„Of weet gij niet,
broeders, - ik spreek immers tot wie de
wet kennen - dat de wet heerschappij voert
over den mens, zolang hij leeft? Want de
gehuwde vrouw is door de wet aan haar man
gebonden, zolang deze leeft; wanneer
echter de man sterft, is zij ontslagen van
de wet, die haar aan dien man bond. Zo zal
zij dan, indien zij bij het leven van haar
man een ander tot man neemt, echtbreekster
heten; wanneer echter de man sterft, is
zij vrij van de wet, zodat zij geen
echtbreekster is, indien zij zich aan een
anderen man geeft. Bijgevolg, mijn
broeders, zijt ook gij dood voor de wet
door het lichaam van Christus om het
eigendom te worden van een ander, van Hem,
die uit de doden opgewekt is, opdat wij
Gode vrucht zouden dragen. Want toen wij
in het vlees waren, werkten de zondige
hartstochten, die door de wet geprikkeld
worden, in onze leden, om voor den dood
vrucht te dragen; maar thans zijn wij van
de wet ontslagen, dood voor haar, die ons
gevangen hield, zodat wij dienen in den
nieuwen staat des geestes en niet in den
ouden staat der letter" Rom. 7 :1-6.
Het onderwerp in het
zevende hoofdstuk wordt in feite twee keer
behandeld. Het eerste gedeelte geeft de
grote lijnen weer; het tweede deel gaat in
op details en bijzonderheden, van hetgeen
in het eerste gedeelte is aangehaald. In
de zes verzen, die wij gelezen hebben,
wordt ons een voorbeeld gegeven, én de
toepassing daarvan. Het voorbeeld is
gemakkelijk te begrijpen. Het eenvoudige
beeld van een huwelijk wordt genomen. Een
vrouw heeft een echtgenoot, en zij is aan
die echtgenoot gebonden, zolang al hij
leeft. Waardoor is zij gebonden? Door de
wet. Het is in strijd met de wet om
tegelijkertijd twee echtgenoten te hebben;
maar als de eerste echtgenoot is
gestorven, zal diezelfde wet haar
toestaan, om met een andere man te
trouwen. Dit is een eenvoudig, duidelijk
voorbeeld, en als wij dit beeld voor ogen
houden tijdens de studie van dit
hoofdstuk, zal het ons een goede hulp zijn
om dit hoofdstuk te begrijpen.
Er is in dit hoofdstuk geen
behoefte aan een argument, dat betrekking
heeft op de eeuwige duur van de wet. Dat
is niet de vraag, waar het hier om gaat.
De apostel geeft ook neen speciale
argumenten, om te bewijzen dat de wet
niet is afgeschaft. Dit beschouwt hij als
reeds bewezen, en hij gaat dan verder, met
het tonen van de praktisch uitwerking van
de wet in individuele gevallen. Hij brengt
de mensen zonder omwegen aan het verstand,
dat zij onder de wet staan; en als zij dus
onder de wet staan, hoe kan deze dan zijn
afgeschaft? Hij benadrukt de eisen van de
wet, en door de Geest van God voelen de
mensen krachtige uitwerking en beseffen
zij de wet niet is afgeschaft.
Let eens op de groep mensen
aan Paulus schrijft: ,,Ik spreek tot hen
die de wet kennen." Deze brief is gericht
tot de belijdende volgelingen van
Christus. Wij lezen dit in het tweede
hoofdstuk van de Romeinen, beginnende met
het 17e vers; „Indien gij u dan
Jood laat noemen steunt op de wet, u
beroemt op God Nu het voorbeeld: ofschoon
de wet de vrouw niet toestaat
tegelijkertijd verbonden te zijn met twee
echtgenoten, staat de wet haar wel toe om
na elkaar met twee echtgenoten verbonden
te zijn.
Het is de wet, die
het haar toestaat, en het is de wet
die haar verbindt; dezelfde wet die haar
verbindt met haar eerste
echtgenoot, staat haar ook toe om zich
met een tweede te verbinden, echter nadat
de eerste man gestorven is. Dit is
gemakkelijk te begrijpen en het is niet
nodig dat wij hier nog verder op ingaan.
