"En toen zij aan de plaats
gekomen waren die Schedel
genoemd wordt, kruisigden zij
Hem daar." (Luc.23:33)
"Ten einde Zijn volk door Zijn
eigen bloed te heiligen",
heeft Christus "buiten de
poort geleden." (Hebr.13:12)
Vanwege de overtreding van de
wet van God werden Adam en Eva
uit Eden verbannen. Christus
moest, als onze
plaatsvervanger, lijden buiten
de grenzen van Jeruzalem. Hij
stierf buiten de poort, waar
misdadigers en moordenaars
werden terechtgesteld. Vol
betekenis zijn de woorden:
"Christus heeft ons
vrijgekocht van de vloek der
wet door voor ons een vloek te
worden." (Gal.3:13)
Een grote menigte volgde Jezus
van het gerechtsgebouw naar
Golgotha. Het nieuws van Zijn
veroordeling had zich door
geheel Jeruzalem verbreid, en
mensen van alle standen en
rangen stroomden naar de
plaats der kruisiging. De
priesters en oversten waren
door een belofte gebonden de
volgelingen van Christus geen
geweld aan te doen, indien
Hijzelf aan hen werd
overgeleverd, en de discipelen
en de gelovigen uit de stad en
de omgeving sloten zich aan
bij de menigte die de Heiland
volgde.
Toen Jezus voorbij de poort
van het hof van Pilatus ging,
werd het kruis dat voor
Barabbas was gereedgemaakt, op
Zijn gekneusde, bloedende
schouders gelegd. Twee makkers
van Barabbas zouden op
dezelfde tijd als Jezus ter
dood worden gebracht, en ook
op hen werden kruisen gelegd.
De last van de Heiland was te
zwaar voor Hem in Zijn zwakke,
pijnlijke toestand.
Sinds het paschamaal met Zijn
discipelen had Hij gegeten
noch gedronken. Hij had in
Gethsemane ten dode toe
gestreden met satanische
machten. Hij had de zielesmart
van het verraad verdragen, en
gezien hoe Zijn discipelen Hem
in de steek lieten en
vluchtten. Hij was naar Annas
gevoerd, daarna naar Kajafas,
toen naar Pilatus. Van Pilatus
was Hij naar Herodes gezonden,
en dan weer naar Pilatus. Van
de ene belediging tot de
volgende, van bespotting tot
bespotting, tweemaal gemarteld
door geseling — die gehele
nacht was het ene toneel na
het andere van dien aard
geweest, dat daardoor de
menselijke ziel tot het
uiterste beproefd moest
worden. Christus had niet
gefaald. Hij had slechts
woorden gesproken die erop
gericht waren God te
verheerlijken.
Gedurende de gehele
schandelijke vertoning van
Zijn verhoor had Hij Zich
vastbesloten en waardig
gedragen. Maar toen na de
tweede geseling het kruis op
Hem werd gelegd, kon Zijn
menselijke natuur het niet
meer verdragen. Hij bezweek
onder Zijn last.
De schare die de Heiland
volgde, zag Zijn zwakke
wankele schreden, maar ze
toonde geen medelijden. Zij
hoonden en beschimpten Hem,
omdat Hij het zware kruis niet
kon dragen. Opnieuw werd Hem
de last opgelegd, en opnieuw
viel Hij uitgeput ter aarde.
Zijn vervolgers zagen, dat het
onmogelijk voor Hem was, Zijn
last verder te dragen. Zij
vroegen zich af, of zij iemand
konden vinden die de
vernederende last zou kunnen
torsen. De Joden zelf konden
dit niet doen, omdat de
verontreiniging hen zou
verhinderen het Pascha te
vieren. Zelfs niemand uit het
gepeupel dat Hem volgde, zou
zich vernederen om het kruis
te dragen.
Op dit ogenblik komt juist een
vreemdeling, Simon van Cyrene,
die van het land kwam, de
menigte tegen. Hij hoort het
gehoon en gespot van de
menigte; hij hoort de woorden
die vol verachting worden
herhaald: Maak ruimte voor de
Koning der Joden. Hij blijft
staan, verwonderd over het
schouwspel; en wanneer hij
zijn medelijden uitspreekt,
grijpen zij hem en leggen het
kruis op zijn schouders.
