"Gaat heen, onderwijst
alle volkeren"
(86)
Toen Hij nog slechts één
schrede van Zijn hemelse
troon verwijderd was,
gaf Christus de opdracht
aan Zijn discipelen.
"Mij is gegeven alle
macht in hemel en op
(de) aarde"
(Matth.28:19), zei Hij.
"Gaat heen in de gehele
wereld, verkondigt het
evangelie aan de ganse
schepping." (Marc.16:15)
Steeds weer werden deze
woorden herhaald, zodat
de discipelen de
betekenis daarvan zouden
begrijpen. Over alle
bewoners der aarde, hoog
en laag, rijk en arm,
moest het licht des
hemels schijnen met
heldere, krachtige
stralen. De discipelen
moesten, bij het
reddingswerk voor de
wereld, medearbeiders
van hun Verlosser zijn.
De opdracht was aan de
twaalven gegeven toen
Christus met hen in de
opperzaal samenkwam;
maar nu werd hij aan een
groter aantal gegeven.
Bij de samenkomst op een
berg in Galilea waren
alle gelovigen die
bijeengeroepen konden
worden, vergaderd. Voor
Zijn dood had Christus
Zelf tijd en plaats van
deze samenkomst
aangegeven. De engel bij
het graf herinnerde de
discipelen aan Zijn
belofte hen in Galilea
te ontmoeten. De belofte
werd opnieuw gegeven aan
de gelovigen die tijdens
de Paschaweek waren
samengekomen in
Jeruzalem, en door hen
bereikten ze vele
eenzamen die de dood
van hun Here betreurden.
Met gespannen
belangstelling zagen
allen naar het gesprek
uit. Uit alle richtingen
toestromend, gingen ze
langs omwegen naar de
plaats van samenkomst,
ten einde de achterdocht
van de jaloerse Joden
niet op te wekken. Vol
verbazing in hun hart
kwamen ze, terwijl ze
vurig met elkander
spraken over het nieuws
dat hen betreffende
Christus had bereikt.
Op de aangewezen tijd
hadden ongeveer
vijfhonderd gelovigen
zich in kleine groepjes
op de berghelling
verzameld, vol verlangen
om al het mogelijke te
vernemen van degenen die
Christus gezien hadden
sinds Zijn opstanding.
De discipelen gingen van
groep tot groep en
vertelden alles wat zij
van Jezus hadden gehoord
en gezien, uitgaande van
de Schriften zoals Hij
dat voor hen had gedaan.
Thomas vertelde het
verhaal van zijn
ongeloof, en zei hoe
zijn twijfelingen waren
weggevaagd. Plotseling
stond Jezus onder hen.
Niemand kon zeggen
vanwaar en hoe Hij was
gekomen.
Velen van de aanwezigen
hadden Hem nooit tevoren
gezien; maar in Zijn
handen en voeten zagen
zij de tekenen van de
kruisiging; Zijn gelaat
was als het aangezicht
Gods, en toen zij Hem
zagen, aanbaden ze Hem.
Maar sommigen
twijfelden. Zo zal het
altijd zijn. Er zijn
mensen die het moeilijk
vinden om geloof te
beoefenen, en zij
stellen zich aan de
zijde der twijfelaars.
Deze mensen verliezen
veel door hun ongeloof.
Dit was het enige
gesprek dat Jezus had
met velen van de
gelovigen na Zijn
opstanding. Hij kwam en
sprak tot hen de
woorden: "Mij is gegeven
alle macht in hemel en
op de aarde."
(Matth.28:19)
De discipelen hadden Hem
aanbeden voordat Hij
sprak, maar Zijn
woorden, die klonken van
lippen die door de dood
gesloten waren geweest,
doordrongen hen met een
bijzondere kracht. Hij
was nu de opgestane
Heiland. Velen van hen
hadden gezien hoe Hij
Zijn macht gebruikte om
de zieken te genezen en
de machten van Satan te
bedwingen. Zij geloofden
dat Hij macht bezat om
Zijn koninkrijk in
Jeruzalem op te richten,
macht om tegenstanders
te onderdrukken en
macht over de elementen
der natuur. Hij had de
woedende wateren tot
zwijgen gebracht; Hij
had gewandeld over de
witte schuimkoppen der
golven; Hij had doden
tot het leven
teruggeroepen.
Nu verklaarde Hij, dat
"alle macht"
(Matth.28:19) Hem was
gegeven. Zijn woorden
deden de gedachten van
Zijn toehoorders
uitstijgen boven de
aardse en tijdelijke
dingen naar de hemelse
en eeuwige. Zij werden
opgeheven tot het
hoogste begrip van Zijn
waardigheid en
heerlijkheid.