Nu de toepassing: ,,Bijgevolg mijn
broeders, zijt ook gij dood voor de wet
door het lichaam van Christus om het
eigendom te worden van een ander, van
Hem, die uit de doden opgewekt is, opdat
wij Gode vrucht zouden dragen". Wij
kunnen vaststellen wie met de twee
echtgenoten bedoeld zijn, door te
beginnen met de tweede. Deze ,,andere"
waarmee wij getrouwd behoren zijn, is
degene die uit de dood is opgestaan, en
dat is Christus. Eén van de twee
partijen in dit tweede huwelijk zijn
wij en Christus is de andere partij. Hij
is de tweede echtgenoot.
Nu rijst de vraag, wie de
eerste man was die stierf, zodat wij
verbonden konden worden met de tweede.
Het zesde hoofdstuk heeft hier een
antwoord op gegeven. Vergelijk Rom. 7;5
met Rom 6. ,.Want toen wij in het vlees
waren, werkten de zondige hartstochten,
die door de wet geprikkeld worden, in onze
leden, om voor den dood vrucht te
dragen". De wet hield ons gebonden aan
die eerste verbintenis; waar waren wij
toen aan gebonden? Waarin bevonden wij ons
toen?
Wij waren verenigd met het
vlees. In het zesde hoofdstuk lazen wij,
dat het lichaam der zonde vernietigd is
door Christus. Waardoor wordt het lichaam
der zonde vernietigd? Doordat de mens met
Christus gekruisigd wordt. In de eerste
plaats zijn wij verbonden met de zonde -
het zondige vlees. Wij kunnen geen twee
heren dienen. Hier zijn twee situaties.
Wij kunnen slechts
dienstknechten zijn van één meester -
verbonden met één man. Wij kunnen niet
twee heren tegelijk dienen, en we kunnen
ook niet tegelijk met twee mannen
verbonden zijn. Maar na elkaar kunnen wij
wel met twee verbonden zijn. De eerste van
de twee, waaraan wij allen verbonden zijn
geweest, is het lichaam der zonde; de
tweede is Christus, die uit de doden is
opgestaan.
De vraag rijst, wat de
betekenis is van de woorden ,,dood voor de
wet te zijn door het lichaam van
Christus."
Dat brengt ons op het punt,
waar het voorbeeld ons in de steek laat.
Waarom faalt de illustratie hier? Omdat
het absoluut onmogelijk is, om iets in
het leven te vinden, dat in alle
onderdelen een zuivere voorstelling kan
geven van de goddelijke dingen.
Er is geen voor beeld, dat
tot in alle bijzonderheden op gaat.
Daarom hebben we ook zoveel typen van
Christus. Niemand kan dienen als een
volkomen type van Hem, Als type van
Christus hebben wij aan de ene kant Adam;
daarnaast hebben wij Abel, Mozes, Aaron,
David, Melchizedek
en vele anderen, die allen een
verschillend facet weergeven van
Christus, om dat er niemand te vinden Is,
die Hem tot in alle bijzonderheden kan
afbeelden.
Zo ook, toen de apostel de eenheid van
alle mensen met het huis Israëls wilde
weergeven, zegt hij: ,,Want, broeders,
opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil
ik U niet onkundig laten van dit
geheimenis……
Het is een verborgenheid,
iets onnatuurlijks. Hij zegt dat het een
denkproces is, maar dat het tegengesteld
is aan de natuurlijke methode. Daarom kan
ook het huwelijk als voorbeeld niet alle
bijzonderheden dekken. En toch, het
voorbeeld zelf schiet niet te kort, als
wij willen beseffen dat de verbinding met
de eerste echtgenoot, een misdadige
verbintenis is. De toepassing van ons
voorbeeld maakt dit duidelijk. Zij, die
in verbinding met het vlees leven, zijn
schuldig aan een geweldige misdaad. De
wet houdt hen vast in deze verbintenis,
dat wil zeggen, zij zal niet toestaan, dat
de verbintenis zomaar wordt verbroken, en
eraan voorbij wordt gegaan, alsof er niets
gebeurd was, - integendeel de wet eist hun
leven. Met deze uitleg kunnen wij
begrijpen wat er nu verder volgt.
