"Christus en de wet" (9)
Bijbelstudie nr. 9
"Want
indien wij vijanden zijnde, met God
verzoend zijn door den dood Zijns Zoons,
veel meer zullen wij, verzoend zijnde,
behouden worden door Zijn leven; en niet
alleenlijk dit, maar wij roemen ook in
God. door onzen Here Jezus Christus, door
welken wij nu de verzoening gekregen
hebben!" Rom. 5:10-11 (Statenvertaling).
Het elfde
vers spreekt over één van de vruchten, die
moeten volgen op een erkentenis, dat „wij
behouden zijn door Zijn leven".
Wanneer
mensen een goed gefundeerde zekerheid
hebben, dat zij gered zijn door het leven
van Jezus Christus, en deze zekerheid hen
zo vervuld, dat het een deel van hun hele
wezen wordt, zullen zij „roemen in God"
door Jezus Christus hun Here. Er kan
niets dan alleen maar vreugde zijn in het
hart van een mens, die weet dat hij
behouden is door het leven van Christus.
Dat is het geheim van roemen in de
verdrukking. Vers 3.
„Daarom
gelijk door één mens de zonde de wereld
is binnengekomen en door de zonde de dood,
zo is ook de dood tot alle mensen
doorgegaan, omdat allen gezondigd
hebben". Vers 12. Dit vers bevat het
eerste deel van een bepaalde gedachte. U
zult bemerken dat vers 13 tot en met het
17e vers een tussenzin is.
In de
engelse bijbel staat dit gedeelte tussen
haakjes. In het 18e vers wordt dan de
gedachte weer opgenomen en afgerond. Het
eerste deel van het 18e vers is eigenlijk
gelijkwaardig aan het eerste deel van het
12e; het is dezelfde waarheid, maar met
andere woorden, „derhalve, gelijk het
door één daad van overtreding voor alle
mensen tot veroordeling gekomen is."
Het laatste
gedeelte van het vers besluit de gedachte
met ,,zo komt het ook door één daad van
gerechtigheid voor alle mensen tot
rechtvaardiging ten leven". Vers 18. Bij
de tussenliggende versen kunnen we slechts
kort stilstaan. Zij bevatten rijke
waarheden, maar de tijd die is toegestaan
voor dit onderwerp is te begrensd, zodat
onze opmerkingen beperkt moeten blijven
tot de hoofdpunten van het hoofdstuk.
In het
veertiende vers lezen we over ,,het
heersen van de dood". Wat is het heersen
van de dood? Wat betekent dit doorgaan
van de dood tot alle mensen? De apostel
zegt dat ,,de dood als koning geheerst
heeft van Adam tot Mozes." Hij bedoelde
hiermee niet dat de dood gedurende een
andere tijd niet heerste of dat hij in
deze tijd niet heerst. Het deel van de
tekst met betrekking tot Adam en Mozes is
een deel van een belangrijk argument, dat
Paulus aanving in hoofdstuk 4. Het is een
deel van zijn argument met betrekking tot
Abraham. In het kort is het argument dat
toen de wet kwam dit in geen enkele wijze
de belofte aan Abraham aantaste.
In Rom.
4.13-14 wordt ons gezegd. „Want niet door
de wet had Abraham of zijn nageslacht de
belofte, dat hij een erfgenaam der wereld
zou zijn, maar door de gerechtigheid des
geloofs. Want indien zij, die het van de
wet verwachten, erfgenamen zijn, dan is
het geloof zonder inhoud". In deze teksten
bewijst de apostel op een praktische
manier, dat de wet niet intreedt in de
rechtvaardigmaking van de mens: dat
rechtvaardigmaking alleen berust op
geloof en niet op werken.
Hoe komt
het dat de wet niets van doen heeft met de
rechtvaardigmaking van de mens? „De wet
immers bewerkt toorn."
