als dus donkere
wolken komen en duisternis u
omringt, zegt dan:
"Als
God voor ons is, wie zal tegen ons
zijn!». En God IS voor ons,
duidelijk aangetoond door het feit,
dat Hij Christus gaf om voor ons te
sterven, en Hem weer opwekte om onze
rechtvaardiging. Rom. 4:25.
God
doet alles naar de raad van zijn
wil, deze gedachte geeft vrede en
rust. Hij doet alle dingen
medewerken ten goede voor hen, die
God liefhebben, die naar zijn
voornemen geroepen zijn. Dan doet
het er niet toe, wat ons tegemoet
treedt, want hetgeen tegen ons
gericht is, is gericht tegen het
voornemen Gods; Gods voornemen staat
echter zo vast en onwankelbaar als
het bestaan van de Almachtige zelve.
Wie is
tegen ons? Satan is tegen ons. Dat
maakt echter geen verschil. Satan
heeft zijn krachten met Christus
genieten, en het is bewezen, dat hij
niets vermocht. Christus zegt: «Mij
Is gegeven alle macht In hemel en op
aarde.». Indien dus alle macht in
hemel en op aarde aan Christus
gegeven is, en dat is een feit, wat
blijft er dan nog over voor satan?
In een strijd met Christus heeft
Satan geen macht; als Christus dus
voor ons is, kan er niets tegen ons
zijn.
Sommigen van ons hebben in het
verleden over de kracht van satan
gesproken; maar hij bezit geen
kracht; voor hem is niets over
gebleven. Formeel gesproken is satan
tegen ons. Wie Is hij? «De overste
van de macht der lucht». Efez. 2:2.
Hij veroorzaakt epidemieën en
ziekten, hij legt ons moeilijkheden
in de weg of zet tegen ons op. Maar
dezelfde dingen die hij tegen ons
gebruikt, neemt God en keert ze tot
ons welzijn. Zo zijn alle dingen ons
ten goede. Dikwijls zingen wij:
Zij
vrede mijn deel is of smart mij
verleert en stormwind en nacht mij
verschrik;
Gij
hebt mij, mijn Heiland te roepen
geleerd, 't Is mij goed wat mijn God
mij
beschikt.
Dikwijls zingen wij echter dingen,
die wij helemaal niet geloven. Nu
zou ik niet willen dat iemand van u
deze liederen minder zingt, maar dat
u ze meer gelooft. Het is dikwijls
zo, dat als we de muziek zouden
weglaten en de tekst in duidelijke
taal voor ons zagen, er niemand in
de hele vergadering ze zou geloven
of durven uitspreken. Laten we ze
geloven, niet omdat ze in een lied
staan, maar omdat het bijbelwaarheid
is.
Wij
zijn net zo als het volk dat in
Ezechiël wordt voorgesteld, waarvan
de profeet zegt: «Gij nu mensenkind,
uw volksgenoten spreken onderling
over u bij de muren en aan de deuren
der huizen; de een zegt tot den
ander, ieder zegt tot zijn naaste:
»Komt toch mee en hoor welk woord er
van den Here is uitgegaan.» Het is
alsof zij zeggen: Laten we naar de
vergadering gaan en naar de preek
luisteren.
"En
zij komen bij u als in een
volksoploop, zetten zich voor u neer
als mijn volk en horen uw woorden,
maar doen er niet naar woorden van
liefde zijn in hun mond, maar hun
hart gaat uit naar hun woekerwlnst.
Zie, gij zijt voor hen als een
liefdeslied, schoon van klank,
passend bij snarenspel. Zij horen
uw woorden, maar doen er geenszins
naar.» Ezech. 33:30-32.
Ik ben
van mening dat vele van deze
waarheden niet meer zijn dan een
mooi lied voor veel mensen. Zij
horen ze en zijn er in
geïnteresseerd, maar gaan er verder
aan voorbij, zonder ze te geloven of
ernaar te doen. Maar de Heer heeft
ze ons gegeven om er in te geloven
en er naar te handelen, dan zullen
ze ons tot kracht zijn. Alleen zo
werken alle dingen mede ten goede
voor hen die God liefhebben. Wij
kennen niet altijd het waarom en
hoe; maar GOD zegt het en dan
erkennen we dat het zo is.