Simon had over Jezus gehoord.
Zijn zonen geloofden in de
Heiland, maar hijzelf was geen
discipel. Het dragen van het
kruis naar Golgotha was een
zegen voor Simon, en hij was
sindsdien altijd dankbaar voor
deze voorzienigheid. Het
bracht hem ertoe het kruis van
Christus te verkiezen en op te
nemen, en voor altijd vol
vreugde deze last te dragen.
In de menigte zijn er heel wat
vrouwen die de onschuldig
veroordeelde volgen naar de
plaats waar Hij op wrede wijze
zal sterven. Hun aandacht is
op Jezus gericht. Sommigen van
hen hebben Hem reeds eerder
gezien. Sommigen hebben hun
zieken en lijdenden tot Hem
gebracht. Sommigen zijn zelf
genezen. Het verhaal van de
dingen die hebben
plaatsgevonden, komt ter
sprake. Zij verwonderden zich
over de haat van de schare
jegens Hem, voor Wie hun eigen
harten vertederen en bijkans
breken. En niettegenstaande
het optreden van de woedende
massa en de boze woorden van
de priesters en oversten,
geven deze vrouwen uiting aan
hun medeleven. Wanneer Jezus
uitgeput onder het kruis
neervalt, breken zij uit in
droeve klachten.
Dit was het enige dat de
aandacht van Christus trok.
Hoewel Hij zeer leed, terwijl
Hij de zonden der wereld
droeg, stond Hij niet
onverschillig tegenover een
uiting van smart. Hij keek
deze vrouwen met teder
mededogen aan. Zij geloofden
niet in Hem. Hij wist dat ze
Hem niet beklaagden als iemand
die van God gezonden was, maar
dat zij werden bewogen door
gevoelens van menselijk
medelijden. Hij verachtte hun
medelijden niet, maar in Zijn
hart ontwaakte een diepe
sympathie voor hen. "Dochters
van Jeruzalem", zei Hij,
"weent niet over Mij, maar
weent over uzelf en over uw
kinderen." (Luc.23:28)
Van het toneel voor Zijn ogen
zag Christus vooruit naar het
ogenblik van Jeruzalems
verwoesting. Bij de
verschrikkelijke gebeurtenis
zouden velen van hen die nu om
Hem weenden, met hun kinderen
omkomen.
Van de val van Jeruzalem
gingen de gedachten van Jezus
naar een groter oordeel. In de
verwoesting van de
onboetvaardige stad zag Hij
een symbool van de
uiteindelijke verwoesting die
over de wereld zou komen. Hij
zei: "Dan zal men beginnen te
zeggen tot de bergen: Valt op
ons en tot de heuvelen: Bedekt
ons. Want indien zij dit doen
aan het groene hout, wat zal
met het dorre geschieden?"
(Luc.23:30,31)
Met het groene hout stelde
Jezus Zichzelf voor, de
onschuldige Verlosser. God
liet toe, dat Zijn toorn over
de overtreding op Zijn
geliefde Zoon viel. Jezus zou
voor de zonden der mensen
worden gekruisigd. Welk lijden
zou dan de zondaar die
voortging te zondigen, moeten
dragen ? Ieder die geen berouw
toonde en niet geloofde, zou
smart en ellende ondervinden,
die met geen woorden kunnen
worden beschreven.
Velen van de menigte die de
Heiland naar Golgotha volgde,
hadden Hem met vreugdevol
hosannageroep en wuiven van
palmtakken begeleid, toen Hij
triomfantelijk Jeruzalem
binnenreed. Maar niet weinigen
van degenen die Hem toen
hadden toegejuicht, omdat
iedereen dit deed, uitten nu
de kreet: "Kruisig Hem!
Kruisig Hem!" (Luc.23:21)
Toen Christus Jeruzalem
binnenreed, waren de
verwachtingen van de
discipelen ten top gestegen.