Zou Abraham
onderworpen zijn aan rechtvaardigmaking
door werken der wet, dan zou er niets
anders te zijnen gunste geschreven kunnen
worden dan toorn, want dat is het enige
dat de wet kan bewerken. Aan de andere
kant echter, wanneer hij niet
gerechtvaardigd wordt door de wet die
alleen maar het middel is om toorn ten
laste te leggen, integendeel
gerechtvaardigd wordt door het geloof, dan
wordt er ,,leven" te zijnen gunste
bijgeschreven. En het is juist leven dat
hij nodig had en geen toorn. Leven is wat
alle mensen verlangen en geen toorn. Wie
ooit tracht gerechtvaardigd te worden
door zijn werken, zal alleen maar toorn
oogsten. Abraham zal de belofte alleen
maar ontvangen krachtens de belofte en
hij zal zijn rechtvaardigmaking alleen
ontvangen door het geloof dat hij bezat.
Enige
denken dat er twee manieren zijn om gered
te worden omdat de Here op Sinaï de wet
gaf, en de dood tot die tijd heerste, zou
dat betekenen dat de wet leven schonk. Het
is waar dat de Here op Sinaï de wet gaf;
maar de wet was reeds lang voor Sinaï in
de wereld. Abraham kende de wet en door de
rechtvaardigmaking des geloofs was hij in
staat de wet te onderhouden. Het
afkondigen van de wet op Sinaï is niet
strijdig met de belofte van God aan
Abraham. Met de uittocht uit Egypte of op
Sinaï begon geen nieuwe fase van het plan
der verlossing. Er was na die tijd niet
méér wet dan voor die tijd.
Abraham
onderhielt de wet. Zou er toen geen wet
bestaan hebben, dan zou Abraham niet
gerechtvaardigd kunnen zijn; hij
onderhielt de wet door zijn geloof.
De dood
heerste door de zonde vóór Mozes' tijd,
gerechtigheid werd ten leven toegerekend.
Dit toont dat de wet er reeds was,
ofschoon niet in geschreven openlijke
vorm, zoals zij later bestond. Ik ben er
van overtuigd dat wij, met betrekking tot
het heersen van de dood, veel verliezen
van het goede en bemoedigende in dit
vijfde hoofdstuk, eenvoudig doordat wij de
woorden ,,de dood heerste" en ,,de dood is
doorgegaan tot alle mensen, omdat allen
gezondigd hebben", verkeerd verstaan en
toepassen.
Waarom is
de dood tot alle mensen doorgegaan? Omdat
allen gezondigd hebben. Door één mens
kwam de zonde in de wereld. Er zijn er
velen die bij dit punt stoppen en
filosoferen en zich afvragen hoe dat
mogelijk is en trachten voor zichzelf de
rechtvaardigheid daarvan te verklaren.
Zij vragen zich af waarom wij ons in deze
zondige situatie bevinden, waarin wij
geen keuze, noch iets te zeggen hebben.
Nu weten
wij dat er in het begin een mens was, die
in zonde viel. Wij zijn zijn nakomelingen,
en het is voor ons onmogelijk in een
hogere toestand geboren te worden, dan de
zijne was. Enigen willen zich van het
eeuwige leven buitensluiten, omdat zij
zich het geheel niet nauwkeurig kunnen
voorstellen of de rechtvaardigheid ervan
inzien. Het eindige verstand van de mens
kan dit ook niet, en daarom is het beter
deze vragen te laten rusten en zich er
aan te wijden de hem aangeboden
verlossing te verkrijgen. Dat is het
voornaamste punt voor allen om te
overwegen. Wij beseffen dat we ons in een
zondige toestand bevinden en dat deze
zondige toestand een verloren toestand is.
En omdat we
inzien dat we ons in een verloren toestand
bevinden is het dan niet het beste voor
ons al onze energie daaraan te wijden om
in een toestand te komen verlost te kunnen
worden. Wat zou u van een drenkeling in de
oceaan denken, die, als iemand hem een
touw toewerpt, ernaar kijkt, en dan zegt:
"Ik weet dat ik een drenkeling ben, en dat
mijn enige redding in het vastgrijpen van
het touw ligt; maar ik zal het niet
vastgrijpen, totdat ik weet of het
werkelijk mijn eigen schuld was, dat ik
in het water viel. Als het mijn eigen
schuld is, zal ik het touw vastgrijpen,
want dan ben ik de enige die blaam treft,
dat ik mij in deze toestand bevind; maar
als blijkt, dat Iemand mij in het water
geworpen heeft, zonder dat ik er zelf
iets aan kon doen, dan wil ik met dat touw
niets te maken hebben". Zo iemand zouden
we niet goed wijs vinden. Welnu, wij weten
dat wij zondaars zijn en ons in een
verloren toestand bevinden, laten wij
dan toch de verlossing aannemen, die ons
is aangeboden.