De woorden van Christus
op de berg waren de
aankondiging dat Zijn
offer ter wille van de
mensen volkomen en
volmaakt was. De
voorwaarden voor de
verzoening waren
vervuld; het werk
waartoe Hij in deze
wereld was gekomen, was
volbracht. Hij was op
weg naar de troon van
God, om door engelen,
overheden en machten te
worden geëerd. Hij was
Zijn middelaarswerk
begonnen. Bekleed met
onbeperkt gezag, gaf Hij
Zijn opdracht aan de
discipelen: "Gaat dan
henen, maakt al de
volken tot Mijn
discipelen en doopt hen
in de naam des Vaders en
des Zoons en des
Heiligen Geestes en
leert hen onderhouden al
wat Ik u bevolen heb. En
zie, Ik ben met u al de
dagen, tot aan de
voleinding der wereld."
(Matth.28:19,20)
Het Joodse volk was
beheerder geweest van de
heilige waarheid; maar
het farizeïsme maakte
hen tot de meest
bekrompen, de
dweepzieksten van heel
het menselijk geslacht.
Alles wat met de
priesters en oversten
verband hield — hun
kleding, gewoonten,
plechtigheden en
overleveringen — maakte
hen ongeschikt om het
licht der wereld te
zijn. Zij beschouwden
zichzelf, het Joodse
volk, als de wereld.
Maar Christus gaf aan
Zijn discipelen de
opdracht om een geloof
en wijze van aanbidden
te verkondigen dat niets
in zich had van stand of
afkomst, een geloof dat
geschikt zou zijn voor
alle volken, alle
natiën, alle klassen van
mensen.
Voordat Hij Zijn
discipelen verliet,
maakte Christus de aard
van Zijn koninkrijk
duidelijk. Hij bracht
hun in herinnering wat
Hij daarover reeds
eerder had verteld. Hij
verklaarde, dat het niet
Zijn bedoeling was om in
deze wereld een
tijdelijk koninkrijk op
te richten, maar een
geestelijk. Hij zou
niet als een aardse
koning op de troon van
David regeren. Weer
opende Hij hun de
Schriften en toonde aan,
dat alles wat Hij had
doorgemaakt, door de
hemel was vastgesteld in
de raadsvergaderingen
tussen de Vader en
Hemzelf. Alles was
voorzegd door mannen die
door de Heilige Geest
waren geïnspireerd. Hij
zei: Gij ziet, dat alles
wat Ik u omtrent Mijn
verwerping als Messias
had geopenbaard, heeft
plaatsgevonden.
Alles wat Ik gezegd heb
met betrekking tot de
vernedering die Ik zou
ondergaan en de dood die
Ik zou sterven, is
bewaarheid geworden. Op
de derde dag ben Ik
weder opgestaan.
Onderzoek de Schriften
nog ijveriger, en gij
zult zien, dat in al
deze dingen de
bijzonderheden van de
profetie aangaande Mij
in vervulling zijn
gegaan.
Christus gaf Zijn
discipelen opdracht om
het werk te doen dat Hij
in hun handen had
achtergelaten, en te
beginnen te Jeruzalem.
Jeruzalem was de plaats
geweest waar Hij op
wonderlijke wijze tot
het mensdom was
afgedaald. Daar had Hij
geleden, was Hij
verworpen en
veroordeeld. Het land
van Judea was Zijn
geboortegrond. Daar had
Hij, gekleed in de
mantel van de menselijke
natuur, met de mensen
gewandeld, en weinigen
hadden bemerkt hoe dicht
de hemel bij de aarde
kwam toen Jezus in hun
midden was. In Jeruzalem
moest het werk van de
discipelen beginnen.
Met het oog op alles wat
Christus daar had
geleden en op het niet
gewaardeerde werk dat
Hij daar had verricht,
hadden de discipelen
kunnen pleiten voor een
meer belovend
arbeidsveld; maar zij
hielden geen dergelijk
pleidooi. Dezelfde grond
waarop Hij het zaad der
waarheid had
uitgestrooid, moest door
de discipelen worden
bewerkt, en het zaad zou
ontkiemen en een
overvloedige oogst
opbrengen. In hun werk
zouden de discipelen
vervolging ontmoeten
door de naijver en de
haat van de Joden; maar
dit had hun Meester ook
verdragen, en zij
mochten deze niet
ontvluchten. De genade
moest het eerst aan de
moordenaars van de
Heiland worden
aangeboden.
En er waren in Jeruzalem
vele mensen die in het
geheim in Jezus hadden
geloofd en velen die
door de priesters en
oversten waren misleid.
