You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

 

"Het is volbracht!"     (79)

Christus legde Zijn leven niet af voordat Hij het werk waartoe Hij was gekomen, volbracht had, en met Zijn laatste ademtocht riep Hij uit: "Het is volbracht!" (Joh.19:30)

De strijd was gewonnen. Zijn rechterhand en Zijn heilige arm hadden Hem de zege gegeven. Als Overwinnaar plaatste Hij Zijn vaandel op de eeuwige hoogten. Was er geen vreugde onder de engelen? De gehele hemel triomfeerde over de overwinning van de Hei­land. Satan was verslagen, en wist dat zijn rijk verloren was.

 

Voor de engelen en de niet-gevallen werelden had de roep: "Het is volbracht !", een diepe betekenis. Voor hen was evenzeer als voor ons het grote verlossingswerk tot stand gebracht. Zij delen met ons in de vruchten van de overwinning van Christus.

Eerst bij de dood van Christus werd het karakter van Satan duidelijk geopenbaard aan de engelen en aan de niet-gevallen werelden. De aarts-afvallige had zichzelf zó in bedrog gehuld, 3dat zelfs heilige wezens zijn beginselen niet hadden begrepen. Zij hadden de aard van zijn opstandigheid niet duidelijk gezien.

 

Het was een wezen met wonderlijke macht en heerlijkheid, dat zichzelf tegenover God had geplaatst. Van Lucifer zegt de Here: "Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon." (Ez.28:12)

Lucifer was de overdekkende cherub geweest. Hij stond in het licht van Gods tegenwoordigheid. Hij was de hoogste van alle geschapen wezens geweest en was de eerste bij het openbaren van Gods bedoelingen aan het heelal. Na zijn zondeval was zijn macht om te bedriegen des te misleidender en het onthullen van zijn karakter des te moeilijker, door de verheven positie die hij bij de Vader had bekleed.

 

God had Satan en zijn aanhangers zo gemakkelijk kunnen vernietigen als iemand die een kiezelsteen op de aarde werpt; Hij deed dit echter niet. Opstandigheid zou niet overwonnen worden door geweld. Dwingende kracht vinden we alleen in de heerschappij van Satan. De beginselen des Heren zijn niet van dien aard. Zijn gezag berust op goedheid, genade en liefde; en het uitdragen van deze beginselen is het middel dat dient te worden gebruikt. Gods heerschapij is zedelijk, en waarheid en liefde zullen de overwinnende kracht zijn.

 

Het was Gods bedoeling om de dingen te stellen op een eeuwige basis van veiligheid, en in de raad des hemels werd besloten, dat aan Satan de tijd moest worden gegeven om de beginselen te ontwikkelen die de grondslag vormden van zijn regering. Hij had beweerd, dat deze beginselen beter waren dan Gods beginselen. Nu werd er tijd aan de uitwerking van Satans beginselen gegeven, opdat die door het hemelse heelal zouden worden gezien.

 

Satan bracht de mens tot zonde, en het verlossingsplan werd in werking gesteld. Gedurende vierduizend jaar werkte Christus voor de verheffing van de mensen, en Satan voor hun ondergang en verlaging. En het hemels heelal aanschouwde dit alles.

 

Toen Jezus in de wereld kwam, werd de macht van Satan tegen Hem gericht. Vanaf het ogenblik dat Hij als Baby in Bethlehem verscheen, werkte de verrader om Zijn ondergang te bewerken. Op alle mogelijke manieren zocht hij te verhinderen dat Jezus een volmaakte jeugd ontwikkelde, een onbevlekte volwassenheid, een heilig dienstwerk en een vlekkeloos offer.
Maar hij werd verslagen. Hij kon Jezus niet tot zonde verleiden. Hij kon Hem niet ontmoedigen of Hem afhouden van het werk waartoe Hij op aarde was gekomen. Vanaf de woestijn tot aan Golgotha woedde de storm van Satans gramschap over Hem; maar hoe onbarmhartiger deze storm werd, des te meer klemde de Zoon van God Zich aan de hand van Zijn Vader en spoedde Hij Zich voort langs Zijn met bloed bevlekt pad. Alle krachtsinspanningen van Satan om Hem te onderdrukken en te overwinnen, stelden Zijn smetteloos karakter in een des te zuiverder licht.

