Voorbereiding
op het einde
(16)
De Heer
toonde mij
op de 7e
september
1850, te
Oswego, N.Y.
dat er een
groot werk
gedaan moet
worden voor
Zijn volk,
voordat zij
zouden
kunnen
bestaan in
de veldslag
van de dag
des Heren.
Ik werd
gewezen op
diegenen,
die beweren
Adventisten
te zijn,
maar die de
tegenwoordige
waarheid
verwerpen en
zag dat zij
aan het
vervallen
waren en dat
de hand des
Heren in hun
midden
werkte om
hen nu in de
tijd van
inzameling
te verdelen
en te
verstrooien,
zodat de
kostbare
juwelen
onder hen,
die vroeger
misleid
zijn, de
ogen mogen
open doen en
hun ware
staat
aanschouwen.
En nu,
wanneer de
waarheid hun
door de
boodschappers
des Heren
voorgedragen
wordt, zijn
zij bereid
te
luisteren,
de
schoonheid
en de
harmonie
ervan in te
zien, hun
vroegere
vrienden en
dwalingen te
verlaten, de
kostbare
waarheid te
omhelzen en
te staan
waar zij hun
stelling
kunnen
verklaren
Ik zag, dat
degenen, die
zich tegen
de Sabbat
des Heren
kanten, de
Bijbel niet
konden nemen
en aantonen,
dat onze
stelling
onjuist is;
daarom
belasterden
zij hen, die
de waarheid
geloven en
leren en
vallen het
karakter van
die mensen
aan. Velen,
die tevoren
nauwgezet
waren en God
en Zijn
woord
liefhadden,
zijn zo
verhard
geworden,
dat zij niet
aarzelen om
degenen, die
de waarheid
van de
heilige
Sabbat
liefhebben,
op boze
wijze in een
verkeerd
daglicht te
stellen en
hen vals te
beschuldigen,
indien zij
daardoor de
invloed
kunnen
benadelen
van degenen,
die
onbevreesd
voor de
waarheid
uitkomen.
Doch deze
dingen
zullen Gods
werk niet
tegenhouden.
Inderdaad,
deze wijze
van handelen
van de zijde
van hen, die
de waarheid
haten, zal
juist het
middel zijn
om de ogen
van sommigen
te openen.
Iedere
kostbare
steen zal
uitgezocht
en verzameld
worden, want
de hand des
Heren is
uitgestrekt
om het
overblijfsel
van Zijn
volk te
verzamelen
en Hij zal
dat werk op
heerlijke
wijze
volbrengen.
Wij, die de
waarheid
geloven,
moeten zeer
voorzichtig
zijn geen
aanleiding
te geven dat
men kwaad
kan spreken
van onze
goede daden.
Wij behoren
te weten,
dat iedere
stap, welke
wij nemen,
in
overeenstemming
is met de
Bijbel; want
zij die de
geboden Gods
haten,
zullen zich
verheugen
over onze
misstappen
en fouten,
gelijk de
goddelozen
dat in 1843
deden.
Op de 14e
mei 1851
aanschouwde
ik de
schoonheid
en
liefelijkheid
van Jezus.
Terwijl ik
Zijn
heerlijkheid
zag, kwam de
gedachte
niet bij mij
op, dat ik
ooit van
Zijn
tegenwoordigheid
gescheiden
zou worden.
Ik zag een
licht komen
uit de
heerlijkheid,
die de Vader
omringde en
terwijl het
nader tot
mij kwam,
begon mijn
lichaam te
beven en
schudde ik
als een
blad. Ik
dacht, dat
wanneer het
dicht bij
mij zou
komen, ik
doodgeslagen
zou worden;
maar het
licht ging
aan mij
voorbij.
Toen kon ik
enigszins
een besef
krijgen van
de grote en
vreselijke
God, met Wie
wij te doen
hebben. Ik
zag toen,
welke zwakke
denkbeelden
sommigen
zich vormen
van de
heiligheid
van God en
hoe zeer zij
Zijn heilige
en
eerbiedwaardige
nam ijdel
gebruiken,
zonder te
beseffen,
dat het God
is, de grote
en
vreselijke
God, over
Wie zij
spreken. In
het gebed
gebruiken
velen
onverschillige,
oneerbiedige
uitdrukkingen,
die de
liefhebbende
Geest des
Heren
grieven en
de oorzaak
zijn dat hun
gebeden uit
de hemel
buitengesloten
worden.
Ik zag ook
dat velen
niet
beseffen,
wat zij
moeten
worden om
voor Gods
aangezicht
te kunnen
leven zonder
dat er een
hogepriester
in het
heiligdom is
gedurende de
tijd der
benauwdheid.
Zij, die het
zegel van de
levende God
ontvangen en
beschermd
zullen
worden in de
tijd der
benauwdheid,
moeten het
beeld van
Jezus
volkomen
weerspiegelen.
Ik zag dat
velen de
voorbereiding,
die zo zeer
nodig is,
verwaarloosden
en rekenden
op de tijd
der
“verkoeling”
en de “spade
regen”, om
hen geschikt
te maken om
te staan in
de dag des
Heren en
voor Zijn
aangezicht
te leven. O,
hoe velen
heb ik in de
tijd der
benauwdheid
zonder
beschutting
gezien! Zij
hadden de
nodige
voorbereiding
verzuimd;
derhalve
konden zij
de
verkoeling
niet
ontvangen,
die allen
moeten
hebben om
hen geschikt
te maken
teneinde
voor het
aangezicht
van een
heilige God
te leven.
Zij, die
weigeren
door de
profeten
gevormd te
worden en
die hun
zielen niet
reinigen
door de
gehele
waarheid te
gehoorzamen
en graag
geloven, dat
hun toestand
veel beter
is, dan die
wezenlijk
is, zullen
komen tot de
tijd, waarin
de plagen
uitgegoten
worden en
dan inzien,
dat zij
uitgehouwen
en gevormd
hadden
moeten
worden voor
het gebouw.
Maar dan zal
er geen tijd
zijn dit te
doen en geen
Middelaar om
hun zaak te
bepleiten
voor de
Vader. Vóór
die tijd zal
de
vreselijke
verklaring
afgekondigd
zijn: “Wie
onrecht
doet, hij
doe nog meer
onrecht; wie
vuil is, hij
worde nog
vuiler; wie
rechtvaardig
is, hij
bewijze nog
meer
rechtvaardigheid;
wie heilig
is, hij
worde nog
meer
geheiligd.”
Ik zag, dat
niemand deel
kan nemen
aan de
“verkoeling”
tenzij hij
eerst de
overwinning
behaald
heeft over
iedere
lievelingszonde,
over
hoogmoed,
zelfzucht;
liefde tot
de wereld en
over ieder
verkeerd
woord en
iedere
verkeerde
daad. Wij
moeten dus
nader en
nader tot de
Heer komen
en ernstig
die
voorbereiding
zoeken, die
ons in staat
zal stellen
om staande
te blijven
in de
veldslag van
de dag des
Heren. Laten
we eraan
denken, dat
God heilig
is en dat
alleen
heilige
wezens ooit
in Zijn
tegenwoordigheid
kunnen
verkeren.
("Eerste
Geschriften"
E.G.White)