Ik zag een troon en
op de troon waren de
Vader en de Zoon
gezeten. Ik
aanschouwde Jezus’
aangezicht en
bewonderde Zijn
liefelijke gestalte.
De persoon van de
Vader kon ik niet
zien, want een wolk
van heerlijk licht
overdekte Hem. Ik
vroeg aan Jezus, of
Zijn Vader een
gestalte had die aan
de Zijne gelijk was.
Hij antwoordde:
“Ja”, maar dat ik
Hem niet zien kon,
want, zei Hij,
“indien u eenmaal de
heerlijkheid van
Zijn persoon
aanschouwt, zou u
ophouden te
bestaan.” Voor de
troon zag ik de
Advent gelovigen, -
de kerk en de
wereld. Ik zag twee
gezelschappen, het
ene neergebogen vóór
de troon, grote
belangstelling
tonende, terwijl het
andere stond er
onverschillig en
zorgeloos. Zij, die
vóór de troon
gebogen stonden,
offerden hun gebeden
op en zagen op tot
Jezus; Die zag dan
op tot Zijn Vader en
scheen met Hem te
pleiten. Een licht
ging uit van de
Vader naar de Zoon
en van de Zoon naar
het biddende
gezelschap. Toen zag
ik dat er een
uitermate helder
licht van de Vader
op de Zoon afscheen
en van de Zoon over
de mensen vóór de
troon zweefde. Doch
slechts weinigen
wilden dit grote
licht aannemen.
Velen kwamen er
onderuit en
weerstonden het
onmiddellijk;
anderen waren
onverschillig en
stelden het licht
niet op prijs en het
ging van hen weg.
Sommigen stelden het
op prijs en gingen
en bogen zich neder
met het kleine
biddende gezelschap.
Allen in dit
gezelschap ontvingen
het licht en
verheugden zich erin
en hun aangezichten
blonken van de
heerlijkheid ervan.
Ik zag de Vader van
de troon opstaan
(zie hoofdstuk 21)
en in en vurige
wagen het heilige
der heiligen binnen
het voorhangsel
binnengaan. En Zich
nederzetten. Toen
stond Jezus op van
de troon en de
meesten van hen, die
zich neergebogen
hadden, stonden met
Hem op. Ik zag geen
enkele straal van
licht van Jezus
uitgaan naar de
onverschillige
menigte, nadat Hij
opgestaan was en zij
werden in volslagen
duisternis gelaten.
Degenen, die
opgestaan waren,
toen Jezus het deed,
hielden hun ogen op
Hem gevestigd,
terwijl Hij de troon
verliet en hen een
kleine afstand voort
leidde. Toen hief
Hij Zijn rechterarm
omhoog en wij
hoorden Zijn
liefelijke stem
zeggen: “Wacht hier,
Ik ga naar Mijn
Vader om het
koninkrijk te
ontvangen, houdt uw
klederen vlekkeloos
en binnen korte tijd
zal ik van de
bruiloft wederkeren
en u tot Mij nemen.
Toen kwam er een
wolkenwagen met
wielen als vlammen
vuurs, door engelen
omringd, tot waar
Jezus was. Hij
stapte in de wagen
en werd naar het
allerheiligste
gevoerd, waar de
Vader zat. Toen
aanschouwde ik
Jezus, een grote
Hogepriester, voor
de Vader staan. Aan
de zoom van Zijn
kleed was een
schelletje en een
granaatappel, een
schelletje en
granaatappel. Zij,
die met Jezus
opgestaan waren,
zonden hun geloof op
tot Hem in het
allerheilige en
baden: ”Mijn Vader,
geef ons Uw Geest."
Dan blies Jezus de
Heilige Geest op
hen. In die adem was
licht, kracht en
veel liefde,
blijdschap en vrede.
Ik keerde mij om, om
te zien naar het
gezelschap, dat nog
steeds vóór de troon
neergebogen was; zij
wisten niet dat
Jezus die verlaten
had. Satan scheen
bij de troon te zijn
en te trachten het
werk van God voort
te zetten. Ik zag
hen opzien naar de
troon en bidden:
“Vader, geef ons Uw
Geest.” Satan blies
dan een onheilige
invloed op hen en
daar was licht en
veel kracht in, maar
geen zoete liefde,
blijdschap en vrede.
Het was Satans plan
hen bedrogen te
houden en Gods
kinderen af te
trekken en te
verleiden. (E.G.
White)