"De
Here is opgestaan!"
(81)
De nacht van de eerste dag der
week was langzaam
voorbijgegaan. Het donkerste
uur, juist voor het aanbreken
van de dag, was gekomen.
Christus was nog steeds een
gevangene in Zijn enge graf.
De grote steen was nog op zijn
plaats; het Romeinse zegel was
niet verbroken, de Romeinse
soldaten stonden op wacht. En
er waren onzichtbare wachten.
Grote scharen boze engelen
waren op deze plaats bijeen.
Indien het mogelijk was
geweest, had de vorst der
duisternis met zijn leger van
afvalligen het graf waarin de
Zoon van God Zich bevond, voor
altijd verzegeld gehouden.
Maar een hemels leger omringde
het graf. Engelen met
uitnemende kracht bewaakten
het graf en wachtten op de
Vorst des levens om Hem te
kunnen verwelkomen.
"En zie, er kwam een grote
aardbeving, want een engel des
Heren daalde uit de hemel
neder." (Matth.28:2) Gekleed
in de volle wapenrusting Gods,
verliet deze engel de hemelse
hoven. De heldere stralen van
Gods heerlijkheid gingen voor
hem uit en verlichtten zijn
pad. "Zijn uiterlijk was als
een bliksem en zijn kleding
wit als sneeuw. En de bewakers
werden door vrees voor hem
bevangen en zij werden als
doden." (Matth.28:3.4)
Wel, priesters en oversten,
waar is nu de macht van uw
wacht? Dappere soldaten, die
nooit bevreesd zijn geweest
voor menselijke kracht, zijn
nu als waren zij
gevangengenomen zonder zwaard
of speer. Het gelaat waarnaar
zij opzien, is niet het gelaat
van een sterfelijk krijgsman;
het is het gelaat van de
machtigste van Gods
legerscharen. Deze
boodschapper is degene die de
plaats inneemt waaruit Satan
is gevallen. Hij is het die op
de heuvels van Bethlehem de
geboorte van Christus
verkondigde. Bij zijn nadering
beeft de aarde; de legers der
duisternis vluchten, en als
hij de steen wegrolt, lijkt
het alsof de hemel op de aarde
neerdaalt. De soldaten zien,
hoe hij de steen verwijdert
zoals hij dat een kiezelsteen
zou doen, en ze horen hoe hij
roept: Zone Gods, kom uit, Uw
Vader roept U. Zij zien, hoe
Jezus uit het graf te
voorschijn treedt, en ze horen
hoe Hij over het verbroken
graf verklaart: "Ik ben de
opstanding en het leven."
(Joh.11:25)
Terwijl Hij te voorschijn
treedt in majesteit en
heerlijkheid, buigen de legers
van engelen zich diep in
aanbidding voor de Verlosser,
en heten Hem welkom met
lofliederen.
Een aardbeving gaf het uur aan
waarop Christus Zijn leven
aflegde, een andere aardbeving
getuigde van het ogenblik
waarop Hij het in triomf weer
opnam. Hij Die dood en graf
had overwonnen, trad te midden
van de wankelende aarde, de
flitsende bliksem en de
rollende donder als een
overwinnaar uit de spelonk te
voorschijn. Wanneer Hij zal
wederkomen naar de aarde, zal
Hij "niet slechts de aarde,
maar ook de hemel doen beven."
(Hebr.12:26)
"De aarde waggelt zeer als een
beschonkene en zwaait heen en
weer als een
nachthut."(Jes.24:20)
"Als een boekrol worden de
hemelen samengerold."
(Jes.34:4) "Op die dag
zullen... de elementen door
vuur vergaan, en de aarde en
de werken daarop zullen
gevonden worden." (2
Petr.3:10) "Maar de Here is
een schuilplaats voor Zijn
volk en een veste voor de
kinderen Israëls." (Joel 3:16)
Bij de dood van Jezus hadden
de soldaten gezien hoe midden
op de dag de aarde werd gehuld
in duisternis; maar bij de
opstanding zagen zij, hoe de
glans van de engelen de nacht
verlichtte, en zij hoorden hoe
de bewoners van de hemel met
grote vreugde en triomf
zongen: Gij hebt Satan en de
machten der duisternis
overwonnen; Gij hebt de dood
verslonden tot overwinning!