"De dood
heerste" en hij "is doorgegaan tot alle
mensen". Het 12e en het 18e vers zeggen
wat deze dood is. Waarom is hij
doorgegaan? Omdat "allen gezondigd
hebben". Alle mensen vallen onder het
oordeel. Waarvoor? Waartoe? Tot
verdoemenis.
Wij zijn
vertrouwd met de dood; elke dag zien wij
mensen begraven worden. Maar is dat
de dood waarover hier gesproken wordt? Ook
goede mensen sterven; met slechts twee
uitzonderingen zijn alle goede mensen
hier op aarde gestorven. Sterven zij tot
verdoemenis? Neen, zeker niet. Sterven
zij omdat zij zondaars zijn? Neen, als zij
zondaars waren zouden het geen goede
mensen zijn.
Er is geen
mens op deze aarde geweest, waarover
het doodsoordeel niet is uitgesproken,
want er was nooit iemand op deze aarde die
niet een zondaar geweest is, en zo hij een
goed mens geworden is en hij met God
wandelde, zoals Henoch, dan was dat "door
het geloof".
Als wij
zeggen, dat de dood, die doorgaat tot
alle mensen - goeden en slechten, jong en
oud op gelijke wijze -de uitwerking is
van het oordeel, dat voor alle mensen
tot veroordeling gelijk is, dan stellen
wij ons op het standpunt dat er geen hoop
is voor iemand, die gestorven is. Want
zoiets als genadetijd na de dood bestaat
niet, en daarom kan een mens, die in zijn
zonden sterft nooit gerechtvaardigd
worden.
Door te
zeggen dat de goeden niet in zonde
sterven, maar voor hun vroeger gedane
zonden, zou dat betekenen de
rechtvaardigheid Gods te betwisten en Zijn
toegerekende gerechtigheid loochenen,
Want als God Zijn gerechtigheid schenkt
aan degene die gelooft, is deze mens zo
rein, alsof hij nooit gezondigd had,
en kan niet als zondaar bestraft worden,
tenzij hij zijn geloof verloochend.
Jezus zegt:
"Voorwaar, voorwaar, ik zeg U, wie
mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij
gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt
niet in het oordeel, want hij is
overgegaan uit de dood in het leven."
Joh. 5:24.
Toen Adam
in het hof van Eden geplaatst werd zei
de Here tot hem: ,,Tendage, dat gij
daarvan eet, zult gij voorzeker sterven".
Dat wil niet zeggen "stervende zult gij
sterven" zoals de kanttekening aangeeft
in de engelse bijbel. Deze uitdrukking is
noch engels noch hebreeuws. Het betekent
precies wat er staat, dat op de dag dat
Adam van de boom der kennis des goeds
en des kwaads at, hij op die dag stierf.
Op de dag dat Adam van de vrucht at viel
hij, en het doodvonnis werd over hem
uitgesproken en hij was een dode.
Het vonnis
werd op dat moment niet voltrokken, en
daardoor weten wij, dat Adam een goed mens
was, en dat het vonnis over hem nooit werd
uitgevoerd. Christus stierf voor hem.
Nadat hij de vrucht van de boom gegeten
had, bevond hij zich evenwel In dezelfde
toestand, waarin Farao zich bevond, nadat
alle eerstgeborenen Egyptenaren gedood
waren, en hij 's nachts opstond en zei:
„Wij zijn allen dood". Exod. 12:33 (Staten
Vertaling)
Wanneer het
doodvonnis over een moordenaar
uitgesproken is, is hij in elk opzicht een
dood man. Maar in het geval van Adam was
er meer dan dat; hij was dood, en de
Zoon van God zou hem weer levend maken.
Het was slechts een kwestie van tijd tot
zijn leven vernietigd zou worden.
