"Naar Mijn Vader en uw
Vader" (87)
Voor Christus was de
tijd gekomen om op te
varen naar de troon
van Zijn Vader. Als
een goddelijke
overwinnaar stond Hij
op het punt met de
zegetekenen van de
overwinning naar de
hemelse, hoven terug
te keren. Vóór Zijn
dood had Hij aan de
Vader verklaard: "Ik
heb U verheerlijkt op
de aarde door het werk
te voleindigen, dat
Gij mij te doen
gegeven hebt."
(Joh.17:4)
Na Zijn opstanding
vertoefde Hij nog
enige tijd op aarde,
met de bedoeling dat
de discipelen goed
bekend zouden worden
met Hem in Zijn
verrezen en
verheerlijkt lichaam.
Nu was Hij gereed om
afscheid te nemen. Hij
had de echtheid
bewezen van het feit
dat Hij een levende
Heiland was. Zijn
discipelen behoefden
Hem niet langer te
verbinden met het
graf. Zij konden aan
Hem denken als
verheerlijkt voor het
hemels universum.
Als plaats voor Zijn
hemelvaart koos Jezus
de plek die zo
dikwijls door Zijn
tegenwoordigheid werd
geheiligd terwijl Hij
onder de mensen
woonde. Niet de berg
Sion, de plaats van de
stad Davids, niet de
berg Moria, de plaats
waar de tempel lag,
werd aldus geëerd.
Daar was Christus
gelasterd en
verworpen. Daar waren
de golven der genade,
steeds terugkerend in
een sterkere stroom
van liefde,
teruggeworpen door
harten die hard waren
als een rots. Vandaar
was Jezus, vermoeid en
met een bezwaard hart,
uitgegaan om op de
Olijfberg rust te
vinden.
De heilige Schechina
had, wijkende uit de
eerste tempel, op de
oostelijke berg
gestaan, als ongenegen
om de uitverkoren stad
te verlaten; zo stond
Christus op de
Olijfberg, terwijl Hij
met een diep
medelijdend hart op
Jeruzalem neerzag.
De bossen en dalen van
de berg waren gewijd
door Zijn gebeden en
tranen. De hellingen
hadden de
triomfantelijke kreten
weerkaatst van de
menigte die Hem tot
koning uitriep. Op de
glooiende helling van
de berg had Hij een
tehuis gevonden bij
Lazarus in Bethanië.
In de hof Gethsemane,
aan de voet van de
berg, had Hij gebeden
en alleen de strijd
gestreden. Vanaf deze
berg zou Hij naar de
hemel opvaren. Wanneer
Hij zal wederkomen,
zullen Zijn voeten op
de top van deze berg
rusten. Niet als een
man van smarten, maar
als een verheerlijkte,
zegevierende koning
zal Hij dan op de
Olijfberg staan,
terwijl de Hebreeuwse
halleluja's zich met
de heidense hosanna's
zullen vermengen, en
de stemmen van de
verlosten als een
machtig leger de roep
zullen doen
aanzwellen: Kroont Hem
Here van allen !
Nu ging Jezus met de
elf discipelen op weg
naar de berg. Toen ze
door de poort van
Jeruzalem gingen,
keken velen met
verwondering naar het
kleine gezelschap dat
geleid werd door
Iemand Die een paar
weken tevoren door de
oversten was
veroordeeld en
gekruisigd. De
discipelen wisten
niet, dat dit hun
laatste gesprek met
hun Meester zou zijn.
Jezus bracht de dag in
gesprek met hen door,
Zijn vroegere
onderwijzingen
herhalend.
Toen ze Gethsemane
naderden, hield Hij
stil, opdat ze zich de
lessen zouden
herinneren die Hij hun
in de nacht van Zijn
grote zielestrijd had
gegeven. Weer keek Hij
naar de wijnstok,
waarmee Hij de eenheid
van de gemeente met
Hemzelf en de Vader
had uitgebeeld; weer
herhaalde Hij de
waarheden die Hij
toen had geopenbaard.
Overal rondom Hem
waren herinneringen
aan Zijn onbeantwoorde
liefde. Zelfs de
discipelen, die" Hij
zo innig liefhad,
hadden in het uur van
Zijn vernedering Hem
verwijten gemaakt en
Hem verlaten.
Christus had
drieëndertig jaar lang
op aarde vertoefd; Hij
had daar schande, hoon
en spot verdragen; Hij
was verworpen en
gekruisigd geworden.
