"Christus en de wet" (6)
Bijbelstudie nr. 6
In
het vierde hoofdstuk van de
Romeinen brief hebben wij het
geloof in aanschouwelijke vorm.
Het verhaal van het leven van
Abraham en Sara, met betrekking
tot de geboorte van hun zoon
Izaak, levert ons een praktisch
voorbeeld van de
'rechtvaardigheid door het
geloof. Abraham werd niet
gerechtvaardigd door de werken;
maar hij geloofde God, en dit
werd hem tot gerechtigheid
gerekend. Abraham ontving het
zegel van de besnijdend.
Waarom? Om hem te doen geloven?
Neen, maar omdat hij geloofde.
Het was een zegel van de
gerechtigheid, die hij bezat
door te geloven. De belofte aan
Abraham en aan zijn
nakomelingen was, dat hij een
erfgenaam van de wereld zou
zijn. Deze erfenis zou „een
altoosdurend bezit" zijn. Gen.
17:8.
Het was een verbond der
gerechtigheid, verzegeld door
een zegel der gerechtigheid, en
de erfenis zou een rechtvaardige
erfenis zijn, die niemand anders
dan de rechtvaardigen
verkrijgen kunnen. 2 Petr.
3:13.
Hoe kan God ons gerechtigheid
geven, als wij zo zondig zijn?
Wij kunnen niet begrijpen hoe
dat mogelijk is, het is ook niet
nodig dat wij daar een onderzoek
naar instellen. Om van een
onrechtvaardige een
rechtvaardige te maken, is voor
God precies zo'n groot wonder
als om de wereld te scheppen.
Als een mens iets beweert, dat
er niet is, alsof het er is, dan
vertelt hij een leugen; maar als
God een ding bij name noemt,
wat er niet is, alsof het er is,
dan zal het feit dat Hij het bij
name noemt, het er ook doen
zijn.
God maakt onze harten niet
alleen rechtvaardig, terwijl er
geen gerechtigheid aanwezig is,
maar Hij doet veel meer dan dat.
Hij maakt onze harten
rechtvaardig, terwijl er niets
anders is dan ongerechtigheid!
Een mens die niet gelooft, dat
God door Zijn woord
gerechtigheid in zijn hart kan
brengen, is even ongelovig als
iemand, die het
scheppingsverslag van Mozes
afdoet met de evolutietheorie.
Aan Gods kracht kan geen grens
gesteld worden. Zou een hoge
berg zichzelf verzetten tegen
de kracht Gods, God zou een
„niets" kunnen nemen en daarmee
die berg geheel in stukken
breken.
„En gij, broeders, zijt, evenals
Izaak, kinderen der belofte".
Gal. 4:28. Wij worden kinderen
van God, op dezelfde wijze als
Izaak geboren werd, - door te
geloven, zoals Abraham en Sara
geloofden. De belofte is voor
hem, „die niet werkt, maar zijn
geloof vestigt op Hem, die de
goddeloze rechtvaardigt".
Hoofdstuk 4:5. Er lag veel
besloten in de gewilligheid van
Abraham om zijn zoon Izaak te
offeren. Door geen enkele
andere zoon kon de belofte van
de erfenis komen.
Christus kon niet in de wereld
komen behalve door Izaak. Neem
Izaak weg, en waar blijft nog de
hoop op de Verlosser? Nergens!
Naar het zich laat aanzien, zou
Abraham alle hoop op zijn eigen
verlossing afsnijden. Wonderbaar
is het geloof, dat hier aan de
dag gelegd wordt. Abraham
geloofde, dat God Izaak weer zou
kunnen opwekken, en toch was
Degene (Christus), door wiens
kracht hij geloofde, dat Izaak
weer op zou staan, nog niet
gekomen, en deze kon ook niet
komen, dan alleen door Izaak.
Desalniettemin, God had het
beloofd en Abraham geloofde
hoewel hij opgeroepen werd,
juist dat te doen. waardoor van
menselijk standpunt bezien alle
hoop dat ooit de belofte vervuld
zou worden, afgesneden werd.