Christus echter verschijnt, om de mens
een proeftijd te geven en hem op te
richten. Alles wat Christus aan de mens
wil geven, wordt samengevat in dat ene
woord - LEVEN. Alles is hier in begrepen.
Dit feit toont dat de mens zonder Hem geen
leven heeft. Christus zei tot de
ongelovige Joden: ,,En toch wilt gij niet
tot Mij komen om leven te hebben". Joh.
5:40. Waarschijnlijk hebben zij
geantwoord: „Het is niet nodig dat wij tot
U komen, want wij bezitten het leven
reeds". In Ezech 13:22 lezen wij: „Omdat
gij het hart van de rechtvaardige bedroefd
hebt met leugen, terwijl Ik hem geen smart
aandeed, en de handen van de goddeloze
gesterkt hebt, opdat hij zich niet van
zijn boze weg zou bekeren en
Leven……….."
Voor de
goddeloze is er geen leven, zij hebben
geen leven, zij zijn dood. Christus sprak:
„Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig
leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam
is, zal het leven niet zien, maar de toorn
Gods blijft op hem". Joh. 3:36. Christus
kwam om de doden het leven te geven. Hij
geeft dat leven slechts aan hen, die dat
leven bewust en gewetensvol willen
aannemen, die Zijn leven zo geheel in hun
leven willen opnemen, dat het de plaats
inneemt van hun verbeurde leven. Hij die
de Zoon heeft, heeft het leven, en hij die
de Zoon niet heeft, heeft het leven niet.
Hij is dood.
Zo stierf
Adam; en daardoor is ieder mens, die in
deze wereld geboren wordt een zondaar, en
is het vonnis des doods over hem
uitgesproken. De veroordeling is over alle
mensen gekomen, en er is niemand in deze
wereld, die niet onder dit doodsoordeel
valt. De enige manier, waarop hij vrij kan
worden van die veroordeling en die dood,
is door Christus, die voor hem stierf en
die, in zijn eigen lichaam onze zonden op
het kruis gedragen heeft. Hij droeg de
straf van de wet, en onderging de
veroordeling van de wet, niet voor
zichzelf, want Hij was zondeloos, maar
voor ons. „Daarom, gelijk door één mens de
zonde wereld is binnengekomen en door de
zonde de dood; ………zo komt het ook door één
daad (een vrije gave, Engelse vertaling)
van gerechtigheid voor alle mensen tot
rechtvaardiging ten leven". Rom. 5:12,18.
Wat is de
vrije gave? Het is de vrije gave der
genade, en zij behoort toe aan velen. Het
werk van Adam stortte de mens in zonde;
het werk van Christus haalt de mens uit de
zonde. De overtreding van één mens stortte
velen in vele overtredingen; maar de
gehoorzaamheid van één mens verzamelt de
vele overtredingen van vele mensen, en
bevrijdt hen van de veroordeling van die
overtredingen.
Deze vrije
gave is de gerechtigheid van Christus. Hoe
verkrijgen wij de gerechtigheid van
Christus? Wij kunnen de gerechtigheid van
Christus niet scheiden van Christus zelf.
Voorwaarde dat mensen de gerechtigheid
van Christus verkrijgen, is, dat zij het
leven van Christus moeten bezitten. Zo
alleen komt de vrije gave tot alle mensen,
die gerechtvaardigd zijn door het leven
van Christus. Rechtvaardiging is leven.
Het is het leven van Christus. „Want,
gelijk door de ongehoorzaamheid van één
mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo
zullen ook door de gehoorzaamheid van één
zeer velen rechtvaardigen worden". Vers
19. Dit zijn eenvoudige en positieve
uitspraken. Door deze te betwijfelen kan
er niets goeds voor de mens van komen. Hij
oogst alleen maar dorheid voor zijn ziel.
Laten we ze aanvaarden en ze geloven.
„Zo komt
het ook door één daad van gerechtigheid
voor alle mensen tot rechtvaardiging en
leven". Zullen alle mensen gerechtvaardigd
worden?
Voor alle
mensen zou het kunnen, als ze wilden;
maar Christus zei: „En toch wilt gij niet
tot Mij komen om leven te hebben". Joh. 5
:40.