Zij waren dicht bij hun
Meester gebleven, daar zij
gevoelden dat het een grote
eer was, met Hem verbonden te
zijn. Nu, in Zijn vernedering,
volgden zij Hem op een
afstand. Zij waren met smart
vervuld, en gingen gebukt
onder hun teleurgestelde
verwachtingen. Hoezeer werden
de woorden van Jezus
bewaarheid: "Gij zult allen
aan Mij aanstoot nemen in deze
nacht. Want er staat
geschreven : Ik zal de herder
slaan en de schapen der kudde
zullen verstrooid worden."
(Matth.26:31)
Toen ze op de plaats van de
terechtstelling aankwamen,
werden de gevangenen op de
martelwerktuigen gebonden. De
twee rovers verzetten zich
hevig in de greep van degenen
die hen op het kruis legden;
maar Jezus bood geen
tegenstand. Ondersteund door
Johannes, de geliefde
discipel, had de moeder van
Jezus de schreden van haar
Zoon naar Golgotha gevolgd. Ze
had gezien, hoe Hij bezweek
onder de last van het kruis,
en had verlangd een steunende
hand te leggen onder Zijn
gewonde hoofd, en dat
voorhoofd, dat eens aan haar
borst had gerust, af te
wissen.
Maar dit droeve voorrecht werd
haar niet verleend. Met de
discipelen koesterde zij nog
steeds de hoop, dat Jezus Zijn
macht zou openbaren en Zich
van Zijn vijanden zou
bevrijden. Opnieuw ontzonk
haar de moed, wanneer zij
terugdacht aan de woorden
waarmee Hij juist die dingen
die nu plaatsvonden, had
voorzegd. Terwijl de rovers op
het kruis werden gebonden,
keek zij met angstige spanning
toe. Zou Hij, Die het leven
aan de doden had gegeven,
toelaten dat Hijzelf werd
gekruisigd?
Zou de Zoon van God dulden,
dat Hij zo wreed werd gedood?
Moest zij haar geloof, dat
Jezus de Messias was, opgeven?
Moest ze getuige zijn van Zijn
schande en smart, zonder zelfs
het voorrecht te hebben Hem in
Zijn lijden bij te staan? Zij
zag hoe Zijn handen waren
uitgestrekt op het kruis; de
hamer en de spijkers werden
gebracht, en toen de nagels
werden gedreven door het tere
vlees, droegen de tot in de
ziel getroffen discipelen de
bezwijmende gestalte van de
moeder van Jezus weg van het
wrede gebeuren.
Geen klacht kwam over de
lippen van de Heiland. Zijn
gelaat bleef kalm en vredig,
maar grote droppels zweet
stonden op Zijn voorhoofd. Er
was geen medelijdende hand om
het doodszweet van Zijn gelaat
te wissen, noch klonken er
woorden van deelneming en
onveranderlijke trouw om Zijn
menselijk hart te versterken.
Terwijl de soldaten hun
verschrikkelijk werk
verrichtten, bad Jezus voor
Zijn vijanden: "Vader, vergeef
het hun, want zij weten niet
wat zij doen." (Luc.23:34)
Zijn gedachten dwaalden af van
Zijn eigen lijden naar de
zonde van Zijn vervolgers, en
naar de verschrikkelijke
vergelding die hun deel zou
zijn. Er werden geen
vervloekingen uitgesproken
over de soldaten die Hem zo
ruw behandelden.
Geen wraak werd ingeroepen
over de priesters en oversten
die zich verlustigden over de
voltooiing van hun plan.
Christus beklaagde hen in hun
onwetendheid en schuld. Hij
fluisterde voor hun
vergiffenis alleen een
verontschuldiging: "Want zij
weten niet wat zij doen."
(Luc.23:34)
Indien zij geweten hadden, dat
zij Iemand Die gekomen was om
een zondig geslacht van de
eeuwige ondergang te redden,
overgaven om te worden
gemarteld, dan zouden ze door
zelfverwijt en afschuw zijn
aangegrepen. Maar hun
onwetendheid nam hun schuld
niet weg; want het was hun
voorrecht Jezus te kennen en
aan te nemen als hun Heiland.
Sommigen van hen zouden alsnog
hun zonde inzien en berouw
hebben en zich bekeren.