Er
zijn vele dingen waarvan wij niet
verklaren kunnen waarom wij ze
geloven, zelfs voor onze zintuigen
schijnen ze niet mogelijk te zijn,
maar het feit, dat God beloofd
heeft, dat als wij geloven, het ook
zal geschieden, maakt dat het
werkelijk gebeurt als wij ze
aannemen en erin geloven. Wij zullen
dit nooit ervaren, tenzij wij
geloven; maar als we geloven zullen
we ook zeker weten dat het zo is.
Als God dus voor ons is, wie kan dan
tegen ons zijn!
Denk
eens aan Elisa, de eenzame profeet
Gods. Hij was in Samaria en rondom
waren bergen. Een heel leger van
gewapende mannen was gekomen om hem
gevangen te nemen. Slechts zijn
dienstknecht was bij hem, en die
was bang. Op dat moment dacht hij er
niet aan, nog minder zei hij het,
dat de koning van Israël nu een
leger ruiters moest zenden en een
afdeling voetvolk om hem te
beschermen. De jonge man kwam tot
hem en vroeg: "Meester, wat moeten
wij beginnen?». Elisa bad: «Here,
open toch zijn ogen, opdat hij zie.
En de Here opende de Ogen van den
knecht en hij zag en zie, de berg
was vol vurige paarden en wagens
rondom Elisa». 2 Kon. 6:17.
Berg
en dal waren vol wagens en paarden;
één alleen ervan was al sterker dan
het hele leger van de vijand, In
onze omstandigheden is het even waar
als in de dagen van Elisa, dat: «zij
die bij ons zijn, méér zijn, dan die
bij hen zijn», en het enige wat
nodig voor ons is, is dat onze ogen
geopend worden, opdat wij mogen
zien, dat het zo is. Wat opent ons
de ogen? Het Woord!, het is een lamp
voor onze voet en een licht op ons
pad, en als we slechts geloven,
zullen we zien en erkennen, dat zij
die bij ons zijn, méér zijn dan die
tegen ons zijn.
Hij,
die met ons is, is de levende God
van Israël, die macht bezit om
duisternis in licht te veranderen,
en zwakheid in kracht; en al het
boze, dat op ons af komt, verandert
Hij in zegen en hulp op onze
levensweg.
«Hoe
zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon
niet gespaard, maar voor ons allen
heeft overgegeven, ons met Hem ook
niet alle dingen schenken? Waarom
wil Hij ons met Christus alle dingen
schenken? Omdat in Hem (Christus)
alle dingen zijn. Lees Efez. 1:23
«die zijn lichaam is, vervuld met
Hem, die alles in allen volmaakt.»
Hij,
die Christus aangedaan heeft, is
«met alle kracht bekrachtigd» Coll.
1:11. Waarom? Omdat God Christus
gesteld heeft, «boven alle overheid
en macht en kracht en heerschappij
en allen naam, die genoemd wordt
niet alleen in deze, maar ook in de
toekomende eeuw. En Hij heeft alles
onder zijn voeten gesteld en Hem als
hoofd boven al, wat is, gegeven aan
de gemeente, die zijn lichaam is,
vervuld met Hem, die alles in allen
volmaakt". Efez. 1:21 -23.
Alles
is dus in Christus. In Hem zijn alle
schatten der wijsheid en der kennis
verborgen. God heeft Hem alle macht
gegeven in hemel en op aarde. Kunt u
niet inzien, dat nu dit zo is, de
conclusie voor de hand ligt, dat
toen God ons Christus schonk en Hem
vrijelijk voor ons heeft
overgegeven, Hij ons in Hem alle
dingen schenkt.
