Toen ik arme zielen zag
lijden uit gebrek aan de
waarheid voor deze tijd en
sommigen, die belijden in de
waarheid te geloven, de
nodige middelen zag
terughouden om Gods werk te
helpen voortzetten werd de
aanblik ervan te pijnlijk
voor mij en ik smeekte de
engel het gezicht van mij
weg te nemen. Ik zag, dat
wanneer Gods zaak vroeg om
een deel van hun
bezittingen, zij, evenals de
jonge man, die tot Jezus
kwam (Matth. 19:16-22)
bedroefd weggingen en dat
het dan te laat zou zijn
aardse goederen op te
offeren en schatten op te
leggen in de hemel.
Daarna zag ik de heerlijke
Verlosser, schoon en
liefelijk, dat Hij het rijk
der heerlijkheid verliet en
naar deze donkere, eenzame
wereld kwam om Zijn kostbaar
leven te geven en te
sterven, de rechtvaardige
voor de onrechtvaardigen.
Hij verdroeg de wrede spot
en geseling, droeg de kroon,
van doornen gevlochten en
zweette grote droppelen
bloed in de hof, toen de
last van de zonden der
gehele wereld op Hem drukte.
De engel vroeg, “Waarvoor?”
O, ik zag en begreep, dat
het voor ons was, want voor
onze zonden heeft Hij dit
alles geleden, opdat Hij ons
door Zijn dierbaar bloed
verzoenen mocht met God!
Toen werden mij weer
diegenen getoond, die niet
gewillig waren van hun
werelds goed te geven om
verloren gaande zielen te
redden door hun de waarheid
te zenden, terwijl Jezus
voor de Vader staat,
pleitende op Zijn bloed,
Zijn lijden en Zijn dood
voor hen en dat terwijl Gods
boodschappers wachten en
gereed staan om de
zaligmakende waarheid tot
hen te brengen, opdat zij
verzegeld kunnen worden met
het zegel van de levende
God. Het is moeilijk voor
sommigen, die belijden in de
waarheid voor deze tijd te
geloven, om zelfs zo weinig
te doen, dat zij aan de
boodschappers Gods eigen
geld overhandigen, dat Hij
hun geleend heeft om er
rentmeesters over te zijn.
De lijdende Jezus, Wiens
liefde zo groot was, dat die
Hem ertoe bracht zijn leven
voor de mens te geven, werd
weer aan mij voorgesteld,
ook het leven van degenen,
die belijden Zijn
volgelingen te zijn en die
bezittingen hebben, maar het
te veel achten om de zaak
van het redden van zielen
voort te helpen. De engel
zei: “Kunnen zulke mensen de
hemel binnengaan?” Een
andere engel antwoordde:
“Nee, nimmer, nimmer,
nimmer. Zij, die geen belang
stellen in Gods zaak op
aarde, kunnen nimmer
daarboven het lied der
reddende liefde zingen.” Ik
zag dat het kortstondige
werk, dat God op aarde doet,
spoedig in rechtvaardigheid
afgesneden zal worden en dat
de boodschappers zich moeten
haasten de verstrooide kudde
op te zoeken. Een engel zei:
“Zijn allen boodschappers?”
Een andere antwoordde: Nee,
nee, Gods boodschappers
hebben een boodschap."
Ik zag dat Gods zaak
gehinderd en onteerd was,
doordat sommigen rondreizen,
die geen boodschap van God
hebben. Zij zullen aan God
verantwoording moeten
afleggen van iedere
shilling, die zij gebruikt
hebben om te reizen, waar
het niet hun plicht was te
gaan, want dat geld zou Gods
zaak hebben kunnen
voorthelpen en door het
gemis aan geestelijk
voedsel, dat hun gegeven had
kunnen worden door Gods
geroepen en uitverkoren
boodschappers, indien die de
middelen gehad hadden, zijn
er zielen uitgeteerd en
omgekomen. Ik zag, dat
degenen, die kracht hebben
met hun handen te werken en
te helpen om de zaak te
steunen, evenzeer
aansprakelijk waren voor hun
kracht, als anderen voor hun
bezittingen.
De grote zifting is begonnen
en zal voortgaan en allen
zullen uitgeschud worden,
die niet gewillig zijn zich
moedig en standvastig voor
de waarheid te verklaren en
zich opoffering getroosten
voor God en Zijn zaak. De
engel zei: “Denkt u, dat
iemand gedwongen zal worden
opofferingen te maken? Nee,
nee. Het moet een
vrijwillige gave zijn. Alles
zal nodig zijn om de akker
te kunnen kopen.” Ik riep
tot God om Zijn volk te
sparen, waarvan sommigen
zwak en stervende waren.
Toen zag ik dat de oordelen
van de Almachtige snel aan
het naderen waren, maar ik
smeekte de engel om in zijn
eigen woorden tot het volk
te spreken. Hij zei: “Al de
donderslagen en
bliksemstralen van de Sinaï
zouden hen niet bewegen, die
niet bewogen kunnen worden
door de duidelijke waarheden
van Gods woord en ook zou
een boodschap van een engel
hen niet wakker kunnen
schudden.”
Toen zag ik de schoonheid en
liefelijkheid van Jezus.
Zijn kleed was witter dan
het witste wit. Zijn
heerlijkheid en verheven
liefelijkheid kunnen niet in
woorden uitgedrukt worden.
Allen, die de geboden van
God houden, zullen door de
poorten mogen ingaan in de
stad en hun macht zal zijn
aan de boom des levens en
zij zullen immer in de
tegenwoordigheid van de
liefelijke Jezus verkeren,
wiens aangezicht helderder
schijnt dan de middagzon.
Ik werd gewezen op Adam en
Eva in de hof van Eden. Zij
aten van de verboden boom en
werden uit de hof verdreven
en toen werd het vuurvlammend zwaard rondom
de boom des levens
gesteld, opdat zij niet ook
van de vrucht van de boom
des levens eten en
onsterfelijk zondaren zouden
worden. De boom des levens
moest de onsterfelijkheid
doen voortbestaan. Ik hoorde
een engel vragen: “Wie uit
het geslacht van Adam is het
vlammend zwaard gepasseerd
en heeft van de boom des
levens gegeten?” Ik
hoorde een andere engel
antwoorden: “Niet één uit
Adams geslacht is het
vlammend zwaard gepasseerd
en heeft van die boom
gegeten; daarom is er niet
één onsterfelijke zondaar.
De ziel, die zondigt, zal
een eeuwigdurende dood
sterven - een dood , die tot
in alle eeuwigheid duren zal
en in welk geen hoop op
opstanding is en dan zal
Gods toorn gestild worden.
“ De heiligen zullen in de
heilige stad rusten en als
koningen en priesters
duizend jaren heersen; dan
zal Jezus met de heiligen op
de Olijfberg neerdalen en de
berg zal in tweeën gespleten
worden, zodat er een zeer
grote vallei zal zijn, waar
het Paradijs Gods op rusten
kan. De rest van de aarde
zal pas gelouterd worden aan
het einde van de duizend
jaren, wanneer de goddelozen
opgewekt worden en de stad
omringen. De voeten van de
goddelozen zullen nimmer de
nieuwe, herschapen aarde
verontreinigen. Vuur zal
uitgaan van God uit de hemel
en hen verslinden, - zal hen
met wortel en tak
verbranden. Satan is de
wortel en zijn kinderen zijn
de takken. Hetzelfde vuur,
dat de goddelozen verslinden
zal, zal de aarde
louteren.” (Eerste
geschriften)
(* zie William Miller's
droom hfst.20)