Sommigen zouden door hun
gebrek aan berouw het
onmogelijk maken, dat het
gebed van Jezus voor hen werd
verhoord. Desondanks bereikte
Gods bedoeling toch haar
vervulling. Jezus verdiende
het recht om, in de
tegenwoordigheid des Vaders,
de Pleitbezorger der mensen te
worden.
Dit gebed van Christus voor
Zijn vijanden omvatte de
wereld. Het was bestemd voor
iedere zondaar die had geleefd
of nog zou leven, vanaf het
begin der wereld tot aan het
einde der tijden. Op allen
rust de schuld van de
kruisiging van Gods Zoon. Aan
allen wordt vrijelijk de
vergeving aangeboden. Een
ieder "die wil" (Openb.22:17),
kan vrede hebben met God, en
het eeuwige leven beerven.
Zodra Jezus aan het kruis was
genageld, werd het door sterke
mannen opgeheven en met groot
geweld gezet in de plaats die
hiervoor gereed was gemaakt.
Dit veroorzaakte de Zoon van
God de allerhevigste pijn.
Pilatus schreef toen een
opschrift in het Hebreeuws,
het Grieks en het Latijn en
liet dat plaatsen op het
kruis, boven het hoofd van
Jezus. Het luidde: "Jezus de
Nazoreeër, de Koning der
Joden." (Joh.19:19)
Dit opschrift ergerde de
Joden. In de rechtszaal van
Pilatus hadden zij geroepen:
"Kruisig Hem!" (Joh.19:15)
"Wij hebben geen koning,
alleen de keizer!" (Joh.19:15)
Zij hadden verklaard dat een
ieder die een andere koning
zou erkennen, een verrader
was. Pilatus schreef de
gevoelens op die zij hadden
uitgedrukt. Er werd geen
vergrijp genoemd, behalve dat
Jezus de Koning der Joden was.
Het opschrift was in
werkelijkheid een erkenning
van de trouw van de Joden
jegens de Romeinse macht. Het
verklaarde, dat een ieder die
aanspraak erop zou maken de
Koning van Israël te zijn,
door hen des doods schuldig
geoordeeld zou worden. De
priesters hadden hun doel
voorbijgestreefd. Toen zij
samenzweringen tegen Christus
smeedden om Hem te doden, had
Kajafas verklaard, dat het
wenselijk was dat één man zou
sterven om de natie te redden.
Nu kwam hun huichelachtigheid
aan het licht. Door Christus
om te brengen, waren zij
bereid geweest zelfs hun
nationaal bestaan op te
offeren.
De priesters zagen wat zij
hadden gedaan, en zij vroegen
Pilatus om het opschrift te
wijzigen. Zij zeiden: "Schrijf
niet: De Koning der Joden,
maar dat Hij gezegd heeft: Ik
ben de Koning der Joden."
(Joh.19:21) Maar Pilatus was
boos op zichzelf omdat hij
tevoren zwak was geweest, en
hij had een diepe verachting
voor de naijverige, sluwe
priesters en oversten. Hij
antwoordde op koude toon:
"Wat ik geschreven heb, dat
heb ik geschreven."
(Joh.19:22)
Een hogere macht dan Pilatus
of de Joden had het plaatsen
van dat opschrift boven het
hoofd van Jezus geleid. Door
Gods voorzienigheid zou dit
tot nadenken leiden en het
onderzoek van de Schriften
opwekken. De plaats waar
Christus werd gekruisigd, was
dicht bij de stad. Duizenden
mensen uit alle landen waren
op dat ogenblik in Jeruzalem,
en het opschrift, dat
verklaarde, dat Jezus van
Nazareth de Messias was, zou
onder hun aandacht komen. Het
was een levende waarheid,
opgetekend door een hand die
God had geleid.