Zal Hij niet, op het
punt om op te stijgen
naar Zijn troon der
heerlijkheid, —
wanneer Hij terugblikt
op de ondankbaarheid
van het volk tot wier
redding Hij is gekomen
—, Zijn medelijden en
liefde van hen
terugtrekken? Zal Zijn
genegenheid zich niet
richten op dat rijk
waar Hij wordt
gewaardeerd, en waar
zondeloze engelen op
Zijn bevelen wachten?
Neen ; Zijn belofte
aan die geliefden die
Hij op aarde
achterlaat, luidt:
"Ik ben met u al de
dagen, tot aan de
voleinding der
wereld." (Matth.28:20)
Toen zij de Olijfberg
bereikt hadden, ging
Jezus hen voor, dwars
over de kruin, naar de
omgeving van Bethanië.
Hier bleef Hij staan,
en de discipelen
schaarden zich om Hem
heen. Stromen van
licht schenen van Zijn
gelaat te stralen toen
Hij liefdevol op hen
neerzag. Hij verweet
hun niet hun fouten en
gebreken; woorden van
innige tederheid waren
het laatste dat zij
van de lippen van hun
Here hoorden. Met
handen die zegenend
waren uitgestrekt,
alsof Hij hun van Zijn
beschermende zorg
wilde verzekeren, voer
Hij langzaam van hen
opwaarts, alsof Hij
naar de hemel werd
getrokken door een
kracht, groter dan de
aantrekkingskracht van
de aarde. Terwijl Hij
omhoog steeg, keken de
verbaasde discipelen
met spanning toe om de
laatste glimp van hun
opvarende Here op te
vangen. Een wolk van
heerlijkheid verborg
Hem voor hun gezicht;
en terwijl de
wolkenwagen van
engelen Hem opnam,
herinnerden zij zich
weer de woorden: "Zie,
Ik ben met u al de
dagen, tot aan de
voleinding der
wereld." (Matth.28:20)
Tegelijkertijd vloeide
van boven de zoetste
en heerlijkste muziek
van het engelenkoor
tot hen.
Terwijl de discipelen
nog omhoog staarden,
spraken stemmen tot
hen die klonken als de
schoonste muziek. Zij
wendden zich om en
zagen twee engelen in
mensengedaante, die
tot hen de woorden
spraken: "Galilese
mannen, wat staat gij
daar en ziet op naar
de hemel? Deze Jezus,
Die van u opgenomen is
naar de hemel, zal op
dezelfde wijze
wederkomen als gij Hem
ten hemel hebt zien
varen." (Hand.1:11)
Deze engelen behoorden
tot de groep die in
een stralende wolk
gewacht had om Jezus
naar Zijn hemels
tehuis te begeleiden.
Deze twee waren de
meest verhevenen van
de engelenschare; zij
waren het, die bij
Christus' opstanding
naar het graf kwamen,
en ze waren gedurende
Zijn leven op aarde
met Hem geweest. Met
vurig verlangen had de
gehele hemel gewacht
op het einde van Zijn
verblijf in een wereld
die bevlekt was door
de vloek der zonde. De
tijd was nu gekomen,
dat het hemels
universum zijn Koning
zou ontvangen.
Verlangden deze twee
engelen niet zich te
voegen bij de schare
die Jezus welkom
heette? Maar in
medegevoel en liefde
voor degenen die Hij
had achtergelaten,
wachtten zij om hen te
troosten. "Zijn zij
niet allen dienende
geesten die
uitgezonden worden ten
dienste van hen die
het heil zullen
beerven?" (Hebr.1:14)
Christus was opgevaren
naar de hemel in de
gestalte van een mens.
De discipelen hadden
gezien hoe de wolk Hem
opnam. Dezelfde Jezus
Die met hen had
gewandeld en gesproken
en gebeden; Die het
brood met hen had
gebroken; Die met hen
was geweest in hun
boten op het meer; en
Die dezelfde dag met
hen moeizaam de
Olijfberg had
beklommen — deze
zelfde Jezus was nu
heengegaan om de troon
Zijns Vaders te delen.
En de engelen hadden
hen verzekerd, dat
Dezelfde Die zij naar
de hemel hadden zien
opvaren, zou
wederkomen zoals Hij
was opgevaren. Hij zal
komen "met de wolken,
en elk oog zal Hem
zien." (Openb.1:7)
"De Here Zelf zal op
een teken, bij het
roepen van een
aartsengel en bij het
geklank ener bazuin
Gods, nederdalen van
de hemel, en zij die
in Christus gestorven
zijn, zullen het eerst
opstaan." (1
Thess.4:16)
Wanneer dan de Zoon
des mensen komt in
Zijn heerlijkheid en
al de engelen met Hem,
dan zal Hij plaats
nemen op de troon
Zijner heerlijkheid."