Ook aan dezen moest het
evangelie worden
gebracht. Zij moesten
tot berouw worden
geroepen. De heerlijke
waarheid, dat door
Christus alleen
vergeving van zonden
kon worden verkregen,
moest tot klaarheid
worden gebracht. Terwijl
geheel Jeruzalem in
beroering was door de
opwindende
gebeurtenissen van de
laatste weken, zou de
prediking van het
evangelie de diepste
indruk maken.
Maar het werk zou daar
niet eindigen. Het zou
tot de einden der aarde
worden uitgebreid. Tot
Zijn discipelen zei
Christus: Gij zijt
getuigen geweest van
Mijn leven van
zelfopoffering. Gij zijt
getuigen geweest van de
moeiten die Ik voor
Israël heb gedaan.
Hoewel zij niet tot Mij
wilden komen om behouden
te worden, hoewel de
priesters en oversten
naar willekeur met Mij
hebben gehandeld, hoewel
zij Mij, zoals de
Schriften hadden
voorzegd, verworpen
hebben, zullen zij toch
nog een andere
gelegenheid krijgen om
de Zoon van God aan te
nemen. Gij hebt gezien,
dat allen die tot Mij
komen en hun zonden
belijden, vrijelijk door
Mij worden ontvangen.
Wie tot Mij komt, zal Ik
geenszins uitwerpen.
Allen die willen, kunnen
met God verzoend worden
en het eeuwige leven
ontvangen.
Aan u, Mijn discipelen,
draag Ik deze boodschap
van genade op. Zij moest
eerst aan Israël worden
bekendgemaakt en dan aan
alle natiën, tongen en
volkeren. Ze moet aan de
Joden en aan de Heidenen
worden verteld. Allen
die geloven, moeten in
één gemeente worden
bijeengebracht.
Door middel van de gave
van de Heilige Geest
zouden de discipelen een
wonderbare kracht
ontvangen. Hun
getuigenis zou door
wonderen en tekenen
worden bevestigd. Er
zouden wonderen worden
verricht, niet alleen
door de apostelen, maar
ook door degenen die hun
boodschap aannamen.
Jezus zei: "In Mijn naam
zullen zij boze geesten
uitdrijven, in nieuwe
tongen zullen zij
spreken, slangen zullen
zij opnemen, en zelfs
indien zij iets
dodelijks drinken, zal
het hun geen schade
doen; op zieken zullen
zij de handen leggen en
zij zullen genezen
worden." (Marc.16:17,18)
In die tijd werd
dikwijls vergiftiging
toegepast. Gewetenloze
mensen aarzelden niet om
door dit middel mensen
die hun eerzucht in de
weg stonden, uit de weg
te ruimen. Jezus wist,
dat het leven van Zijn
discipelen aan dit
gevaar zou blootstaan.
Door Zijn getuigen ter
dood te brengen, zouden
velen menen God een
dienst te bewijzen.
Daarom beloofde Hij hun
bescherming tegen dit
gevaar.
De discipelen zouden
dezelfde macht bezitten
die Jezus had, om "alle
ziekte en kwaal onder
het volk" (Matt.4:23;
9:6) te genezen. Door
in Zijn naam de kwalen
van het lichaam te
genezen, zouden zij
getuigen van Zijn macht
om de ziel te genezen.
En nu werd hun een
nieuwe gave beloofd. De
discipelen zouden onder
andere volkeren
prediken, en zij zouden
macht ontvangen om in
andere talen te spreken.
De apostelen en degenen
die bij hen behoorden,
waren ongeletterde
mensen, maar door de
uitstorting van de Geest
op de Pinksterdag werd
hun rede, hetzij in hun
eigen of in een vreemde
taal gesproken, zuiver,
eenvoudig en juist,
zowel in woord als in
uitspraak.
Zo gaf Christus Zijn
discipelen hun opdracht.
Hij trof alle
voorzieningen voor de
vooruitgang van het werk
en nam Zelf de
verantwoordelijkheid
voor het welslagen
daarvan op Zich. Zo lang
ze Zijn woord
gehoorzaamden en in
gemeenschap met Hem
werkten, zouden ze niet
falen. Gaat heen naar
alle volkeren, zei Hij
hun. Ga naar de verst
gelegen delen van de
bewoonde wereld, maar
weet, dat Ik daar
tegenwoordig zal zijn.
Werk in geloof en
vertrouwen, want nooit
zal de tijd aanbreken
dat Ik u zal verlaten.
De opdracht van de
Heiland aan Zijn
discipelen omsloot al de
gelovigen. Het omvat
alle gelovigen in
Christus tot het einde
des tijds. Het is een
noodlottige vergissing
om aan te nemen dat het
werk tot redding van
zielen alleen van de
ingezegende predikant
afhankelijk is. Allen
tot wie de hemelse
inspiratie is gekomen,
hebben het evangelie
toevertrouwd gekregen.