Wij hebben gezien, dat
wij verbonden zijn met de zonde, en met
het lichaam der zonde. Dan komt Christus
tot ons en Hij stelt Zich aan ons voor
„als één die geheel liefelijk is". In
feite is Hij de enige, die werkelijk
aanspraak op ons kan maken. ,,Ik heb tegen
u, dat gij uw eerste liefde verzaakt
hebt". De apostel schrijft aan hen, die de
wet kennen en hun eerste liefde verlaten
hebben; en wat op hen van toepassing
is, is ook van toepassing in wijdere zin
op de wereld. Christus slaat voor de deur
van ons hart, en klopt, en vraagt ons tot
Hem te willen komen. Hij houdt zijn handen
de gehele dag uitgestrekt naar een
opstandig volk „dat volgens eigen
overleggingen wandelde op een weg, die
niet goed is." Hoe diep, hoe
ondoorgrondelijk is de liefde van God.
In Jer. 3 :1 lezen wij,
,,Men zegt: zo een man zijn huisvrouw
verstoot, en zij gaat van hem en wordt van
een andere man, zal hij ook tot haar
wederkeren? Zou dat land niet grotelijks
ontheiligd worden? Gij nu hebt met vele
overspelers gehoereerd; keer nochthans
weder tot Mij spreekt de Here". Paulus
zegt tot de Corinthiërs: „Want met een
ijver Gods waak ik over u, want ik heb u
verbonden aan één man, om u als een reine
maagd voor Christus te stellen". Wij
verlangen nu naar de liefdelijkheid van
karakter, die alleen in Christus gevonden
kan worden. Wij ervaren dat de verbintenis
met het vlees, waaraan wij worden
vastgehouden, geen plezierige verbintenis
is, dat de echtgenoot waarmede wij
getrouwd zijn een onderdrukker is; hij is
een tiran, die ons afbeult, zodat wij geen
vrijheid bezitten. Het vlees is een tiran,
onderdrukt ons en laat ons doen, wat wij
niet wensen, maar dwingt ons te doen, wat
hij wil dat wij doen. Wanneer wij, door de
hulp van Christus ertoe komen om te
beseffen dat deze verbintenis bittere
slavernij is, dan worden wij ons van onze
werkelijke toestand bewust. Al heeft deze
toestand ons een ogenblik bevredigd, nu
realiseren wij ons, dat wij er een hekel
aan hebben, en wij verlangen onszelf ervan
te ontdoen, om met Christus verenigd te
worden.
Maar dan ontstaat een
moeilijkheid. Zij wordt uitgedrukt in de
woorden van Jakobus 4:4: „Overspeligen,
weet gij niet, dat de vriendschap met de
wereld vijandschap tegen God is? Wie dus
een vriend der wereld wil zijn, wordt
metterdaad een vijand van God". Denkt u
dat Christus voor niets heeft gezegd:
„Welke gemeenschap heeft het licht met de
duisternis! Welke overeenstemming is er
tussen Christus en Belial"?
Terwijl wij nog in het
vlees zijn, willen wij de naam van
Christus aannemen. Het is echter
onmogelijk met Christus verenigd te zijn
en tegelijk het lichaam der zonde nog aan
te hangen; hoewel wij uiterlijk daartoe in
staat schijnen te zijn. Wij kunnen echter
niet tegelijkertijd én daadwerkelijk met
Christus verenigd zijn én met de wereld.
Het is onmogelijk om Christus tot
echtgenoot te bezitten, en tegelijkertijd
te leven met de wereld.
Wel kunnen wij de „naam"
van Christus aannemen en tegelijkertijd
de zonden van het vlees vasthouden. Maar
de wet zal iemand, die dit doet, niet
rechtvaardigen; iemand, die de naam van de
ene man aanneemt, en tezelfdertijd met een
andere man leeft. De wet van God
rechtvaardigt ons niet als wij de naam van
Christus aannemen, terwijl wij
tegelijkertijd met het vlees leven. Zijn
wij gerechtvaardigd door het aannemen van
de naam van Christus, door te zeggen dat
wij met Christus verenigd zijn, en
tegelijkertijd leven in verbinding met het
lichaam der zonde? Nee, zeker niet. Hier
zien wij opnieuw hoe de wet bij iedere
stap waakzaam is, in de aangelegenheid
van de gerechtigheid door het geloof in
Christus.
Elke mogelijkheid wordt
afgesneden om te kunnen zeggen; ik ben van
Christus en Christus is van mij, het doet
er niet toe, wat ik doe, het is Christus
die het in mij volbrengt. Nee, nee, zo is
het niet. Wij kunnen Christus met niet één
enkele zonde belasten. Hij is niet
verantwoordelijk voor welke zonde dan
ook; De wet rechtvaardigt ons niet, als
wij zonde doen. Wij zien dus dat
rechtvaardiging door het geloof niets
anders is, dan het in volmaakte
overeenstemming brengen van een persoon
met de wet van God.