«Gezegend zij de God en Vader van
onzen Here Jezus Christus, die ons
met allerlei geestelijken zegen in
de hemelse gewesten gezegend heeft
in Christus». Efez. 1:3. «Genade en
vrede worde u vermenigvuldigd door
de kennis van God en van Jezus onzen
Here. Zijn goddelijke kracht immers
heeft ons met alles, wat tot leven
en godsvrucht strekt, begiftigd door
de kennis van Hem, die ons geroepen
heeft door zijn heerlijkheid en
macht; door deze zijn wij met
kostbare en zeer grote beloften
begiftigd, opdat gij daardoor deel
zoudt hebben aan de goddelijke
natuur, ontkomen aan het verderf,
dat door de begeerte in de wereld
heerst.» 2 Petr. 1:2-4.
Christus bezit alle macht en Hij
heeft ons begiftigd met alles wat
tot leven en tot godsvrucht strekt.
Let wel, hier wordt verleden tijd
gebruikt. Het is gebeurd voor ons.
Waarom bezitten wij het dan niet?
Daar is maar één oorzaak voor -omdat
wij het niet aannemen. Wij hebben
reeds zo lang getreurd en gezegd dat
wij ze nodig hebben; welnu, we
hebben de gelegenheid ze te
bezitten, want ze zijn ons
aangeboden, en er is geen enkele
reden, dat wij ze ons niet zouden
toeëigenen.
Gestel
dat ik bij u kwam en zei dat ik erge
honger had en graag iets zou willen
eten. Goed, zegt u, ga aan tafel
zitten, dan zullen wij wat voor u
klaar maken. Even later plaatst u
dan het beste wat u in huis hebt op
tafel en zegt tot mij, tast toe,
laat het je smaken. Ik zeg echter
«O, ik heb zo'n erge honger, ik moet
nodig wat eten.» Dat is goed, zegt
u, neem en eet. Maar ik zeg opnieuw:
"Ik heb toch zo'n honger, ik moet
nodig wat eten, want ik heb in dagen
geen eten gehad.» Wel, zegt u, eet
dan toch. «Ja maar», blijf ik
zeuren, «ik heb toch zo'n honger». U
zou zeggen, dat ik niet goed bij
mijn hoofd was als ik zo zou
handelen, door niet van het voedsel
te eten, dat zo rijkelijk voor mij
was klaar gemaakt.
Gisteravond zei iemand tot mij: «Als
de Heer zo handelt met de zegeningen
die tot leven en tot godsvrucht
strekken, zijn wij beslist dwazen,
als wij ze niet aannemen; maar ik
geloof niet dat het voorbeeld dat u
ter verduidelijking koos, eerlijk
is, omdat wij de dingen, die de Heer
ons aanbiedt, niet kunnen zien, maar
voedsel wel.»
Ook ik
geloof dat het niet een juist
voorbeeld is, echter in omgekeerde
zin. Hebt u niet dikwijls gedacht
iets te zien, dat er in het geheel
niet was? Worden we niet dikwijls
door onze ogen misleid? Soms denkt u
iets te zien, dat er niet is, en dan
weer zag u dingen, die naderhand als
u ze van dichtbij en nauwkeuriger
bekeek, er in werkelijkheid niet zo
uitzagen als het voorheen scheen.
Het woord van God echter misleidt
nooit. Daarom geven de dingen die
God in zijn Woord belooft, mij meer
zekerheid, dan wanneer ik ze zou
zien. «Daarom is het alles uit
geloof, opdat het zou zijn naar
genade, en dus de belofte zou gelden
vooral het nageslacht, niet alleen
voor wie uit de wet, maar ook voor
wie uit het geloof van Abraham zijn,
die de vader van ons allen is.» Rom.
4:16.
«Want
het zichtbare is tijdelijk, maar het
onzichtbare is eeuwig». 2 Cor. 4:18,
Wij moeten onze logica in dit
opzicht een klein beetje herzien.
Wij denken, dat wat wij kunnen zien,
vast en zeker is. Daarom als we ons
een huis aanschaffen of een stuk
land of een ander eigendom, denken
we dat we iets bezitten, omdat we
het kunnen zien. De waarheid is
echter dat we ons vertrouwen alleen
maar kunnen stellen op dingen, die
wij niet zien.