Allen die het leven van
Christus aannemen, zijn
aangesteld om voor het
behoud van hun
medemensen te werken. Om
dit werk te verrichten,
werd de gemeente
opgericht, en allen die
de heilige belofte
daarvan op zich nemen,
verbinden zich daardoor
medearbeiders van
Christus te zijn.
"De Geest en de bruid
zeggen: Kom! En wie het
hoort, zegge: Kom!"
(Openb.22:17) Een ieder
die het hoort, moet de
uitnodiging herhalen.
Wat iemands roeping ook
zij in het leven, zijn
eerste belangstelling
moet zijn het winnen van
zielen voor Christus.
Misschien zal iemand
niet in staat zijn om
vergaderingen toe te
spreken, maar hij kan
voor enkelingen werken.
Aan hen kan hij het
onderricht doorgeven dat
hij van zijn Here heeft
ontvangen.
Evangeliebediening
bestaat niet alleen uit
prediken. Zij die de
zieken en lijdenden
helpen, die hulp geven
aan de behoeftigen, die
woorden van troost
spreken tot de
moedelozen en de
kleingelovigen, bedienen
het evangelie. Dichtbij
en veraf zijn zielen die
onder een gevoel van
schuld gebukt gaan. Het
is geen moeite, zware
arbeid of armoede
waardoor het mensdom
wordt omlaaggetrokken.
Het is schuld,
overtreding. Dit brengt
onrust en
ontevredenheid. Christus
wilde, dat Zijn dienaren
de door zonde zieke
zielen dienden.
De discipelen moesten
hun werk beginnen op de
plaats waar zij zich
bevonden. Het
moeilijkste en minst
belovende terrein mocht
niet worden
overgeslagen. Zo moet
iedere medewerker van
Christus beginnen op de
plaats waar hij zich
bevindt. In onze eigen
families zijn zielen die
hongeren naar
medegevoel, naar het
brood des levens. Het
kan zijn, dat er
kinderen zijn die voor
Christus moeten worden
opgeleid. Er zijn
heidenen aan onze eigen
deur.
Laat ons getrouw het
werk doen dat het meest
voor de hand ligt. Laten
onze pogingen daarna
worden uitgebreid zover
als Gods hand ons zal
leiden. Het werk van
velen kan beperkt
schijnen door de
omstandigheden, maar,
waar het ook wordt
verricht, indien het
wordt verricht met
geloof en getrouwheid,
zal het gestuwd worden
naar de verste uithoeken
der aarde. Het werk van
Christus scheen, toen
Hij op aarde was, tot
een klein gebied te zijn
beperkt, maar menigten
uit alle landen hoorden
Zijn boodschap.
God gebruikt dikwijls de
eenvoudigste middelen om
de grootste resultaten
te bereiken. Het is Zijn
bedoeling, dat ieder
deel van Zijn werk zal
afhangen van elk ander
deel, als een raderwerk,
alles functionerend in
harmonie. De nederigste
arbeider, gedreven door
de Heilige Geest, zal
onzichtbare snaren
aanraken waarvan de
trillingen zullen gaan
tot de einden der aarde
en een lied vormen door
de eeuwen der eeuwigheid
heen.
Maar we mogen het gebod
: "Gaat heen in de
gehele wereld"
(Marc.16:15), niet uit
het oog verliezen. Wij
worden opgeroepen om
onze ogen op te heffen
naar de "nog verder" (2
Cor.10:16) gelegen
gebieden. Christus rukt
de scheidsmuur neer, het
verdeeldheid zaaiende
vooroordeel van
nationaliteit, en leert
liefde voor heel het
menselijk gezin. Hij
heft de mensen uit boven
de nauwe kring die hun
zelfzucht voorschrijft;
Hij doet alle
grensscheidingen en
kunstmatige
onderscheidingen in de
samenleving ophouden.
Hij maakt geen
onderscheid tussen buren
en vreemdelingen,
vrienden en vijanden.
Hij leert ons iedere
ziel in nood te
beschouwen als een
broeder, en de wereld
als ons arbeidsterrein.
Toen de Heiland zei:
"Gaat, maakt al de
volken tot Mijn
discipelen"
(Matth.28:19), zei Hij
ook: "Als tekenen zullen
deze dingen de gelovigen
volgen: In Mijn naam
zullen zij boze geesten
uitdrijven, in nieuwe
tongen zullen zij
spreken, slangen zullen
zij opnemen, en zelfs
indien zij iets
dodelijks drinken, zal
het hun geen schade
doen; op zieken zullen
zij de handen leggen en
zij zullen genezen
worden." (Marc.16:17,18)
De belofte reikt even
ver als de opdracht. Het
is niet zo, dat alle
gaven zullen worden
toebedeeld aan iedere
gelovige. De Geest deelt
"een ieder in het
bijzonder" toe "gelijk
Hij wil." (1 Cor.12:11)
Maar de gaven des
Geestes worden beloofd
aan iedere gelovige naar
gelang zijn behoefte
voor het werk des Heren.