Rechtvaardiging door het
geloof heeft geen enkele voorziening voor
het overtreden van de wet. Wij zullen
verder gaan, en de gevallen na gaan van
hen, die onbekend zijn met de eisen van de
wet, terwijl zij voorgeven haar te
onderhouden. Paulus spreekt hier tot hen
die de wet kennen, en zij die zich
beroemen op de wet: zij die belijden de
wet te verhogen, en tegelijkertijd zo
blind zijn ten opzichte van de eisen der
wet. dat zij denken Christus te kunnen
dienen én tevens in zonde te leven. Zij
die vrezen dat de wet niet ten volle
geëerd wordt, zijn zich vaak niet volledig
bewust van de eisen der wet. Sommigen
hebben zelfs de wet gepredikt en
tegelijkertijd gedacht te kunnen leven in
overgave aan de lusten van het vlees,
daarbij denkende dat zij één waren met
Christus.
Nu Christus ons echter is
voorgesteld zien wij dat wij niet
gelijkertijd én met het lichaam der zonde
én met Christus verenigd kunnen zijn. Dus
besluiten wij, dat wij de eerste man
willen opgeven en met Christus verenigd
willen worden. Maar hoe kunnen wij bevrijd
worden van dit lichaam der zonde - van
deze eerste man? Wij kunnen de dood van
het lichaam der zonde niet veroorzaken
door eenvoudig te zeggen, dat wij
verlangen dat het dood was.
De vrouw die in haar hart
een weerzin tegen haar man heeft, omdat
hij een brute tiran is, kan de scheiding
niet veroorzaken door eenvoudig te wensen
dat het zo is. Het is een goed besluit
Christus te willen dienen, en als wij ons
de consequenties bewust zijn, wetend dat
wij ziek en het oude leven moe zijn en een
nieuw leven willen beginnen, een leven
met Christus, dat wij dan dat punt bereikt
hebben, dat wij gemakkelijk ontdekken
kunnen hoe dit tot stand kan komen.
Christus komt tot ons, en Hij stelt ons
voor een verbintenis met Hem aan te gaan.
Dat is wettig, want Hij is de enige, die
werkelijk recht op ons heeft; en omdat wij
in een minderwaardige gemeenschap leven
met het lichaam der zonde, kan Hij met
recht tot ons komen, en ons vragen ons met
Hem te verbinden. Maar wij zijn nog
verbonden met het lichaam der zonde, en de
wet zal onze verbintenis met Christus niet
eerder rechtvaardigen, totdat het lichaam
der zonde dood is.
Want bedenk nogeens wat in
het beeld van het huwelijk ligt besloten.
Wanneer twee personen in het huwelijk
verbonden zijn, worden zij één vlees. Dat
is een verborgenheid. Paulus zegt:
,,Daarom zal een man zijn
vader en moeder verlaten en zijn vrouw
aanhangen, en die twee zulen tot één vlees
zijn. Dit geheimenis is groot, doch ik
spreek met het oog op Christus en op de
gemeente." Dit is de gedachte, die ons
voorgehouden wordt in het beeld van het
huwelijk. Want wij beiden - wijzelf en het
vlees - zijn zo volledig één, dat wij niet
langer twee zijn, maar één vlees, en ons
leven één leven.
Overzie uw leven en vraag u
eens af of er ook een enkel moment geweest
Is, waarvan u kunt zeggen, dat het
gescheiden was van de zonde. Het is een
leven van zonde geweest. Zonde is altijd
een deel van uw leven geweest. Wij hebben
slechts één leven en dat was zonde. Omdat
ons leven dus zo nauw met de zonde
verenigd is geweest, dat de zonde en wij
slechts één leven waren - waren wij beide
één vlees. Dan is de enige manier om
verlost te worden van dit lichaam der
zonde dat één met ons is, te sterven. Dat
is wat de apostel bedoelt als hij zegt,
dat wij gestorven zijn voor de wet door
het lichaam van Christus. Want de
verbintenis met het vlees was in
werkelijkheid onwettig, en de wet had een
schuldvordering op ons, vanwege die
verbintenis. De wet zal ons doden om die
verbintenis. Wij zijn gestorven in
Christus en het lichaam der zonde sterft
eveneens.