Wij
kunnen de aarde zien en de hemel,
maar deze zullen voorbij gaan. «Maar
het woord des Heren blijft in der
eeuwigheid. Dit nu is het woord, dat
u als evangelie verkondigd is». 1
Petr. 1:25. Met de Psalmist kunnen
wij zeggen: «God is ons een
toevlucht en een sterkte, ten
zeerste bevonden een hulp in
benauwdheden. Daarom zullen wij
niet vrezen, al verplaatste zich de
aarde, al wankelden de bergen in het
hart van de zee.» Ps. 46:2-3.
Kunnen
wij dat van ons zelf zeggen?
Broeders, de tijd nadert dat de
aarde zal waggelen als een dronkeman
en geschud worden als een nachthut,
en de bergen zullen huppelen en in
de oceaan verplaatst worden. Dat
staat te gebeuren. Jes. 24:20.
Toch
zal er in die tijd een volk zijn dat
zich volkomen gerust zal voelen en
vol vertrouwen; maar het zullen
geen mannen en vrouwen zijn, die
niet geleerd hebben te zeggen, dat
«alle dingen medewerken ten goede
voor hen, die God liefhebben en die
volgens zijn voornemen geroepenen
zijn». De mens, die nu aan God
twijfelt, zal ook dan aan Hem
twijfelen. «Wie in de schuilplaats
des Allerhoogsten is gezeten,
vernacht in de schaduw des
Almachiigen». Ps. 91:1.
Hij
die zijn eigen Zoon niet gespaard
heeft, maar voor ons allen heeft
overgegeven, hoe zal Hij ons met Hem
ook niet alle dingen schenken? Deze
belofte sluit ALLES in zich.
«Daarom, niemand beroeme zich op
mensen; alles is immers het uwe:
hetzij Paulus, Apollos of Cefas,
hetzij wereld, leven of dood, hetzij
heden of toekomst, het is alles het
uwe; doch gij zijt van Christus, en
Christus is van God». 1 Cor.
3:21-23. Dit ligt niet in de
toekomst. Alle dingen zijn NU, in
deze tijd, het uwe. Alles behoort
ons en daarom kunnen wij met de
Psalmist zeggen: «De meetsnoeren
vielen mij in lieflijke dreven, ja,
mijn erfdeel bekoort mij». Ps.16:6.
Ja,
wij bezitten alles, wij zijn
koningskinderen, kinderen van de
Allerhoogste. Wat maakt het voor
verschil als de mensen ons niet
erkennen. God erkent ons en Hij kent
ons. En daarom als de mensen ons met
beschuldigingen en vervolgingen
overladen, dan is het enige wat wij
kunnen doen: medelijden met hen
hebben en voor hen werken, want zij
kennen de rijkdom van de erfenis
niet. «Wie zal uitverkorenen Gods
beschuldigen? God is het, die
rechtvaardigt». Rom. 8:33.
Er is
er één, die het zeker doen zal. Wij
kennen zijn naam, Satan! Hier volgt
een getuigenis dat op hem
betrekking heeft: «En ik hoorde een
luide stem in den hemel zeggen: Nu
is verschenen het heil en dé kracht
en het koningschap van onze God en
de macht van zijn gezalfde; want de
aanklager van onze broeders, die hen
dag en nacht aanklaagde voor onze
God is nedergeworpen.» Openb. 12:10.
Satan
is de aanklager van de broeders; hij
heeft dit dag en nacht gedaan, en
doet dit nog steeds; al het
mogelijke legt hij de uitverkorenen
Gods ten laste. Maar hij is terneer
geworpen, en is de zaligheid en de
kracht en het koninkrijk Gods en de
macht van zijn Gezalfde gekomen.
Christus bezit alle macht. Welk een
zegen is dat.
Nu
zegt misschien een arme,
ontmoedigde en moedeloze ziel: «Ik
geloof dat alles, en ik heb mijn
zonden beleden; ik geloof dat God
getrouw en rechtvaardig is om mijn
zonden te vergeven en mij te
reinigen van alle ongerechtigheid,
maar deze zonden blijven steeds bij
mij opkomen.» Bent u er zich van
bewust dat het satan is, die ze u
steeds weer voor ogen houdt? Dat is
een belangrijk punt, want als u daar
zeker van bent en ze komen bij u op,
dan behoorde u een van de
gelukkigste schepselen der wereld
te zijn.