De belofte is thans nog
even krachtig en
betrouwbaar als in de
dagen van de apostelen.
"Als tekenen zullen deze
dingen de gelovigen
volgen." (Marc.16:17)
Dit is het voorrecht van
Gods kinderen, en het
geloof moet alles
aangrijpen wat men kan
bezitten als bevestiging
van het geloof.
"Op zieken zullen zij de
handen leggen en zij
zullen genezen worden."
(Marc.16:18) Deze wereld
is één groot ziekenhuis,
maar Christus is gekomen
om de wereld te genezen,
om aan de gevangenen van
Satan, verlossing te
prediken.
Hij bezat in Zichzelf
gezondheid en kracht.
Hij deelde van Zijn
leven mee aan de zieken,
de lijdenden, de door de
duivel bezetenen. Hij
wees niemand af die tot
Hem kwam om Zijn
genezende kracht te
ontvangen. Hij wist, dat
zij die om hulp vroegen,
zelf de ziekte over zich
hadden gebracht;
nochtans weigerde Hij
niet hen te genezen. En
wanneer levenskracht
van Christus deze arme
zielen doorstroomde,
werden ze overtuigd van
zonde, en velen werden
van hun geestelijke
ziekte zowel als van hun
lichamelijke kwalen
genezen. Het evangelie
bezit nog steeds
dezelfde kracht, en
waarom zouden wij op het
ogenblik niet dezelfde
resultaten zien?
Christus gevoelt de
smart van een ieder die
lijdt. Wanneer boze
geesten een menselijk
lichaam verscheuren,
gevoelt Christus de
vloek. Wanneer koorts de
levensstroom opbrandt,
voelt Hij de
zielestrijd. En Hij is
even gewillig de zieken
te genezen als toen Hij
persoonlijk op aarde
was. De dienstknechten
van Christus zijn Zijn
vertegenwoordigers, de
kanalen waardoor Hij
werkt. Hij verlangt door
hen Zijn genezende
kracht uit te oefenen.
In de geneeswijze van de
Heiland lagen lessen
voor Zijn discipelen
besloten. Eens zalfde
Hij de ogen van een
blinde man met klei, en
gebood hem: "Ga heen,
was u in het badwater
Siloam... Hij dan ging
heen, wies zich en kwam
ziende terug."
(Joh.9:7) De genezing
kon alleen door de
kracht van de Grote
Genezer tot stand worden
gebracht; toch maakte
Christus gebruik van
eenvoudige hulpmiddelen
uit de natuur. Terwijl
Hij het niet deed
voorkomen alsof Hij door
middel van medicijnen
genas, hechtte Hij zijn
goedkeuring aan het
gebruik van eenvoudige,
natuurlijke
geneesmiddelen.
Tot velen van de zieken
die genezen werden,
sprak Christus de
woorden: "Zondig niet
meer, opdat u niet iets
ergers overkome."
(Joh.5:14) Op deze wijze
leerde Hij hun, dat
ziekte het gevolg is van
het overtreden van Gods
wetten, zowel de
natuurlijke als de
geestelijke. De grote
ellende in de wereld zou
niet bestaan, indien de
mensen maar leefden in
overeenstemming met het
plan van de Schepper.
Christus was de Leidsman
en Leraar van het oude
Israël geweest, en Hij
leerde hun, dat
gezondheid een beloning
is voor gehoorzaamheid
aan de wetten van God.
De grote Geneesheer Die
de zieken in Palestina
genas, had tot Zijn volk
gesproken uit de
wolkkolom, en had hun
gezegd wat zij moesten
doen en wat God voor hen
zou doen. "Indien gij
aandachtig luistert
naar de stem van de
Here, uw God", zei Hij,
"en doet wat recht is in
Zijn ogen, en uw oor
neigt tot Zijn geboden
en al Zijn inzettingen
onderhoudt, zal Ik u
geen enkele van de
kwalen opleggen die Ik
de Egyptenaren opgelegd
heb; want Ik, de Here,
ben uw Heelmeester."
(Ex.15:26)
Christus gaf Israël
vaste regels voor hun
levensgewoonten, en Hij
verzekerde hun: "De Here
zal alle ziekten van u
afwenden." (Deut.7:15)
Wanneer zij de
voorwaarden vervulden,
werd de belofte aan hen
waargemaakt. "Er was
niet één zwak persoon
onder hun stammen."