Allen zijn
dood in overtredingen en zonde. De genade
Gods, die verlossing brengt is verschenen
aan alle mensen. Zij is binnen het bereik
van alle mensen, en die haar niet
verkrijgen, zijn zij, die haar niet
wensen. „Zo komt het ook door één daad van
gerechtigheid voor alle mensen tot
rechtvaardiging ten leven". Dit
beantwoordt de vraag heel duidelijk, of u
en ik door eigen werken rechtvaardig
kunnen worden. Het is door de
gehoorzaamheid van één mens! Wie zou dat
zijn! Kan ik gerechtigheid doen, die u ten
goede kan komen? Neen. Kunt U
gerechtigheid doen, die mij ten goede kan
komen? Neen. Veronderstel dat een mens
rechtvaardige daden zou kunnen doen, die
als verdienste op zijn rekening geplaatst
zouden worden, en hem daardoor
rechtvaardig zouden maken, -wie zou dat
zijn? Ik kan het niet doen voor u, en u
kunt het niet doen voor mij. Welnu, wie is
die man? Jezus Christus van Nazareth.
Dit lost de
vraag op of rechtvaardiging komt door het
geloof, of door de werken der wet. Door
de gehoorzaamheid van Christus zijn velen
rechtvaardig ofwel gehoorzaam gemaakt.
Gerechtigheid is gehoorzaamheid aan de
wet. Hebt u ooit gehoord of gelezen van
een mens, die de wet volmaakt gehouden
heeft?
Of hebt u
ooit gehoord van iemand, die, hoe hoog hij
zijn levensstandaard ook gesteld had, niet
nog iets hogers ontdekte, dat hij niet
bereikt had? Zelfs de mensen in de wereld
hebben zich dikwijls een ideaal gesteld;
maar hoe dichter zij bij dat ideaal komen
des te groter tekortkomen zien zij in
zichzelf, ieder die er oprecht naar
streeft een hoge standaard te bereiken,
zal als hij dat bereikt heeft, iets zien
dat daar nog bovenuit gaat.
Er is één
smetteloos leven. Er is één mens, die met
succes in alles de machten der zonde
heeft weerstaan, toen Hij hier op aarde
was: de mens Jezus Christus. Hij was het
vlees geworden Woord. God verzoende de
wereld in Christus met Zichzelf. Christus
kon voor de wereld staan, en een ieder
uitdagen om Hem van zonde te overtuigen.
In Zijn mond werd geen bedrog gevonden.
Hij was „heilig, onschuldig, onbesmet,
afgescheiden van de zondaren, en hoger dan
de hemelen geworden". Hebr.7:26.
En door
Zijn gehoorzaamheid zullen velen
rechtvaardig gemaakt worden. Nu komt de
vraag hoe is dit mogelijk? Het is dezelfde
vraag, die de Joden aan Christus
voorlegden, toen Hij zei: „Tenzij gij het
vlees van de Zoon des mensen eet en Zijn
bloed drinkt, hebt gij geen leven in
uzelf". Joh. 6:53. Zij zeiden: „Hoe kan
deze ons Zijn vlees te eten geven"? Er
zijn heden ten dage velen, die dezelfde
vraag stellen, als zij zeggen: ,,Hoe kan
ik Zijn leven of Zijn gerechtigheid
bezitten"? Kon Jezus verklaren hoe Hij hen
Zijn vlees te eten kon geven? Hij kon het
niet anders, dan door de woorden die Hij
tot hen sprak: „De woorden, die Ik tot u
gesproken heb, zijn geest en zijn leven".
Joh. 6:63.
Het plan
der verlossing kan de mens niet verklaard
worden. Het werd gemaakt door een oneindig
wezen en wij kunnen het niet begrijpen.
Over hoe dat plaatsvindt, verkeren wij in
onwetendheid.
Tot in de
eeuwigheid zullen wij niet begrijpen, hoe
het lot stand kwam. Het is alleen een
oneindige kracht, die het kan en het kon
doen, en het is alleen oneindige wijsheid,
die het kan begrijpen. Als wij het vlees
van Christus willen eten en zijn bloed
drinken, zullen wij het leven van
Christus bezitten.