Waarom
brengt satan u deze dingen weer
onder ogen? Omdat hij de aanklager
der broeders is, en hij is een valse
aanklager, hij is de vader der
leugen; en als daarom satan u uw
zonden voor ogen brengt en u
aanklaagt, dan weet u dat ze
vergeven zijn, want satan zou ze u
nooit onder ogen gebracht hebben,
als ze niet vergeven waren. Hij zou
de waarheid niet kunnen vertellen,
ook al zou hij het proberen; als uw
zonden niet vergeven waren, zou hij
ze u niet onder ogen brengen, nooit
ter wereld, omdat hij bevreesd is
dat u ze zou belijden en ze vergeven
zouden worden. Iemand anders
twijfelt door te denken: «Ik ben mij
niet zeker; als het satan niet is,
moet het God zijn». NEE! «God is het
die rechtvaardigt».
Indien
Hij rechtvaardigt, kan Hij niet
tegelijkertijd veroordelen. Wie
heeft buiten God het recht tot
oordelen? Niemand. God alleen is
rechter. Dan is er niemand die het
recht heeft tot veroordelen, behalve
God. Hij toont ons onze zonden en
wij belijden ze Hem en geven ons aan
Hem over, en Hij rechtvaardigt ons;
in Hem is geen verandering of
schaduw van omkeer. Indien Hij ons
rechtvaardigt, wie is er dan nog in
het hele universum, die kan
veroordelen? Wie zal het zeker doen?
Satan! Maar wat hebben wij met hem
te maken. Zouden we toch slechts
meer geloof hechten aan Gods
waarheid en minder aan de leugens
van satan, het zou beter voor ons
zijn.
«Wie
zal veroordelen? Christus Jezus is
de gestorvene, wat meer is, de
opgewekte, die ter rechterhand Gods
is, die ook voor ons pleit.» Rom.
8:34. Wie zal ons veroordelen, als
God het is die rechtvaardigt, en
Christus voor ons stierf en weer
opstond als borg voor onze
rechtvaardiging. Christus stierf en
verrees, en zit NU aan de
rechterhand van God als onze
Middelaar. Ziet" u wel, dat er geen
enkele reden of uitvlucht voor de
christen overblijft tot
ontmoediging.
Er is
een tijd wanneer God ons de zonden
voor ogen stelt, maar dat is wanneer
ze nog niet beleden zijn. Dat is de
enige keer. Het is evenwel de
Trooster die ons van zonden
overtuigt; en tegelijk troost Hij
ons, juist als Hij ons ons kwaad in
herinnering brengt. Als dus God mij
mijn zonden onder ogen brengt, kan
ik Hem danken voor de troost die Hij
schenkt, en als satan ze mij opnieuw
voor ogen houdt, kan ik God opnieuw
loven, want ze zijn beleden en
vergeven, daar satan ze mij niet
onder ogen zou brengen als ze nog
niet vergeven waren. In Christus
treffen zich genade en waarheid.
Dezelfde hand, die de wet handhaaft,
schenkt ook genade.
Bedenk
dit broeders, dat toen de wet op
Sinai verkondigd werd onder donder
en bliksem, deze zich bevond in de
hand van een middelaar, ja, van onze
Heer Jezus Christus. Dezelfde hand,
die het recht handhaaft, en die van
zonden overtuigt, schenkt ook de
vergeving. Dank zij God, die ons
altijd de overwinning geeft in
Christus. «Wie zal ons scheiden van
de liefde van Christus? Verdrukking,
of benauwdheid, of vervolging, of
honger of naaktheid of gevaar, of
het zwaard?
Gelijk geschreven staat: Om
Uwentwil worden wij den ganzen dag
gedood, wij zijn gerekend als
slachtschapen. Maar in dit alles
zijn wij meer dan overwinnaars door
Hem, die ons heeft liefgehad.» Rom.
8:35.