In hoofdstuk 6 lezen wij,
,,dat onze oude mens mede gekruisigd is,
opdat aan het lichaam der zonde zijn
kracht ontnomen zou worden". Christus
droeg in zijn eigen vlees ons zonde op het
hout. Hij neemt onze zonden, om met Hem
te worden gekruisigd, opdat aan het
lichaam der zonde zijn kracht ontnomen zou
worden. Wij stemmen er in toe te sterven.
Wij erkennen, dat ons leven verbeurd
verklaard is aan de wet. en dat de wet een
gerechtvaardigde eis tegen ons heeft.
Daarom geven wij vrijwillig ons leven op,
zodat het gehele lichaam der zonde kan
sterven. Wij walgen zozeer van de
vereniging ermee, dat wij bereid zijn om
te sterven, opdat het eveneens moge
sterven.
„Wij zijn dan met Hem
begraven door de doop in de dood opdat,
geliik Christus uit de doden opgewekt is
door de majesteit der Vaders, zo ook wij
in nieuwheid des levens zouden wandelen."
Als wij dus sterven met Christus staan wij
ook met Hem op. Maar Christus is geen
dienstknecht van de zonde; indien Hij dus
het lichaam der zonde kruisigt, zal Hij
dat niet daarna weer opnieuw opwekken: het
lichaam der zonde is vernietigd. Dus
staan wij op in een volkomen eenheid
tussen ons en Christus, om voortaan
vrucht te dragen voor God. „Maar thans
zijn wij van de wet ontslagen, dood voor
haar, die ons gevangen hield". Wat is
dood? Het lichaam der zonde. De reden dat
de wet iets tegen ons had, was, dat wij
verbonden waren met het lichaam der zonde.
Let wel; God haat ons niet.
God heeft geen enkel verlangen om ons te
straffen, maar Hij kan zonde niet
verdragen. Zijn wet moet zonde
veroordelen. Omdat wij ons vereenzelvigd
hadden met de zonde, zodat wij één met
haar werden, moest God, toen Hij de zonde
veroordeelde, ook ons noodzakelijkerwijze
veroordelen. En zolang wij een leven met
de zonde leefden, rustte deze
veroordeling noodzakelijkerwijze op ons.
Maar zoals wij reeds gezien hebben, aan
ons is de keuze, wanneer wij willen
sterven.
Wij hebben besloten ons
leven vrijwillig aan Hem over te geven,
omdat wij zijn Leven daarvoor in de plaats
kunnen krijgen. Wanneer wij ons leven
opgeofferd hebben aan de wet, is aan de
eis, die de wet tegen ons had, voldaan:
het lichaam der zonde is nu dood. Wij zijn
bevrijd van de wet, precies zoals een
vrouw wanneer haar man is gestorven. Zij
is ontslagen van de wet van haar
echtgenoot, zodat zij met een andere man
verbonden kan worden. Dezelfde wet, die
haar gebonden hielt aan haar eerste man,
verenigt haar nu met de tweede.
Zo ook in dit geval.
Dezelfde wet, die ons bond aan het lichaam
der zonde, getuigt nu van onze verbintenis
met Christus. Rom. 3 :21. Deze volmaakte
wet getuigt van de eenheid met Christus,
en rechtvaardigt ons in deze verbintenis,
en laat ons zien, dat deze verbintenis met
Christus, overeenstemt met de wet. De
kracht van Christus is in staat om deze
verbintenis in stand te houden. „Indien
wij dan met Christus gestorven zijn,
geloven wij, dat wij ook met Hem zullen
leven". Rom. 6:8. Wij werden met Christus
verenigd in het ondergaan van de dood.
Door die dood, werd de verbintenis,
waarmee wij met de eerste man - het
lichaam der zonde - verbonden waren,
verbroken; het lichaam der zonde werd
vernietigd, en staan wij op met Christus.
Geloven wij dat wij met Hem
zullen leven? Waarom trouwen de mensen?