Christus kwam verheerlijkt uit
het graf, en de Romeinse wacht
aanschouwde Hem. Hun ogen
waren gericht op het gelaat
van Hem Die zij nog zo kort
geleden hadden bespot en
gehoond. In dit verheerlijkt
Wezen zagen zij de Gevangene
Die zij in de rechtszaal
hadden gezien, voor Wie zij
een doornenkroon hadden
gevlochten. Dit was de Man Die
onwankelbaar had gestaan voor
Pilatus en Herodes, Zijn
lichaam gewond door de wrede
geseling. Dit was Hij Die aan
het kruis was genageld, over
Wie de priesters en oversten
zelfvoldaan het hoofd hadden
geschud en gezegd: "Anderen
heeft Hij gered, Zichzelf kan
Hij niet redden."
(Matth.27:42)
Dit was de Man Die in het
nieuwe graf van Jozef was
gelegd. Het bevel des hemels
had de Gevangene bevrijd.
Indien er bergen op Zijn graf
gestapeld zouden zijn, hadden
deze niet kunnen verhinderen
dat Hij daaruit kwam.
Bij het zien van de engelen en
de verheerlijkte Heiland waren
de Romeinse bewakers door
vrees bevangen en als doden
geworden. Toen het hemels
leger aan hun blikken werd
onttrokken, kwamen zij
overeind, en zo snel hun
bevende ledematen hen dragen
konden, gingen zij naar de
uitgang van de hof.
Wankelend als beschonkenen,
haastten zij zich naar de stad
en vertelden het
verwonderlijke nieuws aan hen
die zij ontmoetten. Zij
gingen op weg naar Pilatus,
maar hun bericht was aan de
Joodse leiders overgebracht,
en de overpriesters en oudsten
lieten hen halen om eerst in
hun tegenwoordigheid te worden
gebracht. De soldaten vormden
een vreemd schouwspel. Bevend
van vrees, met bleke
gezichten, getuigden zij van
de opstanding van Christus. De
soldaten vertelden alles
precies zoals zij het gezien
hadden; zij hadden geen tijd
gehad om iets anders dan de
waarheid te bedenken of te
vertellen.
Met moeite zeiden ze : Het was
de Zoon van God, Die
gekruisigd werd; we hebben
gehoord, hoe een engel
verklaarde dat Hij de
Majesteit des hemels is, de
Koning der heerlijkheid.
Het gelaat van de priesters
werd lijkbleek. Kajafas
probeerde te spreken. Zijn
lippen bewogen, maar er kwam
geen geluid. De soldaten
stonden op het punt de
raadzaal te verlaten, toen een
stem hen deed stilstaan.
Kajafas had ten slotte zijn
spraak hervonden. Wacht,
wacht, zei hij. Vertel niemand
iets van de dingen die ge hebt
gezien.
Er werd de soldaten een
leugenachtig bericht gegeven.
"Zegt", zeiden de priesters,
"Zijn discipelen zijn des
nachts gekomen en hebben Hem
gestolen, terwijl wij
sliepen." (Matth.28:13)
Hier streefden de priesters
hun doel voorbij. Hoe konden
de soldaten zeggen, dat de
discipelen het lichaam hadden
gestolen, terwijl zij sliepen?
Als ze sliepen, hoe konden ze
dat dan weten? En indien de
discipelen schuldig waren
bevonden het lichaam van
Christus te hebben gestolen,
zouden de priesters dan niet
de eersten zijn om hen te
veroordelen? Of als de
schildwachten bij het graf
hadden geslapen, zouden dan
niet de priesters hebben
vooropgestaan om hen bij
Pilatus aan te klagen ?
De soldaten waren ontzet bij
de gedachte zichzelf ervan te
moeten beschuldigen op hun
post te hebben geslapen. Dit
was een vergrijp dat met de
dood kon worden gestraft.