De
gedachte van «veel meer» die in het
vijfde hoofdstuk zo naar voren komt,
wordt in deze verzen opnieuw
teruggevonden. Dikwijls horen wij de
uitdrukking: «Als ik maar binnen de
poorten des hemels kom, dan zal ik
tevreden zijn». Ik ben zo dankbaar,
dat wij ons binnengaan daar niet
behoeven te rechtvaardigen, alsof
wij ons willen verontschuldigen voor
onze aanwezigheid, nadat wij
binnengekomen zijn. Waarom niet?
Omdat
Hij beloofd heeft dat ons «rijkelijk
de toegang tot het eeuwige
Koninkrijk van onzen Here en
Heiland, Jezus Christus zal worden
verleend» 2 Petr. 1:11.
Maar
wij moeten toch met vijanden
strijden, zegt iemand. Spreek daar
niet over, noch over uw
moeilijkheden en verzoekingen, maar
spreek over de kracht van Christus.
Alle macht is Hem gegeven. Indien
wij dus worstelen, moeten wij
bedenken dat het niet een onbesliste
strijd is, maar dat het een strijd
des geloofs is en dat kracht ons
verleend wordt, waardoor wij meer
dan overwinnaars kunnen zijn, door
Hem die ons heeft liefgehad en zich
voor ons heeft overgegeven. Waar de
zonde meerder wordt, wordt de
genade méér dan overvloedig.
Wie
zijn overwinnaars? Dat zijn
diegenen, die de overwinning
behaald hebben. Want wij hebben
niet te worstelen tegen vlees en
bloed, maar tegen de
wereldbeheersers dezer duisternis,
tegen de boze geesten in de hemelse
gewesten.» Efez. 6:12. Wij hebben de
strijd niet tegen vlees en bloed,
daarom tellen vlees en bloed niet
mee in deze strijd. Hoe moeten wij
dan de vijand tegemoet treden?
«Strijd den goeden strijd des
geloofs, grijp het eeuwige leven». 1
Tim. 6:12.
Hier
komt de vraag over leven opnieuw
naar voren. «Grijp het eeuwige
leven». De enige kracht, die het
boze kan weerstaan, is de kracht
van een oneindig leven: en hij die
de Zoon heeft, heeft dat leven. Wij
moeten de goede strijd des
geloofsstrijden. Wat is geloof? In
iemand vertrouwen stellen. Als ik
strijd met mijn vuisten, dan strijd
IK. Indien ik de strijd des
geloofs strijd, dan strijd iemand
anders voor mij, en profiteer ik
van het resultaat.
Wij
zijn meer dan overwinnaars door Hem,
die ons heeft liefgehad. Dank God
die ons de overwinning geeft door
Jezus Christus onze Heer.
Hoe
moet ik mij dat voorstellen? Wel,
Christus heeft gestreden, nietwaar?
Zeker, hier op aarde is Hij in
directe strijd met satan geweest.
Hij overwon satan'en zijn
heerscharen; Hij heeft alle macht en
heerschappij terneer geworpen, want
Hij is gesteld boven «alle overheid
en kracht en heerschappij.» Efez.
1:21.
Bedenk, dat juist, zijn de dingen
waar wij mee te worstelen hebben.
Hoe groot was zijn overwinning
daarover? Hij heeft de overheden en
machten ontwapend en openlijk
tentoongesteld en zo over hen
gezegevierd» Col. 2:15.
Dus
Christus heeft de vijanden, waar wij
mee te worstelen hebben, overwonnen
en heeft hen ontwapend. Hij heeft
de overwinning over hen behaald. Wat
is het resultaat? Datgene, wat er
altijd op volgt wanneer een strijd
gevoerd is, en de ene partij de
andere volledig overwonnen heeft, -
vrede -. Christus heeft de vrede
moeten veroveren, want satan wilde
niet opgeven.
«Hij
is onze vrede». Efez. 2:14. «Vrede
laat ik u, mijn vrede geef ik u;
niet gelijk de wereld dien geeft,
geef ik hem u. Uw hart worde niet
ontroerd of versaagd.» Joh. 14:27.
