Gebed en
geloof
(17)
Ik heb
menigmaal
gezien dat
de
kinderen
des Heren
het gebed
verwaarlozen,
voornamelijk
het stil
gebed; dat
velen niet
dat geloof
oefenen,
hetwelk
hun
voorrecht
en plicht
is te
oefenen,
menigmaal
wachtende
op dat
gevoel,
dat het
geloof
alleen
brengen
kan.
Gevoel is
geen
geloof; de
twee zijn
verschillende
dingen.
Het is aan
ons om
geloof te
oefenen,
maar het
is aan God
om een
blij
gevoel en
de zegen
te geven.
De genade
Gods komt
tot de
ziel door
het kanaal
van het
levend
geloof en
het staat
in onze
macht om
dat geloof
te
oefenen.
Het ware
geloof
eigent
zich de
beloofde
zegen toe
en maakt
er
aanspraak
op,
voordat
het die
beseft en
gevoelt.
Wij moeten
onze
gebeden in
het geloof
opzenden
tot binnen
het
binnenste
voorhangsel
en ons
geloof
zich de
beloofde
zegen
laten
toe-eigenen
en er
aanspraak
op maken
als ons
eigendom.
Dan moeten
wij
geloven,
dat wij de
zegen
ontvangen,
omdat ons
geloof die
toegeëigend
heeft en
volgens
het Woord
is hij de
onze.
“Alle
dingen,
die gij
biddende
begeert,
gelooft,
dat gij ze
ontvangen
zult en
zij zullen
u
geworden.”
Marcus
11:24.
Dat is
geloof,
louter
geloof, te
vertrouwen,
dat wij de
zegen
ontvangen,
zelfs
voordat
wij het
beseffen.
Wanneer de
beloofde
zegen
gevoeld en
genoten
is, dan is
het geloof
verslonden.
Maar velen
veronderstellen
dat zij
veel
geloof
hebben,
wanneer
zij een
grote mate
van de
Geest
deelachtig
zijn en
dat zij
geen
geloof
kunnen
hebben,
tenzij zij
de kracht
van de
Geest
gevoelen.
Zij
verwarren
het geloof
met de
zegen, die
door het
geloof
komt.
Juist dan,
wanneer
wij inzien
dat wij de
Geest niet
hebben, is
het tijd
om geloof
te
oefenen.
Wanneer
dichte
wolken van
duisternis
over de
geest
schijnen
heen te
trekken,
is het
tijd het
levend
geloof
door de
duisternis
te laten
heendringen
en de
wolken te
verdrijven.
Het ware
geloof
berust op
de
beloften,
die in
Gods woord
besloten
zijn en
alleen
zij, die
dat Woord
gehoorzaam
zijn,
kunnen
aanspraak
maken op
de
heerlijke
beloften
erin
vervat.
“Indien
gij in Mij
blijft en
mijn
woorden in
u blijven,
vraagt wat
gij maar
wilt en
het zal u
geworden.”
Joh. 15:7.
“En zo wat
wij
bidden,
ontvangen
wij van
Hem, omdat
wij Zijn
geboden
bewaren,
en doen
hetgeen
behaaglijk
is voor
Hem.” 1
Joh. 3:22.
Wij moeten
veel tijd
in stil
gebed
doorbrengen.
Christus
is de
wijnstok,
wij zijn
de ranken.
En indien
wij willen
groeien en
bloeien,
moeten wij
voortdurend
sap en
voedsel
trekken
uit de
Levende
Wijnstok;
want
gescheiden
van de
Wijnstok
hebben wij
geen
kracht.
Ik vroeg
de engel
waarom er
niet meer
geloof en
kracht in
Israël
aangetroffen
wordt. Hij
antwoordde:
“Gij hebt
de arm des
Heren te
gauw
losgelaten.
Breng uw
gebeden
met
aandrang
tot de
troon en
blijf
aanhouden
in sterk
geloof. De
beloften
zijn
zeker.
Geloof,
dat gij de
dingen,
die gij
biddende
begeert,
ontvangen
zult en
zij zullen
u
geworden.”
Toen werd
ik op Elia
gewezen.
Hij was
een mens
onderworpen
aan
dezelfde
driften
zoals wij
en bad
ernstig.
Zijn
geloof kon
de toets
doorstaan.
Zevenmaal
boog hij
zich voor
de Heer in
het gebed
en
eindelijk
werd de
wolk
bespeurd.
Ik zag dat
wij aan de
zekere
beloften
getwijfeld
hadden en
dat wij de
Heiland
hadden
gewond
door ons
gebrek aan
geloof. De
engel
sprak:
“Omgord u
met de
wapenrusting
en neem
bovenal
het schild
des
geloofs,
want dat
zal het
hart, het
leven
zelf,
behoeden
voor de
vurige
pijlen van
de boze.”
Wanneer de
vijand de
moedelozen
ertoe kan
krijgen
hun ogen
van Jezus
af te
trekken en
ze op
zichzelf
te
vestigen
en te
denken
over hun
eigen
onwaardigheid,
in plaats
van op de
waardigheid
van Jezus,
Zijn
liefde,
Zijn
verdiensten
en Zijn
grote
genade,
zal hij
hen hun
schild des
geloofs
doen
verliezen
en zijn
doel
bereiken.
Zij zullen
blootstaan
aan zijn
vurige
verzoekingen.
De zwakken
moeten dus
tot Jezus
opzien en
in Hem
geloven,
dan
oefenen
zij
geloof.
("Eerste
Geschriften"
E.G.White)