Als wij
Zijn leven bezitten, bezitten wij een
rechtvaardig leven; Zijn gehoorzaamheid
werkt in ons, en dat maakt ons
rechtvaardig. Dit laat geen enkele ruimte
open voor de bewering, dat Christus voor
ons gehoorzaamde, en dat wij nu maar doen
kunnen waar wij zin in hebben, en dat dan
toch evengoed Zijn gerechtigheid ons
wordt toegerekend.
Zijn
gehoorzaamheid moet in ons geopenbaard
worden dag aan dag. Het is niet onze
gehoorzaamheid, maar de gehoorzaamheid
van Christus die in ons werkt. Door deze
„kostbare en zeer grote beloften" nemen
wij het goddelijke leven in ons op. 2 Petr.
1:4.
Het leven
dat wij leven, is het leven van de Zoon
van God. Hij stierf voor ons, en had ons
lief met een liefde, waar wij ons geen
voorstelling van kunnen maken. De
gerechtigheid die wij bezitten is de
Zijne. DANK ZIJ GOD VOOR DEZE
ONUITSPREKELIJKE GAVE.
Hij laat
ons al de weldaden van die gehoorzaamheid
verkrijgen, omdat wij ons intens verlangen
naar gehoorzaamheid hebben getoond. Dat
is de reden waarom Hij ze ons geeft.
Wanneer u tot God gaat, neem dan deze
teksten op uw lippen: „Wij worden behouden
door Zijn leven". „Door de gehoorzaamheid
van één zullen velen rechtvaardig gemaakt
worden". Breng ze tot God in het gebed. Ze
zijn waar, want de Heer "zelf heeft het
gezegd.
Hoe kunnen
deze zegeningen verkregen worden? Door
het geloof! Neem ze aan in het geloof en
ze zijn de uwe, en niemand kan ze u
afnemen. Dan zult u ze bezitten, ofschoon
u niet begrijpt hoe het kan. Wanneer u ze
bezit, hebt u het leven. Welk leven? Het
goddelijk leven.
Als dan het
moment van verzoeking komt, de verzoeking
waarin u gewoonlijk viel, dan kunt u
Satan zeggen dat hij geen kracht bezit om
u in die verzoeking te doen bezwijken,
want u bent het niet, maar het is Christus
die in u woont. Nooit is er in het leven
van enig mens een moment geweest, waarin
hij uit zichzelf de kracht bezat om de
verzoeking te weerstaan. Wij kunnen het
niet. Dat bewijst, dat wij een leven
moeten bezitten, dat verschilt van ons
natuurlijke leven, om de zonde volkomen te
weerstaan. Dat moet een leven zijn, dat
nooit door de zonde beïnvloed is en ook
nooit beinvloed kan worden. Herhaal deze
heerlijke woorden steeds weer opnieuw: „Zijn
leven is het mijne, ik kan niet door de
zonde beïnvloed worden. Zijn kracht is
mijn kracht; Zijn gehoorzaamheid is mijn
gehoorzaamheid, en Zijn leven is mijn
leven. Dat was een zondeloos
leven, en door het geloof bezit ik het.
Ik houd het vast omdat het 't mijne is, en
de zonde het niet kan beïnvloeden. Dat is
de enige manier om verzoekingen te
weerstaan, en dat zal steeds succes
hebben.
,,Maar de
wet is er bijgekomen, zodat de overtreding
toenam; waar evenwel de zonde toenam, is
de genade meer dan overvloedig geworden,
opdat, gelijk de zonde als koning heerste
in de dood, zo ook de genade zou heersen
door rechtvaardigheid ten eeuwigen leven
door Jezus Christus, onze Here". Rom.
5:20-21.
De tijd
waarin de wet erbij kwam was, toen zij
werd gesproken van de Sinaï. Zij kwam
erbij opdat de overtreding, of de zonde,
zou toenemen. Maar waar de zonde toenam,
nam de genade nog meer toe. Er was zonde
in de wereld, voordat de wet vanaf de
Sinaï werd verkondigd. De wet was er dus
ook, voordat zij vanaf de Sinaï werd
verkondigd.