(Psalm 105:37 engelse
vertaling)
Dit zijn lessen voor
ons. Er zijn voorwaarden
die door allen die
gezond willen blijven,
in acht genomen moeten
worden. Allen moeten
leren welke deze
voorwaarden zijn. Het
behaagt de Here niet,
wanneer wij onwetend
zijn betreffende Zijn
wetten, zowel de
natuurlijke als de
geestelijke. Wij moeten
met God samenwerken aan
het herstel van de
gezondheid voor het
lichaam zowel als voor
de ziel.
En wij moeten ook
anderen leren, hoe zij
hun gezondheid kunnen
bewaren en
terugkrijgen. Voor de
zieken moeten we
geneesmiddelen
gebruiken die God in de
natuur heeft gegeven, en
we moeten wijzen op Hem
Die de Enige is Die hen
kan genezen. Het is onze
taak om de zieken en
gebrekkigen in de armen
van ons geloof tot
Christus te brengen. We
moeten ze leren te
geloven in de grote
Genezer. We moeten Zijn
belofte aangrijpen en
bidden om de openbaring
van Zijn kracht. Het
belangrijkste in het
evangelie is herstel, en
de Heiland zou willen
dat wij de zieken, de
hopelozen en de
gebrekkigen zouden
zeggen, Zijn kracht aan
te grijpen.
De macht der liefde was
in heel het genezende
werk van Christus, en
alleen door deel te
hebben aan die liefde,
door het geloof, kunnen
wij instrumenten zijn
voor Zijn werk. Indien
wij nalaten de
goddelijke band met
Christus aan te doen,
kan de stroom van
levengevende kracht niet
in rijke stromen van ons
tot de mensen vloeien.
Er zijn plaatsen waar de
Heiland Zelf niet veel
machtige wonderen kon
verrichten vanwege hun
ongeloof. Zo scheidt ook
nu ongeloof de gemeente
van haar goddelijke
Helper. Zij heeft de
eeuwige werkelijkheden
slechts los in haar
greep. Door haar gebrek
aan geloof wordt God
teleurgesteld en van
Zijn eer beroofd.
De gemeente heeft de
belofte van Christus'
aanwezigheid, wanneer
zij Zijn werk verricht.
"Gaat heen, onderwijst
alle volken", zegt Hij;
"en zie, Ik ben met u al
de dagen, tot aan de
voleinding der wereld."
(Matth.28:19,20)
Zijn juk op te nemen, is
een van de eerste
voorwaarden om Zijn
kracht te ontvangen. Het
leven van de gemeente
hangt af van haar
getrouwheid in het
vervullen van de
opdracht des Heren. Dit
werk te verwaarlozen,
betekent geestelijke
zwakheid en verval
uitnodigen. Waar niet
actief voor anderen
wordt gewerkt, taant de
liefde en verzwakt het
geloof.
Het is de bedoeling van
Christus, dat Zijn
dienaren opvoeders van
de gemeente in het
evangeliewerk zullen
zijn. Zij moeten de
gemeente leren, hoe zij
de verlorenen moeten
zoeken en redden. Maar
is dit het werk dat zij
doen? Helaas, hoevelen
werken hard om een
sprankje leven te blazen
in een gemeente die op
het punt staat om te
sterven! Hoevele
gemeenten worden
verzorgd als zieke
lammeren door degenen
die naar verloren
schapen behoorden te
zoeken! En al die tijd
komen miljoenen en
miljoenen mensen zonder
Christus om.
Goddelijke liefde is,
terwille van de mensen,
tot haar onpeilbare
diepten beroerd, en de
engelen verwonderen
zich, dat zij in degenen
die zulk een grote
liefde ontvangen,
slechts oppervlakkige
dankbaarheid waarnemen.
Engelen verwonderen zich
over de geringe
waardering van de mensen
voor de liefde Gods.
Zouden wij willen weten
hoe Christus daarover
denkt? Hoe zouden een
vader en een moeder zich
gevoelen, indien zij
wisten dat hun kind
verdwaald in de koude en
de sneeuw,
veronachtzaamd was en
achtergelaten om om te
komen door mensen die
het hadden kunnen
redden? Zouden ze niet
verschrikkelijk bedroefd
zijn, diep
verontwaardigd? Zouden
zij niet zulke
moordenaars aanklagen
met een toorn brandend
als hun tranen, hevig
als hun liefde? Het
lijden van ieder mens is
het lijden van Gods
kind, en zij die geen
helpende hand uitsteken
naar hun verloren gaande
medemensen, wekken Zijn
rechtvaardige toorn op.