Met het lijden van Christus
aan het kruis werd de profetie
vervuld. Eeuwen voor de
kruisiging had de Heiland de
bejegening voorzegd die Hem
ten deel zou vallen. Hij zei:
"Want honden hebben Mij
omringd, een bende boosdoeners
heeft Mij omsingeld, die Mijn
handen en voeten doorboren. Al
mijn beenderen kan Ik tellen;
zij kijken toe, zij zien met
leedvermaak naar Mij. Zij
verdelen Mijn klederen onder
elkander en werpen het lot
over Mijn gewaad." (Psalm
22:17-19)
De profetie betreffende Zijn
klederen ging in vervulling
zonder de raad of de
tussenkomst van de vrienden of
de vijanden van de
Gekruisigde. Zijn kleding werd
gegeven aan de soldaten die
Hem aan het kruis hadden
gehangen. Christus hoorde de
twist van de mannen, toen zij
de kledingstukken onder
elkander verdeelden. Zijn
onderkleed was aan één stuk
geweven, zonder naad en zij
zeiden: "Laten wij dit niet
scheuren, maar erom loten,
voor wie het zijn zal."
(Joh.19:24 – Psalm 22:19)
In een andere profetie
verklaarde de Heiland: "De
smaad heeft Mij het hart
gebroken, en Ik ben verzwakt.
Ik wachtte op een teken van
medelijden, maar tevergeefs,
op troosters, maar Ik vond hen
niet. Ja, zij gaven Mij gif
tot spijze, en lieten Mij in
Mijn dorst azijn drinken."
(Psalm 69:21,22)
Het was toegestaan om aan hen
die de dood aan het kruis
moesten sterven, een
verdovende drank te geven, ten
einde het gevoel van pijn te
verdoven. Dit werd Jezus
aangeboden; maar toen Hij het
had geproefd, weigerde Hij het
te drinken. Hij wilde niets
aannemen dat Zijn Geest zou
verduisteren. Zijn geloof
moest onwrikbaar op God
gericht blijven. Dit was Zijn
enige kracht. Door Zijn
zintuigen te benevelen, zou
Hij Satan een kans geven.
De vijanden van Jezus gaven
uiting aan hun woede jegens
Hem, toen Hij aan het kruis
hing. Priesters, oversten en
schriftgeleerden sloten zich
aan bij de menigte, die de
stervende Heiland bespotte.
Bij de doop en bij de
verheerlijking op de berg werd
de stem van God gehoord die
verkondigde, dat Christus
Zijn Zoon was. De Vader had,
juist vóór het verraad van
Christus, opnieuw gesproken en
getuigd van Zijn
goddelijkheid. Maar nu zweeg
de stem van de hemel. Er werd
geen getuigenis ten gunste van
Christus gehoord. Alléén
verdroeg Hij smaad en
bespotting van verdorven
mensen.
"Indien Gij Gods Zoon zijt",
zo zeiden zij, "kom af van het
kruis." (Matth.27:40)
"Laat Hij nu Zichzelf redden,
indien Hij de Christus Gods
is, de uitverkorene!"
(Luc.23:35)
Bij de verzoeking in de
woestijn had Satan verklaard:
"Indien Gij Gods Zoon zijt,
zeg dan, dat deze stenen
broden worden." (Matth.4:3)
"Indien Gij Gods Zoon zijt,
werp Uzelf dan naar beneden"
(Matth.4:6), van de tinne des
tempels. En Satan met zijn
engelen, in mensengedaante,
was aanwezig bij het kruis. De
aartsvijand en zijn
legerscharen werkten samen met
de priesters en de oversten.
De leraars van het volk hadden
de ongeletterde schare
opgezet om het oordeel uit te
spreken tegen Iemand Die velen
van hen nooit hadden gezien,
totdat zij ertoe werden
aangezet om tegen Hem te
getuigen. Priesters, oversten,
Farizeeën en de ruwe
volksmassa waren verenigd
door een satanische woede.
Godsdienstige leiders
verbonden zich met Satan en
zijn engelen. Zij deden wat
hij van hen vroeg.
In Zijn lijden en sterven
hoorde Jezus ieder woord, toen
de priesters verklaarden:
"Anderen heeft Hij gered,
Zichzelf kan Hij niet redden.
Laat de Christus, de Koning
van Israël, nu afkomen van het
kruis, dat wij het zien en
geloven." (Marc.15:32)
Christus had van het kruis
kunnen afkomen. Maar juist
omdat Hij Zichzelf niet wilde
redden, heeft de zondaar hoop
op vergeving en genade bij
God.