God
proclameerde de wet op een ontzagwekkende
wijze, temidden van donder en bliksem,
met het doel dat zonde nog zondiger zou
schijnen. Dit werd gedaan opdat het volk
de zonde zou zien zoals God haar zag. Deze
dingen zijn opgeschreven, opdat wij er ons
voordeel mee zouden doen. Het uitspreken
van de wet, onder het geluid van de
donder, in zulk een plechtige scène van
verheven grootheid alom, moet hetzelfde
effect op ons hebben, als het had op de
kinderen Israëls. Wij moeten de
donderwolken en de bliksemschichten zien,
en zij moeten het hart met schrik
bevangen.
Nog verder:
wie de berg aanraakte moest sterven. Wat
betekende dat? Alles was erop gericht om
de ontzagwekkendheid van de wet te laten
zien. Zij werd op zulk een wijze gegeven,
dat het volk zich de wonderbare majesteit
bewust zou zijn die zij bezat, en dat
niemand door de wet leven kon verkrijgen.
Zij was zo groot dat niemand haar eisen
kon nakomen. Alles verbonden met het geven
van de wet, was erop gericht om de mens te
laten zien, dat het enige wat hij door de
wet verkrijgen kon de dood was. Zij was zo
groot, zo onuitsprekelijk groot, dat de
mensen nooit haar hoogheid bereiken
konden. Zij werd aan de mens op deze wijze
getoond, om te laten zien dat er alleen
maar dood en veroordeling 'voor hem in de
wet besloten lag.
Was de wet
dan alleen maar gegeven om de harten van
de mensen te ontmoedigen? Neen; laten we
terugkeren tot Abraham, en we zullen zien
wat er nog meer getoond werd door het
geven van de wet. Er was een belofte, aan
Abraham en aan zijn rechtvaardige
nakomelingen gegeven, van een
rechtvaardig erfdeel. Die belofte aan
Abraham en zijn nakomelingen werd door God
zelf met een eed bekrachtigd. God had Zijn
eigen bestaan als onderpand gegeven, dat
er rechtvaardige mensen zouden zijn,
mensen wier gerechtigheid gelijk zou zijn
aan de gerechtigheid van de wet. Maar hier
openbaarde de wet zich in zulk een
ontzagwekkende majesteit, dat er geen
rechtvaardigheid door verkregen kon
worden. De wet zou slechts de enige
richtsnoer zijn.
Breng nu
deze twee dingen bij elkaar: de wet is zo
heilig in haar eisen, dat niemand ook
maar enige gerechtigheid door haar
verkrijgen kan, zoals getoond werd toen
zij werd gegeven; maar toch had God
gezworen, dat er mensen zouden zijn, die
al de gerechtigheid zouden bezitten, die
de wet eist. Derhalve diende het geven van
de wet juist daartoe, om het volk te laten
zien dat er een andere weg moest zijn en
ook was, om deze gerechtigheid te
verkrijgen. Door het geven van de wet,
verkondigde God het evangelie temidden van
donder en bliksem.
Gerechtigheid en vrede wonen tezamen' in
hun volheid in Christus. Dus in Hem is
leven. Veroordeling is in de wet; de wet
echter is in Christus, en in Christus is
ook leven. In Christus verkrijgen wij de
gerechtigheid van de wet door Zijn leven.
De stem die de wet verkondigde vanaf de
Sinaï, was de stem van Christus, de stem
juist van diegene die deze gerechtigheid
verlenen kan.
Zie nu de
kracht van de woorden van Mozes in
Deutr.33:2-3: „Hij zeide: ,,de Here is
gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit
Seïr; Hij is in lichtglans verschenen van
het gebergte Paran en gekomen uit het
midden van heilige tienduizenden; aan zijn
rechterzijde zagen zij een brandend vuur.
Ja, Hij heeft de volken lief; al
zijn heiligen in uw hand zijn zij, aan uw
voeten legeren zij zich, vangen iets op
van uw woorden". Het geven van de wet was
één van de grootste openbaringen van
liefde die er bestaat; omdat zij het volk
op de krachtigste wijze predikte, dat er
leven was in Christus. Diegene, die hun de
wet gaf, was degene die hen uit Egypte
gebracht had. Hij was degene, die aan
Abraham gezworen had, dat hij en zijn
nakomelingen rechtvaardig zouden zijn, en
dit liet hen zien, dal er geen
gerechtigheid te verkrijgen was door de
wet, maar dat zij die verkrijgen konden in
Christus. Er was dus een uitzonderlijke
grote overvloed aan genade; want waar de
zonde door het geven van de wet toenam,
nam de genade nog meer toe.