Dit is de toorn des
Lams. Tot hen die
aanspraak maken op
gemeenschap met Christus
en toch onverschillig
hebben gestaan tegenover
de noden van hun
medemensen, zal Hij op
de grote oordeelsdag
aanzeggen: "Ik weet
niet, vanwaar gij zijt;
gaat weg van Mij, alle
gij werkers der
ongerechtigheid."
(Luc.13:27)
In de opdracht aan Zijn
discipelen omschreef
Christus niet alleen hun
werk, maar Hij gaf hun
ook de boodschap. Leert
de volken, zei Hij,
"onderhouden al wat Ik
u bevolen heb."
(Matth.28:18) De
discipelen moesten
onderwijzen wat Christus
onderwezen had. Hier
wordt niet alleen
datgene bedoeld wat
Christus persoonlijk had
gesproken, maar ook
datgene wat door alle
profeten en leraars van
het Oude Testament was
gezegd. De leer van
mensen is
buitengesloten. Er is
geen plaats voor
overlevering, voor
menselijke theorieën en
gevolgtrekkingen, of
voor de kerkelijke
wetgeving. Wetten die
door het kerkelijk gezag
zijn ingesteld, zijn
niet in de opdracht
betrokken. Geen daarvan
mocht door Christus'
dienstknechten geleerd
worden. "De Wet en de
Profeten" (Matth7:12),
samen met het getuigenis
van Zijn eigen woorden
en daden, vormen de
schat die aan de
discipelen werd
toevertrouwd om aan de
wereld te geven. De naam
van Christus is hun
wachtwoord, hun
onderscheidingsteken, de
band die hen bindt, het
gezag waarop zij
handelen, en de bron van
hun succes. Geen ding
dat niet door Hem wordt
onderschreven, zal in
Zijn koninkrijk worden
erkend.
Het evangelie moet niet
worden voorgesteld als
een levenloze theorie,
maar als een levende
kracht waardoor het
leven kan worden
veranderd. God verlangt,
dat degenen die Zijn
genade ontvangen, van de
kracht daarvan zullen
getuigen. Mensen die Hem
door hun gedrag het
meest hebben
tegengestaan, neemt Hij
vrijelijk aan; wanneer
zij berouw hebben, deelt
Hij hun Zijn goddelijke
Geest mee, stelt hen op
de hoogste
vertrouwensplaatsen en
zendt hen uit in het
kamp van de ontrouwen om
Zijn oneindige genade te
verkondigen. Hij wilde
dat Zijn dienstknechten
getuigenis zouden
afleggen van het feit
dat door Zijn genade de
mensen een karakter
gelijk aan dat van
Christus kunnen
bezitten, en dat zij
zich in de verzekering
van Zijn grote liefde
kunnen verheugen. Hij
wil dat wij getuigen van
het feit dat Hij niet
tevreden zal zijn
voordat het mensdom tot
de heilige voorrechten
van zonen en dochteren
van Hem zal zijn
teruggebracht en
hersteld.
In Christus woont de
tederheid van de herder,
de genegenheid van de
ouder, en de
onvergelijkelijke genade
van de barmhartige
Heiland. Hij stelt Zijn
zegeningen in de meest
aanlokkelijke
bewoordingen voor. Hij
is niet tevreden louter
met de aankondiging van
deze zegeningen; Hij
brengt ze op de meest
aantrekkelijke wijze
naar voren, ten einde
een verlangen op te
wekken, ze te bezitten.
Zo moeten Zijn
dienstknechten de
rijkdommen van de
heerlijkheid van de
onuitsprekelijke Gave
voorstellen. De
wonderbaarlijke liefde
van Christus zal harten
doen smelten en
ingetogen maken,
wanneer een zuiver naar
voren brengen van
leerstellingen niets zou
bereiken. "Troost,
troost Mijn volk, zegt
uw God." (Jes.40:1)
"Klim op een hoge berg,
vreugdebode Sion; verhef
uw stem met kracht,
vreugdebode Jeruzalem;
verhef ze, vrees niet;
zeg tot de steden van
Juda: Zie, hier is uw
God! Hij zal als een
herder Zijn kudde
weiden, in Zijn arm de
lammeren vergaderen en
ze in Zijn schoot
dragen." (Jes.40:9,11)
Vertel de mensen van Hem
Die is "uitblinkend
boven tienduizend"
(Hoogl.5:10), en aan Wie
"alles bekoorlijkheid"
(Hoogl.5:16) is. Woorden
alleen kunnen dat niet
vertellen. Laat het in
het karakter worden
weerspiegeld en in het
leven worden
geopenbaard. Christus
wil in iedere discipel
Zijn beeltenis
weerspiegeld zien. God
heeft een ieder "tevoren
bestemd tot
gelijkvormigheid aan het
beeld Zijns Zoons."