Moesten zij een vals
getuigenis geven, en daarmee
het volk bedriegen en hun
eigen leven in gevaar brengen?
Hadden zij niet hun
vermoeiende wacht gehouden met
slapeloze waakzaamheid? Hoe
zouden zij een verhoor kunnen
doorstaan, zelfs ter wille van
geld, indien zij een meineed
pleegden?
Om het getuigenis waarvoor zij
vreesden tot zwijgen te
brengen, beloofden de
priesters, dat zij voor de
veiligheid van de wacht zouden
zorgen, door te zeggen dat
Pilatus, evenmin als zij, zou
willen dat een dergelijk
verhaal werd rondverteld. De
Romeinse soldaten verkochten
hun onkreukbaarheid aan de
Joden voor geld. Zij waren
voor de priesters verschenen,
belast met een zeer
opzienbarende boodschap van
waarheid; zij gingen weg met
geld beladen, en op hun lippen
een leugenachtig bericht dat
door de priesters voor hen was
ontworpen.
Intussen was het bericht van
de opstanding van Christus aan
Pilatus overgebracht. Hoewel
Pilatus verantwoordelijk was
voor het feit dat hij Christus
had overgeleverd om te
sterven, had hij er zich
betrekkelijk weinig van
aangetrokken. Terwijl hij de
Heiland tegen zijn zin had
veroordeeld, met een gevoel
van medelijden, had hij tot op
dat ogenblik geen werkelijke
wroeging gevoeld.
In vreselijke angst sloot hij
zich nu op in zijn huis,
vastbesloten om niemand te
zien. Maar de priesters
drongen tot zijn
tegenwoordigheid door,
vertelden het verhaal dat zij
hadden verzonnen, en drongen
erop aan dat hij het
verwaarlozen van hun plicht
door de wacht over het hoofd
zou zien. Voordat hij hierin
toestemde, ondervroeg hij in
alle stilte de wachters.
Dezen, bevreesd voor hun eigen
veiligheid, durfden niets te
verbergen, en Pilatus wist hun
een verklaring te ontlokken
van alles wat er was gebeurd.
Hij zette de zaak niet verder
voort, maar vanaf dat ogenblik
bestond er voor hem geen vrede
meer.
Toen Jezus in het graf werd
gelegd, triomfeerde Satan. Hij
hoopte stellig dat de Heiland
Zijn leven niet weer zou
nemen. Hij maakte aanspraak op
het lichaam van de Here, en
stelde zijn wacht bij het
graf, en trachtte Christus
gevangen te houden. Hij was
bitter vertoornd, toen zijn
engelen vluchtten bij het
naderen van, de hemelse
boodschapper. Toen hij
Christus in triomf te
voorschijn zag treden, wist
hij, dat zijn koninkrijk een
einde zou hebben en hij
uiteindelijk moest sterven.
Door Christus ter dood te
brengen, hadden de priesters
zichzelf tot werktuigen van
Satan gemaakt. Nu waren ze
volkomen in zijn macht. Ze
waren vastgeraakt in een strik
waaruit ze geen mogelijkheid
tot ontsnappen zagen, behalve
door tegen Christus te blijven
strijden. Toen zij het bericht
van Zijn opstanding hoorden,
vreesden zij de toorn van het
volk. Zij gevoelden, dat hun
eigen leven in gevaar was. De
enige hoop voor hen om te
kunnen bewijzen dat Christus
een bedrieger was, was te
loochenen dat Hij was
opgestaan.
Zij kochten de soldaten om en
verzekerden zich van het
stilzwijgen van Pilatus. Zij
verspreidden hun leugenachtig
verhaal heinde en ver.
Maar er waren getuigen die zij
niet tot zwijgen konden
brengen. Velen hadden het
getuigenis van de soldaten
over de opstanding van
Christus gehoord. En sommigen
van de doden die met Christus
waren opgestaan, verschenen
aan velen, en verklaarden dat
Hij was opgestaan. Er
bereikten de priesters
berichten over mensen die deze
opgestane doden hadden gezien
en hun getuigenis gehoord. De
priesters en oversten leefden
in voortdurende vrees dat zij,
terwijl ze op straat liepen,
of binnen de beslotenheid van
hun eigen huizen, van
aangezicht tot aangezicht met
Christus zouden komen te
staan. Zij gevoelden, dat er
geen veiligheid voor hen was.