Terwijl zij de Heiland
bespotten, haalden de mannen
die beweerden uitleggers der
profetie te zijn, juist die
woorden aan waarvan de
Inspiratie had voorzegd dat
zij ze bij deze gelegenheid
zouden uitspreken. Doch in hun
blindheid zagen zij niet dat
zij de profetie vervulden. Zij
die honend de woorden
uitspraken: "Hij heeft Zijn
vertrouwen op God gesteld;
laat Die Hem nu verlossen,
indien Hij een welgevallen in
Hem heeft; want Hij heeft
gezegd: Ik ben Gods Zoon"
(Matth.27:43), hadden geen
idee ervan, dat hun getuigenis
door de eeuwen heen zou
weerklinken. Maar hoewel
spottend gesproken, brachten
deze woorden de mensen ertoe
de Schriften te bestuderen
zoals ze dat nooit tevoren
hadden gedaan.
Wijze mannen hoorden ze,
onderzochten ze, overpeinsden
ze, en baden. Er waren mensen
die niet rustten voordat zij,
door Schrift met Schrift te
vergelijken, de betekenis
zagen van de zending van
Christus. Nooit eerder was er
zulk een algemene kennis van
Jezus dan toen Hij aan het
kruis hing. In de harten van
velen die de kruisiging
aanschouwden, en die de
woorden van Christus hoorden,
begon het licht der waarheid
te schijnen.
Tijdens Zijn lijden aan het
kruis kwam tot Jezus één
enkele lichtglans ter
vertroosting. Het was het
gebed van de berouwvolle
misdadiger. De beide mannen
die met Jezus waren
gekruisigd, hadden
aanvankelijk op Hem geschimpt;
en één van hen werd in zijn
lijden steeds wanhopiger en
uitdagender. Maar met zijn
makker was dat niet het geval.
Deze man was geen verstokt
misdadiger; hij was op het
verkeerde pad geraakt door
slechte metgezellen, maar hij
was minder schuldig dan velen
van hen die naast het kruis
stonden en de Heiland hoonden.
Hij had Jezus gezien en
gehoord, en hij was overtuigd
door Zijn leer, maar was van
Hem afgekeerd door de
priesters en oversten. Terwijl
hij zijn overtuiging trachtte
te onderdrukken, was hij
steeds dieper in de zonde
gezonken, totdat hij werd
gevangengenomen, als
misdadiger moest terechtstaan
en veroordeeld werd aan het
kruis te sterven.
In het gerechtsgebouw en op
weg naar Golgotha was hij in
het gezelschap van Jezus
geweest. Hij had gehoord, hoe
Pilatus verklaarde: "Ik vind
geen schuld in Hem."
(Joh.18:38)
Hij had Zijn goddelijke
houding opgemerkt, en Zijn
medelijdende vergeving voor de
mensen die Hem folterden. Aan
het kruis ziet hij, hoe de
vele grote godsdienstige
leiders verachtelijk de tong
uitsteken, en de Here
bespotten. Hij ziet hoe ze het
hoofd schudden. Hij hoort, hoe
de verwijtende woorden door
zijn medeschuldige worden
overgenomen: "Zijt Gij niet de
Christus? Red Uzelf en ons!"
(Luc.23:39)
Hij hoort hoe velen onder de
voorbijgangers Jezus
verdedigen. Hij hoort hoe ze
Zijn woorden herhalen en
getuigen van Zijn werken. De
overtuiging dat dit de
Christus is, keert bij hem
terug. Hij wendt zich tot de
andere misdadiger en zegt:
"Vreest zelfs gij God niet, nu
gij hetzelfde vonnis ontvangen
hebt?" (Luc.23:40)
De stervende rovers hebben
niet langer iets van de mensen
te vrezen. Maar aan één van
hen dringt zich de overtuiging
op, dat er een God is Die hij
moet vrezen, een toekomst
waarvoor hij moet beven. En nu
zal weldra de geschiedenis van
zijn leven, door de zonde
bezoedeld, afgesloten worden.
"En wij terecht", zo klaagt
hij; "want wij ontvangen
vergelding naar wat wij gedaan
hebben, maar Deze heeft niets
onbehoorlijks gedaan."