(Rom.8:29) In een ieder
moet Christus'
lankmoedige liefde, Zijn
heiligheid,
zachtmoedigheid, genade
en waarheid aan de
wereld worden
geopenbaard.
De eerste discipelen
gingen uit, het Woord
predikende. Zij
openbaarden Christus in
hun leven. En de Here
werkte mee, terwijl Hij
"het Woord bevestigde
door de tekenen die erop
volgden." (Marc.16:20)
Deze discipelen
bereidden zich voor op
hun werk. Vóór de
Pinksterdag kwamen zij
samen, en deden alle
geschillen weg. Zij
waren eensgezind. Zij
geloofden de belofte van
Christus, dat de zegen
zou worden gegeven, en
zij baden in geloof. Zij
vroegen niet alleen om
een zegen voor zichzelf;
zij gingen gebukt onder
de last van de redding
van zielen. Het
evangelie moest tot de
einden der aarde worden
uitgedragen, en zij
maakten aanspraak op de
gave van kracht die door
Christus was beloofd.
Toen werd de Heilige
Geest uitgestort, en
duizenden werden op één
dag bekeerd.
Zo kan het ook nu zijn.
Laat in plaats van
menselijke beschouwingen
het Woord worden
gepredikt. Laten de
christenen hun
onenigheden wegdoen en
zichzelf aan God geven
voor het redden van de
verlorenen. Laat hen in
het geloof om een zegen
vragen, en ze zal komen.
De uitstorting van de
Geest in de dagen van de
apostelen was de "vroege
regen" (Joël 2:23), en
het resultaat was
heerlijk. Maar de "late
regen" (Joël 2:23) zal
nog overvloediger zijn.
Allen die ziel, lichaam
en geest aan God wijden,
zullen voortdurend
nieuwe lichamelijke en
geestelijke kracht
ontvangen. De
onuitputtelijke
voorraden des hemels
staan tot hun
beschikking. Christus
geeft hun de adem van
Zijn Geest, het leven
van Zijn eigen leven. De
Heilige Geest stelt de
grootste kracht in het
werk in hart en
verstand. De genade van
God vergroot en
vermenigvuldigt de
vermogens, en iedere
volmaaktheid van de
goddelijke natuur komt
hen bij het redden van
zielen te hulp. Door het
samenwerken met Christus
zijn zij volmaakt in
Hem, en in hun
menselijke zwakheid
worden zij in staat
gesteld om de werken van
de Almachtige te
verrichten.
De Heiland verlangt Zijn
genade te openbaren aan
en Zijn karakter te
drukken op de gehele
wereld. Ze is Zijn
bezit, dat Hij heeft
gekocht, en Hij verlangt
de mensen vrij, rein en
heilig te maken.
Hoewel Satan dit werk
poogt te verhinderen,
kunnen er toch door het
bloed dat voor de wereld
werd vergoten,
overwinningen worden
behaald die eer aan God
en het Lam zullen
brengen. Christus zal
niet voldaan zijn,
voordat de overwinning
volkomen is, en "Hij zal
om Zijn moeitevol lijden
het zien tot verzadiging
toe." (Jes.53:11)
Al de volken der aarde
zullen het evangelie van
Zijn genade horen. Niet
allen zullen Zijn genade
aannemen, maar "een zaad
zal Hem dienen; het zal
voor de Here gehouden
worden voor een
nakomelingschap." (Psalm
22:31 Engelse vertaling)
"Het koningschap, de
macht en de grootheid
der koninkrijken onder
de ganse hemel zal
gegeven worden aan het
volk van de heiligen des
Allerhoogsten"
(Dan.7:27), en "de aarde
zal vol zijn van kennis
des Heren, zoals de
wateren de bodem der zee
bedekken." (Jes.11:9)
"En men zal van waar de
zon ondergaat, de naam
des Heren vrezen en van
waar zij opgaat, Zijn
heerlijkheid."
(Jes.59:19)
"Hoe lieflijk zijn op de
bergen de voeten van de
vreugdebode, die vrede
aankondigt, die goede
boodschap brengt, die
heil verkondigt, die tot
Sion spreekt: Uw God is
Koning... Breekt uit in
gejuich, jubelt
eenparig, puinhopen van
Jeruzalem; want de Here
heeft Zijn volk
getroost... De Here
heeft Zijn heilige arm
ontbloot voor de ogen
van alle volken, en alle
einden der aarde zullen
zien het heil van onze
God." (Jes.52:7-10)
("Wens der eeuwen"
E.G.White)