De gehele hemel en de niet-gevallen werelden waren van deze strijd getuige geweest. Met welk een intense belangstelling volgden zij de laatste gebeurtenissen van het conflict! Zij zagen hoe de Heiland de hof Gethsemane binnenging, Zijn ziel gebukt onder de verschrikking van een grote duisternis. Zij hoorden Zijn bittere kreet: "Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan." (Matth.26:39)

Toen de tegenwoordigheid van de Vader werd teruggetrokken, zagen zij hoe vol leed Hij was door een bitter verdriet dat de laatste worsteling met de dood overtrof. Bloedig zweet kwam uit Zijn poriën, en druppelde op de aarde. Tot driemaal toe werd het gebed om verlossing Hem van de lippen geperst. De hemel kon het schouwspel niet langer verdragen, en er werd een boodschapper gezonden om de Zoon van God te troosten.

 

De hemel zag, hoe het Slachtoffer werd verraden en overgeleverd in de handen van de moordlustige bende en hoe Hij, onder spot en geweld, van de ene rechtbank naar de andere werd gedreven. De hemelingen hoorden, hoe Zijn vervolgers Hem hoonden om Zijn nederige afkomst. Zij hoorden hoe een van Zijn meest geliefde discipelen Hem onder vloeken en bezweringen verloochende. Zij zagen het waanzinnige werk van Satan en diens macht over de harten der mensen, O, verschrikkelijk schouwspel! de Heiland, Die te middernacht in Gethsemane wordt gegrepen, heen en weer gedreven tussen paleis en gerechtsgebouw, tot tweemaal toe aan­geklaagd voor de priesters, tweemaal voor het Sanhedrin, tweemaal voor Pilatus en eenmaal voor Herodes, bespot, gegeseld, veroordeeld, en weg­geleid om gekruisigd te worden, terwijl Hij de zware last van het kruis draagt, te midden van het weeklagen van de dochters van Jeruzalem en de hoon van het gepeupel.

 

De hemel zag met smart en verwondering, hoe Christus aan het kruis hing, terwijl het bloed van Zijn gewonde slapen vloeide en zweet ver­mengd met bloed op Zijn voorhoofd stond. Van Zijn handen en voeten viel het bloed, druppel voor druppel, op de rots waarin een gat voor de voet van het kruis was geboord. De wonden die door de nagelen waren ontstaan, scheurden, toen het gewicht van het lichaam aan Zijn handen trok. Zijn moeizame ademhaling werd snel en diep, terwijl Zijn ziel onder de last van de zonde der wereld hijgde. De gehele hemel was met ver­bazing vervuld, toen te midden van Zijn verschrikkelijke lijden, Chris­tus het gebed uitsprak: "Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen." (Luc.23:34)

Doch daar stonden mensen, gevormd naar het beeld Gods, die zich verenigden om het leven van Zijn eniggeboren Zoon te verpletteren. Welk een aanblik was dit voor het hemels heelal !

 

De overheden en machten der duisternis waren rondom het kruis ver­zameld, en wierpen de verschrikkelijke schaduw van ongeloof in de harten der mensen. Toen de Here deze wezens schiep om voor Zijn troon te staan, waren zij schitterend van heerlijkheid. Hun lieflijkheid en heiligheid waren in overeenstemming met hun verheven positie. Zij waren verrijkt met de wijsheid van God en omgord met de pracht des hemels. Zij waren de dienaars van Jehova. Maar wie zou in die gevallen engelen de serafijnen kunnen herkennen die eenmaal in de hemelse hoven dienst deden ?

Satanische machten werkten met kwade mensen samen om het volk te doen geloven, dat Christus de grootste der zondaren was, en Hem het voorwerp van verachting te maken. Zij die Christus bespotten toen Hij aan het kruis hing, waren bezield met de geest van de eerste grote op­standeling. Hij gaf hen die gemene en walgelijke woorden in. Hij in­spireerde hen tot bespottingen. Maar met dit alles won hij niets.