De
belofte zelf was onveranderlijk
en deze onveranderlijke belofte
was bevestigd door een
onveranderlijke eed. Daarom is
God verplicht Zijn beloften te
vervullen aan allen, die daar
aanspraak op maken. Ja de troon
en het bestaan van God zijn er
het onderpand van. Het niet
nakomen zou voor God gelijkstaan
met Zichzelf te verloochenen.
Steeds weer opnieuw zal God
komen en zeggen „Verzamelt Mij
mijn gunstgenoten, die mijn
verbond maken met offerande."
Christus is het offer dat hier
bedoeld wordt. Het is door Hem
dat wij komen. Hij is het
onderpand, de zekerheid, van het
verbond.
De
belofte aan Abraham was
afhankelijk van één ding: het
krijgen van een zoon.
Vijfentwintig jaar verliepen
vanaf de tijd, dat de belofte
gedaan werd, tot de tijd, dat
zij vervuld werd. Aan de belofte
Gods heeft hij (Abraham) niet
getwijfeld door ongeloof." Sara
wel, ,,en Abraham luisterde naar
Sara", Zij wilde de Here helpen
om Zijn plan ten uitvoer te
brengen. Maar Hagar was een
slavin, en haar kind, geboren
naar het vlees, zou niets anders
zijn dan een slaaf.
De
nakomelingen aan Abraham
beloofd, zouden vrije mensen
zijn, geen slaven, daarom werd
er ook niets bereikt door het
plan van Sara. De tijd kwam, dat
Sara zich realiseerde, dat het
enige wat haar te doen stond,
was te geloven, dat God bij
machte was om Zijn belofte tot
stand te brengen zonder haar
hulp.
Toen „heeft ook Sara door het
geloof kracht ontvangen om
moeder te worden". De geboorte
van Izaak was een wonder. Van
menselijk standpunt bezien was
het voor Abraham en Sara
volkomen onmogelijk om ouders te
worden. Zij ontving echter een
kind door de kracht van God.
Abraham en Sara deden niets
anders om de gelofte te
verkrijgen dan te geloven; en
toch was het kind der belofte
hun eigen kind. Hetzelfde geldt
voor Christenen. Niets kan
gedaan worden om de
gerechtigheid van Christus te
verkrijgen dan alleen maar te
geloven in de beloften.
Het is verkeerd om door
krachtsinspanningen te pogen
zich van de gerechtigheid van
Christus te verzekeren. Ons
wordt opgedragen de beloften te
geloven. God heeft beloofd dat
Hij ons rechtvaardig zal maken,
en de enige manier om die
gerechtigheid te verkrijgen, is
te geloven dat God bij machte is
om ze ons toe te rekenen.
Wanneer de mens willig is God te
geloven, en zichzelf aan Hem te
onderwerpen dan is er de kracht
in Zijn beloften om
gerechtigheid voor hen te
bewerkstelligen, zonder enige
kracht van hen zelf. Hoe wordt
de mens rechtvaardig gemaakt,
of deelhebber aan de goddelijke
natuur? - „door deze zijn wij
met kostbare en zeer grote
beloften begiftigd, opdat gij
daardoor deel zoudt hebben aan
de goddelijke natuur."
De
kracht in de beloften Gods. Hoe
kunnen wij deze beloften
effectief maken voor ons? Door
ze te geloven. „Indien wij onze
zonden belijden, Hij is getrouw
en rechtvaardig, om ons de
zonden te vergeven en ons te
reinigen van alle
ongerechtigheid". Belijdt Uw
zonden, geloof dat God ze
vergeeft, zoals Hij beloofd
heeft: de belofte is de Uwe, Uw
zonden zijn vergeven.
De
beloften Gods kunnen vergeleken
worden met „promesses" dat zijn
schriftelijke beloften
tot betaling. Hoevelen kunnen
deze beloften bezitten'? „Wie
wil". Zij zijn goed voor een
bepaalde hoeveelheid zegeningen.
Die hoeveelheid kan nooit
tenvolle uitgeput worden, omdat
God ,.bij machte is. oneindig
veel meer te doen, dan wij
bidden of beseffen". Mensen
kunnen hun „promesses" naar de
bank brengen, en er goud voor
terug ontvangen. Een christen
kan de belofte van God nemen en
ze inruilen voor een zegening.
(E.J.
Waggoner)