(Luc.23:41)
Er is nu geen twijfel meer. Er
is geen onzekerheid, geen
verwijt. Toen de rover voor
zijn misdaad was veroordeeld,
was hij volkomen wanhopig
geworden; maar vreemde, tedere
gedachten komen nu bij hem op.
Hij denkt terug aan alles wat
hij over Jezus heeft gehoord,
hoe Hij de zieken heeft
genezen en de zonden heeft
vergeven. Hij heeft de
woorden gehoord van hen die
in Jezus geloofden en Hem
wenend volgden. Hij heeft het
opschrift boven het hoofd van
de Heiland gezien en gelezen.
Hij heeft gehoord, hoe de
voorbijgangers het lazen,
sommigen met smartelijk
bevende lippen, anderen
schertsend en spottend.
De Heilige Geest verlicht zijn
geest, en geleidelijk wordt de
keten van bewijzen
aaneengesmeed. Hij ziet in
Jezus, Die geslagen en bespot
aan het kruis hangt, het Lam
Gods Dat de zonden der wereld
wegneemt. Hoop en angst
vermengen zich in zijn stem,
terwijl de hulpeloze,
stervende ziel zich
vastklampt aan de stervende
Heiland. "Jezus, gedenk
mijner", roept hij uit,
"wanneer Gij in Uw Koninkrijk
komt." (Luc.23:42)
Het antwoord komt snel. Zacht
en melodieus van toon, vol
liefde, ontferming en kracht
klinken de woorden : "Voorwaar
Ik zeg u heden, gij zult met
Mij in het paradijs zijn."
(Luc.23:43)
Gedurende lange uren van
zielsangst hebben hoon en spot
de oren van Jezus bereikt.
Terwijl Hij aan het kruis
hangt, stijgt het geluid van
de bespottingen en de
vervloekingen nog tot Hem op.
Met een verlangend hart heeft
Hij geluisterd, of één van
Zijn discipelen uiting zal
geven aan zijn vertrouwen. Hij
heeft alleen de treurige
woorden gehoord: "Wij echter
leefden in de hoop, dat Hij
het was Die Israël verlossen
zou." (Luc.24:21)
Hoe weldadig was daarom voor
de Heiland de uiting van
geloof en liefde van de
stervende rover! Terwijl de
Joodse leiders Hem
verloochenen, en zelfs de
discipelen twijfelen aan Zijn
goddelijkheid, roept de arme
misdadiger, op de drempel der
eeuwigheid, Jezus aan als Here.
Velen waren bereid Hem Here te
noemen toen Hij wonderen
verrichtte en nadat Hij uit
het graf was opgestaan; maar
niemand erkende Hem, toen Hij
stervend aan het kruis hing,
uitgezonderd de berouwvolle
rover, die tezelfder ure werd
gered.
De omstanders vernamen de
woorden van de rover toen hij
Jezus Here noemde. De toon
waarop de berouwvolle man
sprak, trok hun aandacht. Zij,
die aan de voet van het kruis
over de klederen van Christus
hadden getwist en die over
Zijn gewaad het lot hadden
geworpen, hielden op om te
luisteren. Hun boze stemmen
verstomden. Met ingehouden
adem zagen zij op naar
Christus, en wachtten op het
antwoord dat over die
stervende lippen zou komen.
Toen Hij die veelbelovende
woorden uitsprak, werd de
donkere wolk die het kruis
scheen te omhullen, doorbroken
door een helder, stralend
licht. Over de berouwvolle
rover kwam de volmaakte vrede
die het aannemen van God met
zich meebrengt. Christus werd
verheerlijkt in Zijn
vernedering. Hij, Die in de
ogen van alle anderen
overwonnen scheen, was
Overwinnaar. Hij werd erkend
als de Drager der zonden.
Mensen kunnen macht hebben
over Zijn menselijk lichaam.
Zij kunnen de heilige slapen
doorboren met de doornenkroon.
Zij kunnen Hem ontdoen van
Zijn gewaad en twisten over de
verdeling daarvan. Maar zij
kunnen Hem niet beroven van de
macht om zonden te vergeven.
