Plichten met het
oog op der tijd
der benauwdheid (11)
De Heer heeft mij
herhaaldelijk
getoond, dat het
tegen de Bijbel is
voorziening te
maken voor onze
tijdelijke
behoeften in de
tijd der
benauwdheid. Ik
zag dat wanneer de
heiligen voedsel
verzameld en bij
zich of buiten op
het veld hadden in
de tijd der
benauwdheid,
wanneer het
zwaard, de
hongersnood en
pestilentie in het
land zijn, het
door geweld van
hen weggenomen zou
worden en
vreemdelingen hun
velden zouden
oogsten. Dan zal
het onze tijd zijn
om volkomen op God
te vertrouwen en
Hij zal ons
ondersteunen. Ik
zag dat ons brood
en ons water in
die tijd gewis
zullen zijn en dat
wij geen armoede
zullen lijden of
hongeren; want God
is bij machte een
tafel voor ons toe
te richten in de
woestijn. Indien
nodig zou Hij ons
raven zenden om
ons te voeden,
gelijk Hij met
Elia gedaan had,
of manna uit de
hemel laten
regenen, gelijk
Hij voor de
Israëlieten deed.
Huizen en
landerijen zullen
van geen nut zijn
voor de heiligen
in de tijd der
benauwdheid, want
zij zullen dan
moeten vluchten
voor de verwoede
volksmenigten en
in die tijd zullen
zij hun
bezittingen niet
met voordeel
kunnen verkopen om
de zaak van de
tegenwoordige
waarheid te
bevorderen. Mij
werd getoond, dat
het de wil van God
is, dat de
heiligen zich los
maken van alle
lasten, voordat de
tijd der
benauwdheid
aanbreekt en een
verbond met God
maken met
offerande. Indien
zij hun
bezittingen op het
altaar houden en
God naarstig
smeken om hen hun
plicht te tonen,
dan zal Hij hen
leren wanneer zij
over deze dingen
moeten beschikken.
Dan zullen zij
vrij zijn in de
tijd der
benauwdheid en
geen hindernissen
hebben, die hen
terughouden.
Ik zag, dat indien
iemand zich aan
zijn eigendom
vastklemde en niet
aan de Heer vroeg
wat zijn plicht
was, Hij hem zijn
plicht niet bekend
zou maken en die
persoon zijn
bezittingen zou
mogen houden en
dat zij in de tijd
der benauwdheid
als een berg voor
hem zouden
oprijzen om hem te
verpletteren en
hij zou trachten
om ze van de hand
te doen, maar het
niet meer zou
kunnen doen. Ik
hoorde sommigen
weeklagen op deze
manier: “De zaak
kwijnde, Gods volk
kwam om van de
honger voor de
waarheid en wij
stelden geen
poging in het werk
om in de behoefte
te voorzien; nu is
ons eigendom
nutteloos. O, dat
wij het hadden
laten gaan en
schatten opgelegd
hadden in de
hemel!” Ik zag dat
een offer dat
gebracht werd,
niet toenam, maar
afnam en verteerd
werd. Ik zag ook
dat God niet
wilde, dat al Zijn
volk
tegelijkertijd hun
bezittingen opgaf;
maar dat indien
zij zich van Hem
wilden laten
onderrichten, Hij
hen in een tijd
van nood leren
zou, wanneer te
verkopen en
hoeveel. Van
sommigen is er in
het verleden
verlangd, dat zij
hun bezittingen
van de hand zouden
doen om de
Adventzaak te
steunen, terwijl
anderen het hunne
hebben kunnen
behouden, tot er
zich een tijd van
nood zal voordoen.
Dan, wanneer de
zaak het nodig
heeft, is het hun
plicht om het te
verkopen.
Ik zag dat de
boodschap,
“Verkoop hetgeen u
hebt en geeft
aalmoes,” door
sommigen niet in
het rechte licht
gegeven is en de
bedoeling van de
woorden van onze
Heiland niet
duidelijk is
voorgesteld. Het
doel van verkopen
is niet, aan
diegenen te geven,
die in staat zijn
te werken en
zichzelf te
onderhouden, maar
de waarheid te
verspreiden. Het
is zonde om
degenen, die
kunnen werken, te
steunen en te
helpen om zich aan
luiheid over te
geven. Sommigen
hebben zich
ijverig betoond in
het bijwonen van
al de
bijeenkomsten,
niet om God te
verheerlijken,
maar om de “broden
en de vissen.” Het
zou veel beter
geweest zijn voor
hen dat zij thuis
met hun handen
hadden gearbeid,
“werkende dat goed
is”, teneinde te
voorzien in de
behoeften van hun
gezinnen en iets
te hebben om te
geven tot
ondersteuning van
de kostbare zaak
van de
tegenwoordige
waarheid. Thans is
het tijd schatten
op te leggen in de
hemel en onze
harten in orde te
stellen en klaar
te zijn voor de
tijd der
benauwdheid. Zij,
die rein van
handen en zuiver
van hart zijn,
zullen bestaan in
die moeilijke
tijd. Nu is het
tijd voor ons om
de wet van God in
ons verstand en
onze voorhoofden
te hebben en die
in onze harten te
laten schrijven.
De Heer heeft mij
het gevaar getoond
van onze harten
vol te laten zijn
van wereldse
gedachten en
zorgen. Ik zag,
dat sommige harten
afgekeerd werden
van de
tegenwoordige
waarheid en hun
liefde van het
heilige
Bijbelwoord, door
andere opwindende
boeken te lezen.
Anderen zijn vol
angst en zorg voor
hetgeen zij eten
en drinken en
waarmee zij zich
kleden zullen.
Sommigen zien te
ver in de toekomst
naar de komst des
Heren uit. De tijd
is enige jaren
langer voortgegaan
dan zij
verwachtten,
daarom denken ze
dat hij misschien
nog enige jaren
langer zal
voortduren. Op
die wijze worden
hun harten
afgetrokken van de
tegenwoordige
waarheid en gaan
uit naar de
wereld. Ik zag
groot gevaar in
deze dingen; want
indien het hoofd
vol is van andere
dingen, wordt de
tegenwoordige
waarheid
buitengesloten en
is er geen plaats
op onze
voorhoofden voor
het zegel van de
levende God. Ik
zag dat de tijd
dat Jezus in het
allerheilige zal
zijn, bijna
voorbij was en dat
de tijd nog maar
een weinig langer
kan voortgaan. Al
de vrije tijd die
wij hebben,
moesten wij
gebruiken om de
Bijbel te
onderzoeken, die
ons in de laatste
dag oordelen zal.
Geliefde broeders
en zusters, laat
toch de geboden
van God en de
getuigenis van
Jezus voortdurend
in uw gedachten
zijn. Laat ze uw
overdenking zijn
wanneer u neerligt
en wanneer u
opstaat. Leeft en
handelt geheel en
al met uitzicht op
de toekomst van de
Zoon des mensen.
De tijd der
verzegeling is
zeer kort en zal
spoedig voorbij
zijn. Nu is
het tijd, terwijl
de vier engelen de
vier winden
houden, om onze
roeping en
verkiezing vast te
maken. (E.G.White)