Dit speelt
zich iedere keer af wanneer een zondaar
zich bekeert. Vóór zijn bekering
realiseert hij zich de zondigheid van
zijn zonde niet. Dan komt echter de wet
en toont hoe vreselijk deze zonden zijn;
maar tegelijkertijd komt de liefdelijke
stem van Christus, en daarin is genade en
leven. Hoe kostbaar is het dat die
overtuiging van zonden in ons hart wordt
gelegd, want wij weten dat dit een deel is
van het werk van de Trooster, die God in
de wereld zendt om te overtuigen van
zonde.
Het
overtuigen van zonde is een deel van Gods
troost; want dezelfde hand, die de
overtuiging van zonde geeft, biedt ook de
vergeving aan, opdat, ,,zoals de zonde
geheerst heeft tot de dood, zo ook de
genade moge heersen door de gerechtigheid
ten eeuwigen leven door Jezus Christus,
onze Here": In deze genade weer die
kostbare woorden-veel meer.
Waar de
zonde toeneemt, neemt de genade nog meer
toe. De Here onderzoekt ons hart, en Hij
kent onze zonden. Zullen wij voortgaan met
bedroeft te zijn, te zuchten en te zeggen
dat onze zonden zo groot zijn, dat God,
zondaren zoals wij, niet vergeven kan?
Sommige mensen schijnen zich in te
beelden, dat God niet wist dat zij zoveel
zonden hadden. Dan zeggen zij, dat zij het
niet waard zijn, dat Hij hun zonden zou
wegnemen. Zij kunnen niet inzien hoe Hij
hen redden kan.
Wie echter
geeft ons het besef van zonden? Wie toont
ons onze onwaardigheid? Wat brengt ons
ertoe in te zien, dat wij hebben
gezondigd? Het is God, die ons onze
zonden laat zien. Hij heeft ze al die tijd
gekend. Wij staan er niet bij stil, dat
God onze zonden reeds van tevoren kende,
en dat Hij het is, die ze ons voor het
eerst laat zien, wanneer wij door Hem
overtuigd worden van zonden.
Toen God
het plan der verlossing ontwierp, wist
Hij wat Hij deed. Hij kende het menselijk
hart. Hij kende de diepte van de
ontaarding, waarin de mensheid zou vallen,
beter dan een mens het ooit geweten heeft.
Welnu, door Zijn wet doet Hij ons de
zonden aan den lijve in het hart gevoelen,
en wordt ons de zonde in die mate
duidelijk, zoals zij werkelijk is. In onze
ogen was zij eerst gering, maar Hij laat
ze ons zien, zoals Hijzelf ze ziet.
Vergeet
niet dat het de Trooster is, die
overtuigt. Denk eraan, dat waar de zonde
toeneemt in uw hart of in uw verstand,
daar de genade nog meer toeneemt. Het is
uw vaste geloof hierin, dat de genade
werkzaam doet zijn in het wegnemen van de
zonde. „Daarom kan Hij ook volkomen
behouden, wie door Hem tot God gaan".
Hebr. 7 :25.
Alles kunt
u Hem vragen, Hij is in staat het te doen
en nog VEEL MEER. Het is voor God niet
nodig eerst de maat te meten van de
genade, en de wereld te overzien, om te
weten onder hoevelen de genade moet worden
verdeeld, opdat er voor ieder genoeg is
en Hij uitkomt. Hij geeft ons
overeenkomstig de schrift: „Een goede,
gedrukte, geschudde, overlopende maat".
Luk. 6 :38.
Het doet er
niet toe hoe groot uw zonden zijn die
bedekt moeten worden, er is meer dan
genoeg genade om dat te doen. Sterfelijke
mensen kunnen door de gerechtigheid van
Christus bedekt worden als met een kleed.
Laten we toch het leven van Christus door
het geloof aannemen, en een nieuw leven
leven.
(E.J. Waggoner)