 

Indien er één zonde in Christus gevonden was, indien Hij in één bij­zonderheid aan Satan had toegegeven om aan de verschrikkelijke marteling te ontkomen, dan zou de vijand van God en mens hebben getriomfeerd. Christus boog het hoofd en stierf, maar Hij hield vast aan Zijn geloof en aan Zijn onderworpenheid aan God. "En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koning­schap van onze God en de macht van Zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen.” (Openb.12:10) 

 

Satan zag dat zijn vermomming was weggerukt. Zijn werk werd open­gelegd voor de niet-gevallen engelen en voor het hemels heelal. Hij had zichzelf als een moordenaar geopenbaard. Door het bloed van de Zoon van God te vergieten, had hij zichzelf beroofd van de sympathie van de hemelse wezens. Van nu aan zou zijn werk beperkt zijn. Welke houding hij ook zou aannemen, hij zou niet langer de engelen kunnen opwachten, wanneer zij uit de hemelse hoven kwamen, en bij hen de broederen van Christus ervan beschuldigen, te zijn gekleed in gewaden van duisternis en bezoedeld met zonde. De laatste schakel van sympathie tussen Satan en de hemelse wereld was verbroken.

Toch werd Satan toen niet vernietigd. De engelen begrepen zelfs toen nog niet alles waar het in de grote strijd om ging. De beginselen die op het spel stonden, moesten nog meer worden geopenbaard. En ter wille van de mens moest het bestaan van Satan voortduren. Mens zowel als engel moet de tegenstelling zien tussen de Vorst van het licht en de vorst der duisternis. Hij moet kiezen wie hij wil dienen.

 

Bij het begin van de grote strijd had Satan verklaard, dat aan de wet van God niet kon worden gehoorzaamd, dat rechtvaardigheid in strijd was met genade, en dat, indien de wet zou zijn overtreden, het onmogelijk zou zijn, dat de zondaar vergeving ontving. Iedere zonde moest bestraft worden, zo voerde Satan aan; en indien God de straf op de zonde zou kwijtschelden, zou Hij geen God van waarheid en rechtvaardigheid zijn. Wanneer mensen de wet van God overtraden en Zijn wil trotseerden, jubelde Satan.
Het was bewezen, zo verklaarde hij, dat de wet niet ge­hoorzaamd kon worden; de mens zou geen vergeving kunnen ontvangen. Omdat hij, na zijn opstand, uit de hemel was verbannen, eiste Satan dat het mensdom voorgoed van de gunst Gods zou worden uitgesloten. God kon niet rechtvaardig zijn, zo beweerde hij, en nochtans genade betonen aan de zondaar.

Maar zelfs als zondaar nam de mens een andere plaats in dan Satan. Lucifer in de hemel had gezondigd in het licht van Gods heerlijkheid. Aan hem was als aan geen ander geschapen wezen een openbaring gegeven van Gods liefde. Hoewel hij het karakter van God begreep en Zijn goed­heid kende, verkoos Satan zijn eigen zelfzuchtige, onafhankelijke wil te volgen. Deze keuze was beslissend. God kon niets meer doen om hem te redden. Maar de mens werd misleid; zijn geest werd verduisterd door de redeneringen van Satan. De hoogte en diepte van de liefde Gods kende hij niet. Voor hem was er hoop, indien hij Gods liefde leerde kennen. Door Zijn karakter te aanschouwen, zou hij opnieuw tot God kunnen worden getrokken.

 

Door Jezus werd Gods genade aan de mensen geopenbaard; maar genade doet de rechtvaardigheid niet te niet. De wet openbaart de eigen­schappen van Gods karakter, en geen jota of tittel daarvan kon worden veranderd om aan de mens in zijn gevallen toestand tegemoet te komen. God heeft niet Zijn wet veranderd, maar Hij heeft Zichzelf, in Christus, geofferd voor de verlossing van de mens. God was "in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende." (2 Cor.5:19)

 