(Matth.25:31) Op deze
wijze zal de belofte
van de Here Zelf aan
Zijn discipelen
vervuld worden: "Ik ga
heen om u plaats te
bereiden; en wanneer
Ik heengegaan ben en u
plaats bereid heb, kom
Ik weder en zal u tot
Mij nemen, opdat ook
gij zijn moogt waar Ik
ben." (Joh.14:2,3)
Zeer zeker konden de
discipelen zich
verheugen in de hoop
op de wederkomst van
hun Here.
Toen de discipelen
naar Jeruzalem
terugkeerden, zagen de
mensen hen zeer
verwonderd aan. Na de
berechting en
kruisiging van
Christus had men
gedacht dat zij
terneergeslagen en
beschaamd zouden zijn.
Hun vijanden
verwachtten op hun
gelaat een uitdrukking
van smart en
verslagenheid te zien.
In plaats daarvan was
er slechts blijdschap
en triomf. Hun gelaat
straalde van een geluk
dat niet van deze
aarde was. Zij
treurden niet over
teleurgestelde
verwachtingen, maar
waren vol lof en
dankzegging aan God.
Met blijdschap
vertelden zij het
heerlijke verhaal van
Christus' opstanding
en Zijn hemelvaart, en
hun getuigenis werd
door velen
aangenomen.
De discipelen hadden
nu geen wantrouwen
meer in de toekomst.
Zij wisten dat Jezus
in de hemel was, en
dat Zijn medegevoel
nog met hen was. Zij
wisten dat zij een
Vriend hadden op de
troon van God, en zij
waren verlangend hun
gebeden in de naam van
Jezus voor de Vader te
brengen. In plechtig
ontzag bogen zij zich
neer tot gebed,
terwijl ze de
verzekering
herhaalden: "Als gij
de Vader om iets bidt,
zal Hij het u geven in
Mijn naam. Tot nog toe
hebt gij niet om iets
gebeden in Mijn naam;
bidt en gij zult
ontvangen, opdat uw
blijdschap vervuld
zij." (Joh.16:23,24)
Zij strekten de hand
des geloofs steeds
hoger uit, met de
machtige bede:
"Christus Jezus is de
gestorvene, wat meer
is, de opgewekte, Die
ter rechterhand Gods
is, Die ook voor ons
pleit." (Rom.8:34) En
Pinksteren bracht hun
de volheid van vreugde
door de
tegenwoordigheid van
de Trooster, juist
zoals Christus had
beloofd.
De gehele hemel
wachtte om de Heiland
in de hemelse hoven
welkom te heten. Toen
Hij opvoer, ging Hij
vooraan, en de menigte
van gevangenen die bij
Zijn opstanding uit
hun graf bevrijd
waren, volgde Hem. De
hemelse legerscharen
sloten zich met
gejuich en
lofprijzingen en
hemels gezang bij de
vreugdevolle stoet
aan.
Als zij de stad Gods
naderen, weerklinkt de
oproep van de Hem
begeleidende engelen
:
"Heft, poorten, uw
hoofden omhoog, en
verheft u, gij aloude
ingangen, opdat de
Koning der ere inga"..
Vol vreugde antwoorden
de wachters :
"Wie is toch de Koning
der ere ?"
Dit zeggen zij, niet
omdat zij niet weten
Wie Hij is, maar omdat
zij het antwoord
willen horen, de
verheven lof :
"De Here, sterk en
geweldig, de Here,
geweldig in de strijd.
Heft, poorten, uw
hoofden omhoog,
en verheft ze, gij
aloude ingangen,
opdat de Koning der
ere inga". Weer wordt
de uitdaging gehoord :
"Wie is Hij toch, de
Koning der ere ?"
want het vermoeit de
engelen nooit, te
horen hoe Zijn naam
wordt verheerlijkt.
De engelen die Hem
begeleiden geven ten
antwoord : "De Here
der heerscharen,
Hij is de Koning der
ere." (Psalm 24:7-10)
Dan worden de poorten
van de stad Gods wijd
geopend, en de schare
van engelen stroomt
onder het geluid van
meeslepende muziek
door de ingangen.
Daar is de troon,
omgeven door de
regenboog der belofte.