Om samen te kunnen leven. Daarom, omdat
wij door de dood met Christus verenigd
zijn, geloven wij, nu we met Hem
opgestaan zijn, dat wij met Hem zullen
leven. Verder, als twee mensen verenigd
zijn, zijn zij niet langer twee, maar één
vlees. Christus heeft „doordat Hij in zijn
vlees de wet der geboden, in inzettingen
bestaande, buiten werking gesteld heeft,
om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot
één nieuwe mens te scheppen, en de twee,
tot één lichaam verbonden, weder met God
te verzoenen door het kruis, waaraan Hij
de vijandschap gedood heeft". Efez 2
:15,16. Wij behoren Hem toe, Christus en
wij zijn één, en daarom vormen wij tezamen
één nieuwe mens. Welnu, wie is die ene?
Christus is die ene.
Terecht kan Paulus zeggen,
„Met Christus ben ik gekruisigd, en toch
leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar
Christus leeft in mij". Gal. 2 :20. Nu is
het Christus, niet wij. Zo zijn wij de
vertegenwoordigers van Christus op aarde.
Dat is de reden, waarom Christus in zijn
gebed in de hof bad, „Dat zij volmaakt
zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat
Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen
liefgehad hebt gelijk Gij mij liefgehad
hebt."
Hoe zal de wereld dit
erkennen? Uit de Bijbel? Nee, want de
wereld leest de Bijbel niet; en daarom
heeft God ons in de wereld gesteld om het
licht der wereld te zijn. De Bijbel is een
licht en een lamp, maar niet voor degenen
die de Bijbel niet ter hand nemen. Wij
nemen het woord van Christus aan, en in de
Geest voeden wij ons daarmee, en nemen
Christus in ons hart op, en wordt op deze
wijze de verbinding tot stand gebracht;
dan schijnt het licht in de wereld, en
dan weet de wereld, dat Christus als een
goddelijke Zaligmaker in de wereld
gezonden is.
Wij slaan nu een paar
verzen over. De apostel laat zien, dat,
terwijl de zonde levend werd door de wet,
dit niet kwam, omdat de wet zondig is,
maar juist omdat de wet heilig is. Door de
wet leren wij de zonde kennen. Paulus
leefde eens in de zekerheid van het vlees
en hij dacht, dat hij God diende; maar
toen de wet kwam, begon de zonde te leven
en hij stierf. Ook zag hij, dat de wet die
ten leven moest leiden, omdat zij de
gehoorzamen rechtvaardigd, voor hem niets
anders bracht dan de dood, omdat hij haar
niet werkelijk gehoorzaamde. Daarom zegt
hij „de wet is heilig en het gebod is
heilig, rechtvaardig en goed".
Maar bedenk wel, Paulus was
vóór die tijd iemand geweest, die de wet
vereerde, hij had zich beroemd op de wet,
en daarom schrijft hij tot hen, die de wet
kennen, tot hen, die uit alle macht
proberen de wet te houden. En toch, zijn
zij juist degenen, die verlost moesten
worden van de wet. Waarom? Terwijl zij
zich beroemden op de wet, onteerden zij
juist God door de wet te breken.
Toch willen wij God blijven
dienen, maar hoe? Niet als voorheen, niet,
„in de oude staat der letter", maar in
nieuwheid des geestes. Dat betekent dat
onze vorm van dienen van de wet juist iets
is, waarvan wij verlost moeten worden.
Waarom?
Omdat het alleen maar een
geforceerde, een gedwongen dienst was; het
was eenvoudig in de oude staat der letter;
en daar is geen geest en geen leven in.
Het kwam niet van Christus, en daarom was
het zonde. Wij beroemden ons op de wet,
wij beleden de wet te gehoorzamen, en
toch was juist deze dienst zonde, en
moeten wij van dat soort dienen van de
wet verlost worden, om op de juiste wijze
te dienen. „Zodat wij dienen in den
nieuwen staat des Geestes en niet in den
ouden staat der letter.”In het laatste
gedeelte van dit hoofdstuk laat de
apostel ons zien wat de oude staat der
letter is, waarvan wij verlost moeten
worden, „Ik echter ben vlees, verkocht
onder de zonde". Wij doen de apostel
Paulus, deze heilige man, groot onrecht,
indien wij zeggen, dat hij hier spreekt
over zijn eigen christelijke ervaring.
Hij beschrijft niet zijn eigen ervaring nu
hij in Christus is. Hij beschrijft de
ervaring van hen, die dienen in de oude
staat der letter en terwijl zij belijden
God te dienen, nog vleselijk zijn,
verkocht onder de zonde.
Iemand die in slavernij
verkocht wordt is een slaaf.
