De boodschappers
(13)
De Heer heeft mij
dikwijls een
gezicht gegeven
van de staat en de
behoeften van zijn
verstrooide
parels, diegenen,
die nog niet tot
het licht van de
tegenwoordige
waarheid gekomen
zijn; en heeft mij
getoond, dat de
boodschappers hen
zo snel mogelijk
moeten opsporen om
hun het licht te
geven. Overal
rondom ons zijn er
vele mensen, wier
vooroordelen
slechts weggenomen
behoeven te worden
en aan wie de
bewijzen voor onze
tegenwoordige
positie slechts
moeten worden
voorgelegd uit het
Woord, om hen de
tegenwoordige
waarheid met
blijdschap te doen
aannemen. De
boodschappers
moeten uitzien
naar zielen, als
degenen, die
rekenschap geven
zullen. Hun leven
moet een leven van
zware arbeid en
zielsangst zijn,
daar toch de last
van de kostbare,
maar menigmaal
verwonde zaak van
Christus op hen
rust. Zij zullen
alle wereldse
belangen en
gemakken moeten
opgeven en het tot
hun eerste werk te
maken om alles te
doen wat in hun
macht staat om de
zaak van de
tegenwoordige
waarheid voort te
helpen en verloren
gaande zielen te
redden.
Zij zullen ook
een grote
beloning
ontvangen. In
hun kronen van
blijdschap
zullen degenen,
die door hen
gered en
eindelijk zalig
geworden zijn,
als sterren
blinken tot in
alle eeuwigheid.
En zij zullen
tot in alle
eeuwigheid de
voldoening
smaken
dat zij alles
gedaan hebben
wat zij
konden om
de
waarheid in al haar
reinheid en
schoonheid
naar voren te
brengen,
zodat mensen
deze lief
kregen. Deze
mensen werden
hierdoor
geheiligd
en zagen
zichzelf uiterst
bevoorrecht,
rijk gemaakt en
gewassen te
mogen zijn in
het bloed van
het Lam, met
als doel voor
God verlost te
mogen zijn.
Ik zag dat de
herders degenen
moeten raadplegen,
waartoe zij reden
hebben te
vertrouwen, zij,
die door al de
boodschappen heen
gegaan zijn en
vast staan in de
gehele
tegenwoordige
waarheid, voordat
zij nieuwe punten
van gewicht
voorleggen,
waarvan zij denken
dat de Bijbel die
ondersteunt. Dan
zullen de herders
volkomen één zijn
en de eenheid van
de herders zal
door de ganse kerk
worden gevoeld. Ik
zag dat zo’n
gedragslijn
betreurenswaardige
splitsingen zou
voorkomen en dat
er dan geen gevaar
zou bestaan, dat
de kostbare kudde
verdeeld en de
schapen verstrooid
zouden worden
zonder een herder
te hebben.
Ik zag ook dat
God boodschappers
had, die Hij
wenste te
gebruiken in Zijn
zaak, maar die
niet klaar waren.
Zij waren te
lichtvaardig en te
nietsbeduidend om
een goede invloed
uit te oefenen
over de kudde en
zij voelden het
gewicht van de
zaak en de waarde
van zielen niet,
gelijk Gods
boodschappers die
voelen om goed te
kunnen doen. De
engel sprak:
“Reinigt u, gij
die de vaten des
Heren draagt;
reinigt u, gij die
de vaten des Heren
draagt.” Zij
kunnen slechts
weinig goeds
uitrichten, tenzij
zij zich gans en
al aan God
overgeven en het
gewicht en de
ernst van de
laatste boodschap
van genade
aanvoelen, die nu
aan de verstrooide
kudde gegeven
wordt. Sommigen,
die niet door God
geroepen zijn,
zijn zeer gewillig
de boodschap te
gaan verkondigen.
Maar indien zij
het gewicht van de
zaak en de
verantwoordelijkheid
van zo’n
betrekking
beseffen, zo
zouden zij ervoor
terugschrikken en
met de apostel
zegen: “Wie is tot
deze dingen
bekwaam?” Eén
reden, waarom zij
zo gewillig zijn
te gaan, is dat
God het gewicht
van de zaak niet
op hen gelegd
heeft. Niet allen,
die de boodschap
van de eerste en
de tweede engel
verkondigd hebben,
zullen de derde
verkondigen, zelfs
niet voordat zij
die in zijn geheel
aangenomen hebben;
want sommigen
hebben zoveel
fouten gemaakt en
zozeer gedwaald,
dat zij maar
nauwelijks hun
eigen ziel kunnen
redden en indien
zij het wagen om
anderen te leiden,
zullen zij het
middel zijn om hen
te doen vallen.
