You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

 

"Christus en de wet" (3)

Bijbelstudie nr. 3

 

In onze studie van het eerste en twee­de hoofdstuk hebben wij ontdekt, dat kennis zonder God, dwaasheid is en immoraliteit, en dat een ernstige be­lijdenis, of zoals Paulus het uitdrukt, besnijdenis van het vlees, geen voor­deel geeft, wanneer datgene waarvan het een teken is, namelijk de gerech­tigheid Gods door het geloof, „de besnijdenis des harten", niet aanwezig is. Hoofdstuk 3:1-4. „Wat is dan het voor­recht van den Jood?": „In de eerste plaats toch dit, dan hun de woorden Gods zijn toevertrouwd". Abraham werd uit het midden van het heidendom weg­geleid, van geloof tot geloof, en zijn na­komelingen waren geliefd omwille van hun vader. Zij lieten na zich te realise­ren, wat het voordeel van een Jood was, en zij bouwden vol vertrouwen op hun ernstige belijdenis, met de gedach­te dat God beter over hen dacht dan over enig ander volk.

 

God had hen licht gegeven, opdat zij het zouden door­geven aan anderen. Maar zij waren met trots vervuld en deden het werk niet. God verdroeg hen, de ene generatie na de andere. Gedurende de ballingschap openbaarde Hij aan Daniël, dat Hij nog 490 jaar langer zou wachten op zijn volk, om hen alsnog de gelegenheid te ge­ven, het licht door te geven aan de we­reld. God heeft alle eeuwen door ge­poogd, de Joden ertoe aan te zetten, het evangelie uit te dragen aan de hei­denen, maar zij weigerden.

 

Toch zorgde God voor de heidenen, en „liet Zichzelf niet onbetuigd". Hand.14:17. Is er onder ons volk geen tendens waar te nemen, dat we ons beroemen op het licht, dat wij bezitten, en wij net gevoel hebben dat de Here een bijzon­dere achting voor ons heeft als volk?

Hij heeft ons dit licht echter alleen ge­geven, om het door te geven aan an­deren. Wanneer wij ons beroemen op het licht, maar het niet uitdragen aan anderen, dan zal God na lang geduld met ons, uiteindelijk iemand andere on­ze plaats doen innemen die het werk zal doen.

 

God heeft aan Abraham een eed ge­zworen, en Zijn beloften zullen vervuld worden, zelfs al geloven de mensen het niet. Vers 3 en 4. Als er niemand gevonden wordt met het geloof van Abra­ham, is God bij machte stenen te nemen en daar Abrahams kinderen uit te verwekken. God staat ten aanschouwen van het gehele universum; Satan en de boze engelen hebben Hem altijd beschuldigd van onrechtvaardigheid en willekeur; maar in het oordeel zal het gehele universum uitroepen: „rechtvaardig en waarachtig zijn uw we­gen gij. koning der volkeren"! Openb. 15:3.

 

Verzen 9-18. Allen bevinden zich in zon­de. Er zijn geen twee wegen lot verlos­sing, „de weg des vredes kennen zij niet". Rom. 3:17. Hier hebben wij de toetssteen, die het verschil laat zien, tussen de ware Jood en de heiden. De kinderen des geloofs zullen deze vrede bezitten - de vrede die Christus bezat-, en deze zal gedurig bij hen zijn. Vers 19.

„Onder de wet" is een verkeerde vertaling. De betekenis is ,,in de wet" of ,,binnen het rechtsgebied van de wet" Door deze wet wordt de gehele wereld schuldig; ten opzichte van de wet heeft niemand enig voordeel boven een an­der.

 

Sommige mensen voelen zich be­zorgd en vrezen dat de wet in diskrediet gebracht wordt, wanneer de nadruk op dergelijke teksten gelegd wordt. Maar wij kunnen het rustig overlaten aan God die de tekst geschreven heeft om zorg te dragen voor de eer van zijn eigen wet.

Het is de eeuwige verdien­ste van de wet dat zij de overtreder niet kan rechtvaardigen. De wet eist de vol­maakte gerechtigheid van de mens, de gerechtigheid die geopenbaard is in het leven van Jezus. Geen mens heeft ooit geleefd zoals Christus - allen zijn schul­dig. De volmaaktheid en de majesteit van de wet brengt zondaars ertoe uit te roepen: „Wat zullen wij doen"?

 

Het idee bestaat soms, dat, indien Christus alleen maar de aantekeningen van de zonden uit het verleden zou ver­nietigen, het individu hiermee zeer gebaat zou zijn. Dat was de moeilijkheid met het Joodse volk. Rom. 10:2 en 3. Er is geen mens op aarde, die uit zich­zelf ook maar één daad kan verrichten zo rein en vrij van alle zelfzucht, alsof Christus het gedaan had.

„Wat niet uit geloof is, is zonde". Rom 14:23. Een prediking die niet uit het geloof is, is een zonde die berouwd moet worden. Door ons allen is veel zendingswerk gedaan, waarover wij berouw moeten hebben.

 

Als mens was er geen beter dan Paulus. Als er, behalve Christus, ooit iemand goed werk gedaan heeft dan was het wel Paulus. Toch achtte hij alle dingen schade om Christus te gewinnen. Phil. 3:4-8.

De psalmist zegt, dat God het goede niet onthoudt aan hen, die in op­rechtheid wandelen. Psalm. 84:12. Zou Paulus voor hij Christus gevonden had van nature iets goeds bezeten hebben, dan zou hij dat hebben kunnen behou­den. Maar hij achtte alle dingen schade.

 

Rom.3 vers 21. De wet zal in het oordeel ge­tuigen van de gerechtigheid die de zon­daar buiten de wet om ontvangt, ge­tuigend van haar volmaaktheid. In plaats van te trachten gerechtigheid uit ons­zelf te verkrijgen, waar geen gerech­tigheid is, gaan wij slechts naar de bron en de oorsprong van gerechtigheid. Vers 22. Alle mensen staan op één lijn. Laten we God dankbaar zijn, dat Hij ons wil redden, zoals Hij ook anderen wil redden. Het plan der verlossing is er één van geven en nemen: geven van Godszijde en nemen van de zijde van de mens.

 

Het trotse hart voelt zich beledigd over deze afhankelijkheid van God; toch zijn wij afhankelijk, bedelaars, gebrekkig, arm en naakt. Het enige wat wij te doen hebben, is het kopen van het witte kleed. Dat kleed wordt ons aangeboden, zonder geld en zonder prijs. De profeet ver­heugt zich in de Here, omdat de Here hem bekleed heeft met de klederen des heils, en hem bedekt heeft met het kleed der gerechtigheid, Jes. 61:10. Wij moe­ten ons dit kleed niet zelf omslaan. La­ten wij op God vertrouwen dat Hij het doen zal. Wanneer de Here ons dit kleed omdoet, is het niet alleen een uiterlijk kleed; maar het doordringt de mens, zo­dat hij geheel rechtvaardig wordt Soms horen we de mensen spreken, als­of we onszelf een mooi, toonbaar kleed moeten omslaan, voordat we om het witte kleed kunnen vragen. Maar juist de werkelijke nood en hulpeloosheid van de bedelaar zijn een aanbeveling voor zulke milddadigheid.

„Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods". Alle mensen staan op gelijke voet, en de gave der genade is voor ieder die wil komen, om vrijelijk van het water des levens te nemen.

 

Wij ,,worden zonder verdienste rechtvaardig uit zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus geschied is” vers 24 (Lutherse vertaling)  
(E.J. Waggoner)

<1>