Grendels en tralies waren een
armzalige bescherming tegen
de Zoon van God.
Dag en nacht stond hun dat
verschrikkelijke schouwspel in
het gerechtsgebouw voor ogen,
waar zij hadden geroepen:
"Zijn bloed kome over ons en
over onze kinderen!"
(Matth.27:25) Nooit meer zou
de herinnering aan dat
schouwspel uit hun gedachten
vervagen. Nooit meer zou een
vredige slaap hun deel zijn.
Toen bij het graf van Christus
de stem van de machtige engel
werd gehoord, die zei: Uw
Vader roept U ! trad de
Heiland uit het graf door een
leven dat in Hemzelf was. Nu
werd de waarheid bewezen van
Zijn woorden: "Ik leg Mijn
leven af om het weder te
nemen... Ik heb macht het af
te leggen en macht het weder
te nemen." (Joh.10:17,18) Nu
werd de profetie vervuld die
Hij tot de overpriesters en
oversten had gesproken:
"Breekt deze tempel af en
binnen drie dagen zal Ik hem
doen herrijzen." (Joh.2:19)
Over het verbroken graf van
Jozef had Christus in triomf
verklaard: "Ik ben de
opstanding en het leven."
(Joh.11:25) Deze woorden
konden alleen door de Godheid
worden gesproken.
Alle geschapen wezens leven
door de wil en de macht van
God. Voor al hetgeen ze
ontvangen, zijn ze afhankelijk
van God. Van de hoogste seraf
tot het nederigste levende
wezen worden allen uit de Bron
des levens gelaafd. Alleen Hij
Die één is met God, kon
zeggen: Ik heb macht Mijn
leven af te leggen en Ik heb
macht het weer te nemen. In
Zijn goddelijkheid bezat
Christus de macht om de banden
des doods te verbreken.
Christus verrees uit de dood
als de Eersteling van hen die
sliepen. Hij was het
tegenbeeld van de beweeggarve,
en Zijn opstanding vond plaats
juist op dezelfde dag waarop
het beweegoffer voor de Here
werd gebracht. Meer dan
duizend jaar lang was deze
symbolische plechtigheid
uitgevoerd. Van de oogstvelden
werden de eerste aren van het
rijpe graan ingezameld, en
wanneer de mensen naar
Jeruzalem gingen voor het
Pascha, werd de garve der
eerstelingen als een dankoffer
voor de Here bewogen. Voordat
dit was geschied, kon de
sikkel niet in het graan
worden geslagen, het graan in
schoven vergaderd worden. De
garve die aan God was gewijd,
stelde de oogst voor. Zo
vertegenwoordigde Christus als
Eersteling de grote
geestelijke oogst die voor het
koninkrijk Gods zou worden
binnengehaald. Zijn
opstanding is het zinnebeeld
en de belofte van de
opstanding van alle
rechtvaardige doden. "Want
indien wij geloven dat Jezus
gestorven en opgestaan is,
zal God ook zó hen die
ontslapen zijn, door Jezus
wederbrengen met Hem." (1
Tess.4:14)
Toen Christus opstond, bracht
Hij uit het graf een menigte
gevangenen mee. De aardbeving
bij Zijn dood had hun graven
geopend, en toen Hij verrees,
kwamen zij met Hem uit de
graven. Het waren mensen die
medewerkers van God waren
geweest, en die van de
waarheid getuigd hadden ten
koste van hun leven. Nu zouden
zij getuigen zijn van Hem Die
hen uit de doden had opgewekt.
Gedurende Zijn dienstwerk had
Jezus de doden tot leven doen
herrijzen. Hij had de zoon
van de weduwe te Naïn
opgewekt, en het dochtertje
van de overste van de
synagoge, en Lazarus. Maar
dezen werden niet met
onsterfelijkheid bekleed.