Als
Christus ons dus de vrede gegeven
heeft, en vrede op de overwinning
volgt, moet de overwinning dus reeds
behaald zijn. En als we Christus
bezitten, is de overwinning reeds de
onze. Wij doen een beroep op het
eeuwige leven in Christus door op
Zijn woord te bouwen, en Zijn woord
is geest en leven. Joh. 6:63. Zo
nemen we Christus in ons hart op en
bezitten wij Hem en is de
overwinning die Hij veroverde, de
onze.
De
grote moeilijkheid met ons is dat
wij soms bang zijn dat Christus in
ons de overwinning behaalt. Waarom?
Wij
hebben de een of andere
lievelingszonde, die wij niet willen
opgeven; wel zijn we bereid, denken
we, al het andere op te geven,
behalve dat éne, en daarom zijn we
bang dat als Christus de overwinning
zal behalen, wij ook die ene zonde
zullen moeten opgeven. Denk daar
eens goed over na. Wij roepen de
hulp van Christus in om de vijand te
weerstaan, en als Hij dan komt,
vindt Hij ons aan de zijde van de
vijand. Maar als we al die dingen
willen opgeven, zal Christus ons
iets oneindig veel beters geven. Als
we op grond van Gods Woord voor
onszelf beseffen dat alles wat God
ons kan geven, in Christus verborgen
ligt, dat Hij de volheid is van Hem,
die alles in allen vervult, dan
zullen wij ons realiseren dat de
nietige dingen van deze aarde het
niet waard zijn te bezitten
vergeleken niet datgene dat ons
gegeven zal worden.
In 1 Joh. 4:2-4 worden wij verwezen
naar de boze geesten, waartegen wij
te strijden te hebben, en wordt de
kinderen Gods de volgende
verzekering gegeven: «Gij zijt uit
God, kinderkens, en gij HEBT hen
overwonnen; want Hij, die in u is,
is meerder dan die in de wereld is.»
Met Elisa weten wij dat zij die vóór
ons zijn, meer zijn dan die tegen
ons zijn. «En dit is de overwinning,
die de wereld overwonnen heeft: ons
geloof». 1 Joh. 5:4.
Geloven wij dat Christus alles
overwonnen heeft, en dat als wij
Hem bezitten, wij alles bezitten, en
dat geen macht der duisternis ons
enig kwaad kan doen? Als dat zo is,
dan zijn wij met Christus
gekruisigd. Ons eigen leven is
geheel opgegaan in Christus, en
toch leven wij. Dat moet dan een
ander leven zijn dan wij nu leven;
en dat leven is het leven van
Christus. Dat is het leven waarin
wij ons beroemen. Christus is ons
leven, Hij heeft de overwinning
behaald en daarom is zij de onze.
«Doet de wapenrusting Gods aan, om
te kunnen stand houden tegen de
verleidingen des duivels.» Efez.
6:11.
Wat
wil zeggen, de gehele wapenrusting
aan doen? Volledig opgaan in
Christus, dat is hetgeen wij
daaronder verstaan. Hij is de
waarheid, de Heer onze
gerechtigheid. Jer. 23:6. Geschoeid
met de vrede, want Hij is onze
vrede. Het is alles Christus. Neem
dan het zwaard in uw hand, dat is
het Woord van God, Christus het
eeuwige Woord.
«Gij
hebt de volheid verkregen in Hem»
«Gij zijt in Hem volmaakt» Col.
2:10. Als u de hele wapenrusting
hebt aangedaan, bent u volmaakt in
Hem. «Maar doet den Heer Jezus
Christus aan» Rom. 13:14. Hij is de
wapenrusting. Zo zijn wij dan in al
deze dingen meer dan overwinnaars
door Hem die ons heeft liefgehad, en
Zijn leven voor ons heeft gegeven.
«Want ik ben verzekerd dat noch dood
noch leven, noch engelen noch
machten, noch heden noch toekomst,
noch krachten, noch hoogte noch
diepte, noch enig ander schepsel ons
zal kunnen scheiden van de liefde
Gods, welke is in Christus Jezus,
onzen Here.»
(E.J. Waggoner)