De wet eist gerechtigheid — een rechtvaardig leven, een volmaakt karakter; en dit heeft de mens niet te bieden. Hij kan niet voldoen aan de eisen van Gods heilige wet. Maar Christus heeft, door als mens naar de aarde te komen, een heilig leven geleid en een volmaakt karakter ont­wikkeld. Deze biedt Hij als een vrije gave allen aan die ze willen aan­nemen. Zijn leven staat in de plaats van het leven van de mensen. Op deze wijze hebben zij, door de genade van God, vergeving van bedreven zonden. Meer dan dit, Christus bekleedt de mens met de eigenschappen van God. Hij bouwt het menselijk karakter op naar de gelijkenis van het goddelijk karakter, een uitnemend bouwwerk van geestelijke kracht en schoonheid. Op deze wijze wordt de gerechtigheid van de wet vervuld in de mens die in Christus gelooft. God kan "rechtvaardig" zijn, "ook als Hij hem rechtvaardigt die uit het geloof in Jezus is." (Rom.3:26)

 

Gods liefde is niet minder tot uitdrukking gebracht door Zijn recht­vaardigheid dan door Zijn genade. Rechtvaardigheid is de grondslag van Zijn troon en de vrucht van Zijn liefde. Het was Satans bedoeling geweest om genade te scheiden van waarheid en rechtvaardigheid. Hij zocht te bewijzen dat de gerechtigheid van Gods wet een vijand van de vrede is. Maar Christus toont aan, dat deze dingen in Gods plan onverbrekelijk zijn verbonden; het ene kan niet bestaan zonder het andere. "Goeder­tierenheid en trouw ontmoeten elkander, gerechtigheid en vrede kussen elkaar." (Psalm 85:11)

Door Zijn leven en Zijn dood heeft Christus bewezen, dat Gods recht­vaardigheid niet Zijn genade teniet deed, maar dat de zonde kon worden vergeven, en dat de wet rechtvaardig is, en volmaakt kan worden gehoor­zaamd. Satans beschuldigingen werden weerlegd. God had de mensen een onmiskenbaar bewijs van Zijn liefde gegeven.

 

Nu zou er een andere misleiding naar voren worden gebracht. Satan verklaarde, dat genade rechtvaardigheid teniet deed, dat de dood van Christus de wet des Vaders ophief. Indien het mogelijk was geweest, dat de wet zou worden veranderd of opgeheven, dan zou Christus niet hebben behoeven te sterven. Maar afschaffing van de wet zou eeuwigdurende overtreding en het plaatsen van de wereld onder Satans macht betekenen. Juist omdat de wet onveranderlijk was, juist omdat de mens alleen kon worden behouden door gehoorzaamheid aan de eisen der wet, werd Je­zus aan het kruis verhoogd. Niettemin stelde Satan het voor, alsof juist het middel waardoor Christus de wet bevestigde, deze teniet deed. Hier zal het laatste conflict in de grote strijd tussen Christus en Satan op neer­komen.

 

Dat de wet, die door Gods eigen stem werd gesproken, gebreken heeft, dat een deel daarvan is terzijde gesteld, is de bewering die Satan nu naar voren brengt. Het is het laatste grote bedrog dat hij in de wereld zal brengen. Hij behoeft niet de gehele wet aan te vallen; indien hij de men­sen ertoe kan brengen één gebod te veronachtzamen, is zijn doel bereikt. Immers "wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle geboden." (Jac.2:10)

Door erin toe te stemmen één gebod te verbreken, worden de mensen in de macht van Satan gebracht. Door de wet van mensen te stellen in de plaats van de wet van God, zal Satan trachten de macht over de wereld te verkrijgen. Dit werk is voorzegd in de profetie. Van de grote afvallige macht, die de vertegenwoordiger is van Satan, wordt verklaard: "Hij zal woorden spreken tegen de Aller­hoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten en hij zal erop uit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden." Dan.7:25)

 

De mensen zullen beslist hun wetten instellen om de wetten van God tegen te werken. Zij zullen trachten het geweten van anderen te dwingen, en in hun ijver om deze wetten op te leggen, zullen zij hun medemensen onderdrukken.