Nadat zij waren opgewekt,
waren zij nog aan de dood
onderworpen. Maar zij die uit
het graf kwamen bij de
opstanding van Christus,
werden opgewekt ten eeuwigen
leven. Zij voeren met Hem ten
hemel als zegetekenen van Zijn
overwinning over dood en graf.
Dezen, zei Christus, zijn niet
langer gevangenen van Satan:
Ik heb hen vrijgekocht. Ik heb
hen uit het graf doen
herrijzen als de eerstelingen
van Mijn macht, om met Mij te
zijn waar Ik ben, en om nooit
meer de dood te zien of smart
te ondervinden.
Deze mensen gingen de stad in
en verschenen aan velen,
terwijl ze verklaarden:
Christus is uit de dood
opgestaan, en wij zijn met Hem
herrezen. Op deze wijze werd
de heilige waarheid van de
opstanding onsterfelijk
gemaakt. De herrezen heiligen
getuigden van de waarheid van
de woorden: "Herleven zullen
uw doden ook mijn lijk
opstaan zullen zij". Hun
opstanding was een illustratie
van de vervulling van de
profetie: "Ontwaakt en jubelt,
gij die woont in het stof!
Want uw dauw is een dauw van
het licht; en de aarde zal aan
de schimmen het leven
hergeven." (Jes.26:19)
Voor de gelovige is Christus
de opstanding en het leven. In
onze Heiland is het leven dat
verloren was gegaan door de
zonde, hersteld; immers Hij
heeft leven in Zichzelf om
levend te maken wie Hij wil.
Hij is bekleed met het recht
onsterfelijkheid te geven. Het
leven dat Hij als mens heeft
afgelegd, neemt Hij weer op en
geeft het aan de mensheid. "Ik
ben gekomen", zei Hij, "opdat
zij leven en overvloed
hebben." (Joh.10:10)
"Die gedronken heeft van het
water dat Ik hem zal geven,
zal geen dorst krijgen in
eeuwigheid, maar het water dat
Ik hem zal geven, zal in hem
worden tot een fontein van
water dat springt ten eeuwigen
leven." (Joh.4:14)
"Wie Mijn vlees eet en Mijn
bloed drinkt, heeft eeuwig
leven en Ik zal hem opwekken
ten jongsten dage." (Joh.6:54)
Voor de gelovige is de dood
slechts van geringe betekenis.
Christus spreekt daarover
alsof het een kort ogenblik
is. "Indien iemand Mijn woord
bewaard heeft, hij zal de dood
in eeuwigheid niet
aanschouwen" (Joh.8:51), "hij
zal de dood in eeuwigheid niet
smaken". Voor de christen is
de dood slechts een slaap, een
ogenblik van stilte en
duisternis. Het leven is
verborgen met Christus in
God, en "wanneer Christus
verschijnt, Die ons leven is,
zult ook gij met Hem
verschijnen in heerlijkheid."
(Col.3:4)
De stem die van het kruis
riep: "Het is volbracht !"
(Joh.19:39),
werd bij de doden gehoord. Hij
drong door de muren van
grafkelders en beval de
slapenden op te staan. Zo zal
het zijn wanneer de stem van
Christus uit de hemel zal
worden gehoord. Die stem zal
doordringen tot in de graven,
en de grafkelders ontsluiten,
en die in Christus gestorven
zijn, zullen opstaan. Bij de
opstanding van de Heiland
werden enkele graven geopend,
maar bij Zijn tweede komst
zullen alle dierbare doden
Zijn stem vernemen en zij
zullen uitgaan tot een
heerlijk, onsterfelijk leven.
Dezelfde macht die Christus
opwekte uit de doden, zal Zijn
gemeente opwekken, en deze
met Hem verheerlijken, boven
alle overheden, boven alle
machten, boven iedere naam die
genoemd wordt, niet alleen in
deze wereld, maar ook in de
toekomende.
("Wens der eeuwen" E.G.White)