Maar ik zag, dat
sommigen van hen,
die tevoren diep
doordrongen zijn
in het fanatisme,
nu de eersten
zouden willen zijn
om te lopen,
voordat God hen
zendt, voordat zij
gereinigd zijn van
hun vroegere
dwalingen; dwaling
vermengd hebben
met waarheid,
zouden zij de
kudde van God
daarmee voeden en
indien men hen
liet geworden, dan
zou de kudde ziek
worden en zouden
er verwarring en
dood op volgen. Ik
zag dat zij gezift
en weer gezift
zouden moeten
worden, totdat zij
vrij waren van al
hun dwalingen, of
zij zullen nimmer
het koninkrijk
binnengaan. De
boodschappers
konden niet dat
vertrouwen stellen
in het oordeel en
de geest des
onderscheids van
hen, die in
dwaling verkeerd
en aan het
fanatisme geloofd
hebben, dat zij
konden stellen in
degenen, die in de
waarheid volhard
hebben en niet in
buitensporige
dwaling hebben
verkeerd. Velen
zijn ook te
geneigd om
sommigen te
dringen
boodschappers te
worden, die nog
slechts kort de
waarheid beleden
hebben en die nog
veel moeten leren
en veel moeten
doen, voordat
zijzelf recht
kunnen staan in
Gods oog, veel
minder nog de weg
aan anderen
wijzen.
Ik zag de
noodzakelijkheid
dat voornamelijk
de boodschappers
altijd zouden
waken en alle
fanatisme
tegengaan, waar
zij dit ook mogen
zien opkomen.
Satan dringt aan
alle kanten
voorwaarts en
tenzij wij een
waakzaam oog op
hem houden en onze
ogen open hebben
voor zijn plannen
en valstrikken en
de gehele
wapenrusting Gods
aandoen, zullen de
vurige pijlen van
de boze ons
treffen. Er zijn
vele kostbare
waarheden in Gods
woord vervat, maar
het is de
“tegenwoordige
waarheid”, die de
kudde thans nodig
heeft. Ik heb het
gevaar aanschouwd,
dat de
boodschappers
afwijken van de
belangrijke punten
van de
tegenwoordige
waarheid en
handelen over
onderwerpen, die
niet geschikt zijn
om de kudde tot
eenheid te brengen
en de zielen te
heiligen. Satan
zal zich hier van
ieder mogelijk
voordeel bedienen
om de zaak te
benadelen.
Maar onderwerpen
als het heiligdom
in verband met de
2300 dagen, de
geboden van God en
het geloof van
Jezus, zijn
volkomen berekend
om de vroege
Advent beweging te
verklaren en te
tonen, welke
positie wij thans
innemen en het
geloof van de
twijfelmoedige te
bevestigen en
zekerheid te geven
aan de heerlijke
toekomst. Ik heb
herhaaldelijk
gezien, dat dit de
voornaamste
onderwerpen zijn,
die de
boodschappers
moeten behandelen.
Indien de
boodschappers des
Heren, die voor
het werk gekozen
zijn, wachten
totdat iedere
hinderpaal uit hun
weg geruimd is,
zouden velen
nimmer uitgaan om
naar de
verstrooide
schapen te zoeken.
Satan zal hun
allerlei bezwaren
voorleggen, om hen
af te houden van
het doen van hun
plicht. Maar zij
zullen moeten
uitgaan in het
geloof,
vertrouwende op
Hem, die hen tot
Zijn werk geroepen
heeft en Hij zal
de weg voor hen
openen in zoverre
het goed zal zijn
voor hun eigen
welzijn en Zijn
verheerlijking.
Jezus, de grote
Leermester en
Voorbeeld, had
geen plaats, waar
Hij Zijn hoofd kon
neerleggen. Zijn
leven was een
leven van zware
arbeid, verdriet
en lijden; aan het
eind daarvan gaf
Hij zichzelf voor
ons over. Zij, die
namens Christus
zielen smeken zich
met God te laten
verzoenen en die
hopen om met
Christus te zullen
heersen in
heerlijkheid,
moeten verwachten
ook deel te zullen
nemen aan Zijn
lijden hier. “Wie
met tranen zaaien,
zullen met gejuich
maaien. Hij gaat
al wenende voort,
die de zaadbuidel
draagt; voorzeker
zal hij komen met
gejuich, dragende
zijn schoven.” Ps.
126:5. (Eerste
Geschriften)