De strijd tegen de wet van God, die in de hemel begonnen was, zal voortgaan tot het einde des tijds. Ieder mens zal op de proef worden gesteld. Gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid is de vraag waarover door de gehele wereld moet worden beslist. Allen zullen geroepen worden om te kiezen tussen de wet van God en de wetten van de mensen. Hier zal de scheidslijn getrokken worden. Er zullen slechts twee klassen zijn.

 

Ieder karakter zal volledig ontwikkeld zijn; en allen zullen tonen of zij de zijde van trouw of die van opstandigheid hebben gekozen.

Dan zal het einde komen. God zal Zijn wet van blaam zuiveren en Zijn volk verlossen. Satan en allen die zich bij hem in zijn opstand hebben aan­gesloten, zullen worden afgesneden. Zonde en zondaren zullen omkomen, met wortel en tak. (Mal.4:1)  —  Satan de wortel, en zijn volgelingen de takken. Het woord zal worden vervuld aan de vorst der boosheid: "Omdat gij in uw hart uzelf gelijk gesteld hebt met een god.….. Ik.…  deed u weg, gij beschuttende cherub, van tussen de vlammende stenen... een verschrikking zijt gij geworden, verdwenen zijt gij — voor altijd!" ( Ez.28:6-19)

Verder: "Nog een wijle en de goddeloze is niet meer; als gij let op zijn plaats, dan is hij niet meer." (Psalm 37:10)

"Zij zullen worden als hadden zij nooit bestaan." (Obadja 16)

 

Dit is geen daad van willekeurige macht van Gods zijde. Zij die zijn genade verwerpen, oogsten wat zij hebben gezaaid. God is de fontein des levens, en wanneer iemand verkiest de zonde te dienen, scheidt hij zich af van God en snijdt zich zodoende af van het leven. Hij is "vervreemd van het leven Gods." (Ef.4:18)  Christus zegt : "Allen die Mij haten, hebben de dood lief." (Spr.8:36)

God geeft hun een tijdlang het leven, zodat zij hun karakter kunnen ontwikkelen en hun beginselen openbaren. Wanneer dit volbracht is, ontvangen zij de gevolgen van hun eigen keuze. Door een leven van opstandigheid plaatsen Satan en al degenen die zich met hem verbinden, zichzelf zó in disharmonie met God, dat alleen reeds Zijn tegenwoordig­heid voor hen een verterend vuur is. De heerlijkheid van Hem Die liefde is, zal hen vernietigen.

 

Aan het begin van de grote strijd begrepen de engelen dit niet. Indien Satan en zijn leger toen waren overgelaten om de volledige resultaten van hun zonde te oogsten, dan zouden zij vernietigd zijn; maar het zou niet duidelijk geweest zijn voor de hemelse wezens, dat dit het onvermijdelijke gevolg van de zonde was. In hun hart zou twijfel aan Gods goedheid zijn achtergebleven als een verderfelijk zaad, dat zijn dodelijke vruchten van zonde en leed zou hebben voortgebracht.

Dit zal echter niet het geval zijn wanneer de grote strijd zal zijn be­ëindigd. Dan, wanneer het verlossingsplan is voltooid, is het karakter van God aan alle geschapen wezens geopenbaard. Zij hebben gezien, dat de voorschriften van Zijn wet volmaakt en onveranderlijk zijn. Dan heeft de zonde haar karakter geopenbaard, Satan zijn aard. Dan zal de verdelging van de zonde Gods liefde van alle blaam zuiveren en Zijn eer bevestigen voor een heelal van schepselen die zich verheugen om Zijn wil te doen, en in wier hart Zijn wet staat geschreven.

 

Daarom konden de engelen zich terecht verheugen, toen zij het kruis van de Heiland aanschouwden; want hoewel ze toen niet alles begrepen, wisten zij, dat de uitdelging van de zonde en van Satan voor altijd was verzekerd, dat de verlossing van de mens veilig was gesteld, en dat het heelal voor eeuwig was beveiligd. Christus Zelf begreep volkomen de ge­volgen van het offer dat op Golgotha werd gebracht. Hij zag uit naar al deze dingen toen Hij uitriep: "Het is volbracht!" (Joh.19:30)  ("Wens der eeuwen" E.G.White) 

<1>