Wat is het bewijs van deze
slavernij? „Want wat ik uitwerk, weet ik
niet; want ik doe niet wat ik wens, maar
waar ik een afkeer van heb, dat doe ik."
Hebben wij ooit een
dergelijke ervaring gehad als deze, in
ons zogenaamde Christelijke leven? Zeker,
wij hebben gevochten, maar hebben wij bij
al ons strijden, de wet onderhouden? Nee,
wij hebben gefaald, dat staat op iedere
bladzijde van ons leven geschreven. Het is
een voortdurend dienen, maar
tegelijkertijd een voortdurend falen. Ik
schiet te kort, en neem een nieuw besluit,
blijf weer in gebreke, en wordt
ontmoedigd; dan neem ik opnieuw een
besluit en schiet weer tekort. Wij kunnen,
door het nemen van een besluit, onszelf er
niet toe brengen om de dingen te doen, die
nodig zijn en die wij wensen.
Wij willen niet zondigen en
toch zondigen wij voortdurend. Wij zijn
vast van plan niet opnieuw te vallen in
een bepaalde verzoeking, en dat lukt ook
- tot een volgende keer de verzoeking
komt, om dan opnieuw te vallen als
tevoren. Kunnen wij in deze toestand
zeggen, dat wij hoop bezitten, en dat wij
„roemen in de hoop op de heerlijkheid
Gods"? Zulke getuigenissen horen wij niet
- het gaat er steeds om, wat wij hadden
willen doen, en waarin wij tekort
geschoten zijn, doch wat wij in de
toekomst hopen te doen. Als iemand de wet
kent, en ook erkent dat de wet goed is,
maar toch haar voorschriften niet
onderhoudt, is zijn zonde dan minder in
Gods ogen dan de zonde van iemand, die
niets om de wet geeft? Nee.
Wat is het verschil tussen
de zogenaamde christen, die de wet kent,
maar haar niet onderhoudt en de wereldling,
die de wet niet onderhoudt en niet erkent,
dat zij goed is? Eenvoudig dit: wij zijn
onwillige slaven en zij gewillige slaven.
Wij zijn voortdurend verward en vol
zorgen, en bereiken helemaal niets in dit
leven, terwijl de wereldling zich niet in
het minst bezorgd maakt.
Als men toch zondigt, kan
men dan niet beter een wereldling zijn,
iemand die niet weet, dat er zoiets
bestaat als bevrijding, dan iemand die
weet, dat er bevrijding bestaat, doch het
niet verkrijgen kan? Als het dan toch
slavernij moet zijn, als wij moeten leven
in de zonden van deze wereld, is het beter
ook helemaal in de wereld te leven, en
deel te nemen aan haar vreugden, dan in
een miserabele slavernij te zijn en geen
hoop op een komend leven te hebben.
Maar „God zij dank",
wij kunnen bevrijding bezitten. Wanneer
ons leven ondragelijk wordt door de
slavernij der zonde, dan is er hoop,
want dat leidt tot de vraag: ,,Ik ellendig
mens! Wie zal mij verlossen uit het
lichaam dezes doods"?
Weet, er is verlossing: „Gode
zij dank, door Jezus Christus, onze Here"!
Christus kwam opdat wij zouden leven. In
Hem is leven. Hij is vol leven, en zouden
wij zo ziek zijn van het lichaam dezes
doods, dat wij bereid zijn om te sterven
om er van bevrijd te zijn, dan kunnen wij
onszelf aan Christus overgeven, en in
Hem sterven, en met ons sterft het
lichaam dezes doods. Dan staan wij op met
Christus en wandelen in nieuwheid
des levens, en Christus, die geen
dienaar van de zonde is, zal het
lichaam der zonde niet meer
opwekken, het is vernietigd en wij zijn
vrij. Geef al uw zondige hartstochten op,
en geloof dat Christus u iets veel beters
zal geven dan dat, en u een
onuitsprekelijke vreugde zult bezitten.
Niet alleen zal er nu vreugde zijn, maar
er zal vreugde zijn tot in alle
eeuwigheid, een lied van vreugde voor de
kostbare gave die Hij ons heeft
geschonken.
Christus veroordeelde de
zonde in het vlees, en door het geloof
nemen wij Hem aan en leven met Hem. Dat is
een gezegend leven. Neen Christus door het
geloof aan en leef met Hem.
(E.J. Waggoner)