Daar zijn de
cherubijnen en
serafijnen. De
bevelhebbers van de
engelenscharen, de
zonen Gods, de
vertegenwoordigers van
de niet gevallen
werelden, zijn
bijeengekomen. De
hemelse raad, voor
welke Lucifer God en
Zijn Zoon had
beschuldigd, de
vertegenwoordigers van
die zondeloze werelden
waarover Satan de
heerschappij meende te
verkrijgen, zij zijn
daar allen om de
Verlosser welkom te
heten. Zij verlangen
Zijn triomf te vieren
en hun Koning te
verheerlijken.
Maar Hij weerhoudt hen
daarvan. Nog niet; Hij
kan de kroon der ere
en het koninklijk
gewaad nu niet
aannemen. Hij treedt
in de
tegenwoordigheid van
Zijn Vader. Hij wijst
op Zijn gewonde hoofd,
de doorstoken zijde,
de doorboorde voeten;
Hij heft Zijn handen
op, die de tekenen der
nagels dragen. Hij
wijst op de tekenen
van Zijn overwinning;
Hij biedt God de
beweeggarve aan, zij
die met Hem zijn
opgewekt als
vertegenwoordigers
van die grote schare
die uit het graf zal
verrijzen bij Zijn
tweede komst. Hij
nadert de Vader, bij
Wie er vreugde is over
één zondaar die zich
bekeert; Die Zich over
één zondaar verheugt
met gezang.
Voordat de aarde werd
gegrondvest, hadden
Vader en Zoon Zich in
een verbond verenigd
om de mens, indien hij
door Satan zou worden
overwonnen, te
verlossen. Zij hadden
de handen tot een
plechtige gelofte
ineengesloten, dat
Christus Zich voor het
menselijk geslacht zou
borg stellen. Deze
belofte heeft Christus
vervuld. Toen Hij aan
het kruis uitriep:
"Het is volbracht!"
(Joh.19:30), richtte
Hij Zich tot de Vader.
De overeenkomst was
volledig uitgevoerd.
Nu verklaart Hij:
Vader, het is
volbracht. Ik heb Uw
wil gedaan, o Mijn
God. Ik heb het
verlossingswerk
voltooid. Indien aan
Uw gerechtigheid is
voldaan, wil Ik "dat,
waar Ik ben, ook zij
bij Mij zijn... die
Gij Mij gegeven hebt."
(Joh.17:24)
De stem van God wordt
gehoord, die
verkondigt dat aan de
gerechtigheid is
voldaan. Satan is
verslagen. Christus'
zwoegende, strijdende
kinderen op aarde
zijn "begenadigd... in
de Geliefde." (Ef.1:6)
Voor de hemelse
engelen en de
vertegenwoordigers van
de niet-gevallen
werelden worden zij
gerechtvaardigd
verklaard. Waar Hij
is, daar zal Zijn
gemeente zijn.
"Goedertierenheid en
trouw ontmoeten
elkander,
gerechtigheid en vrede
kussen elkaar." (Psalm
85:11) De armen van de
Vader omsluiten de
Zoon, en het bevel
wordt gegeven: "Hem
moeten alle engelen
Gods huldigen."
(Hebr.1:6)
Met onuitsprekelijke
vreugde erkennen
overheden en machten
en krachten de
oppermacht van de
Vorst des levens. De
engelenscharen vallen
in aanbidding voor Hem
neer, terwijl blijde
kreten de hemelse
hoven vervullen: "Het
Lam dat geslacht is,
is waardig te
ontvangen de macht en
de wijsheid en de
sterkte, en de eer en
de heerlijkheid en de
lof." (Openb.5:12)
Triomfliederen
vermengen zich met de
muziek van de harpen
der engelen, totdat de
hemel schijnt over te
vloeien van vreugde en
lofgezang. De liefde
heeft overwonnen. Het
verlorene is gevonden.
De hemelen
weerschallen van
stemmen die op
verheven wijze
verkondigen: "Hem Die
op de troon gezeten is
en het Lam zij de lof
en de eer en de
heerlijkheid en de
kracht tot in alle
eeuwigheden."
(Openb.5:13)
Van dat hemels
schouwspel komt de
echo tot ons op aarde
van de heerlijke
woorden van Christus
Zelf: "Ik vaar op naar
Mijn Vader en uw
Vader, naar Mijn God
en uw God."
(Joh.20:17) Het
hemelse en het aardse
gezin zijn één. Voor
ons is de Here
opgevaren en voor ons
leeft Hij. "Daarom kan
Hij ook volkomen
behouden wie door Hem
tot God gaan, daar Hij
altijd leeft om voor
hen te pleiten."
(Hebr.7:25) (Wens der
eeuwen" E.G.White)