Door te sterven getuigt Hij
van Zijn eigen goddelijkheid
en van de heerlijkheid van
Zijn Vader. Zijn oor is niet
onmachtig, dat het niet zou
kunnen horen, noch Zijn arm
verkort, dat Hij niet zou
kunnen verlossen. (Jes.59:1)
Het is Zijn koninklijk recht
om volkomen te behouden allen
die door Hem tot God komen.
Heden zeg Ik u, gij zult met
Mij in het paradijs zijn.
(Luc.23:43) Christus beloofde
niet, dat de rover die dag nog
met Hem in het paradijs zou
zijn. Hijzelf ging die dag
niet naar het paradijs. Hij
sliep in het graf, en op de
opstandingsmorgen zei Hij :
"Ik ben nog niet opgevaren
naar de Vader." (Luc.20:17)
Maar op de dag van de
kruisiging, de dag van
schijnbare nederlaag en
duisternis, werd de belofte
gegeven. "Heden", terwijl Hij
als een boosdoener aan het
kruis sterft, verzekert
Christus de arme zondaar: "Gij
zult met Mij in het paradijs
zijn." (Luc.23:43)
De rovers die met Jezus
gekruisigd werden, hingen "aan
weerszijden één, en Jezus in
het midden." (Joh.19:18)
Dit was gebeurd op aanwijzing
van de priesters en oversten.
De plaats van Christus tussen
de rovers moest aanduiden,
dat Hij de grootste misdadiger
van de drie was. Op deze wijze
ging de Schrift in vervulling:
Hij werd "onder de overtreders
geteld." (Jes.53:12) Maar de
priesters zagen niet de volle
betekenis van hun daad. Zoals
Jezus, gekruisigd met de
rovers, "in het midden" werd
geplaatst, zo werd ook Zijn
kruis geplaatst in het midden
van een in zonde verkerende
wereld. En de woorden van
vergeving die tot de
berouwvolle rover werden
gesproken, ontstaken licht
dat zal schijnen tot aan de
uitersten der aarde.
Met grote verwondering zagen
de engelen de oneindige liefde
van Jezus, Die, terwijl Hij
naar lichaam en geest de
hevigste pijn leed, alleen aan
anderen dacht, en de
berouwvolle ziel aanmoedigde
om te geloven. In Zijn
vernedering sprak Hij als een
profeet tot de dochters van
Jeruzalem; als een priester
en advocaat pleitte Hij bij de
Vader om vergiffenis voor Zijn
moordenaars; als een
liefdevolle Heiland had Hij de
zonden van een berouwvolle
rover vergeven.
Terwijl de ogen van Jezus over
de menigte rondom Hem gleden,
hield één gestalte Zijn
aandacht gevangen. Aan de voet
van het kruis stond Zijn
moeder, gesteund door de
discipel Johannes. Zij kon het
niet verdragen weg te blijven
uit de nabijheid van haar
Zoon; en Johannes, die wist
dat het einde nabij was, had
haar wederom naar het kruis
geleid. In Zijn stervensure
dacht Christus aan Zijn
moeder. Ziende naar haar door
smart vertrokken gelaat en dan
naar Johannes, zei Hij tot
haar: "Vrouw, zie, uw zoon!"
(Joh.19:26), daarna tot
Johannes : "Zie, uw moeder."
(Joh.19:27)
Johannes begreep de woorden
van Christus, en aanvaardde
hetgeen hem werd
toevertrouwd. Hij nam Maria
terstond met zich mee naar
huis, en zorgde vanaf die ure
op tedere wijze voor haar. O,
barmhartige, liefhebbende
Heiland; te midden van al Zijn
lichamelijke pijn en
geestelijke kwelling dacht Hij
vol zorg aan Zijn moeder. Hij
had geen geld om in haar
onderhoud te voorzien; maar
Johannes had Hem in het hart
gesloten, en nu gaf Hij Zijn
moeder aan Johannes als een
kostbare nalatenschap. Op deze
wijze gaf Hij haar wat zij het
meest van node had — de tedere
sympathie van iemand die haar
liefhad, omdat zij Jezus
beminde. En door haar aan te
nemen als een heilig legaat
dat hem werd toevertrouwd,
ontving Johannes een rijke
zegen. Zij was een blijvende
herinnering aan zijn geliefde
Meester.
Het volmaakte voorbeeld van de
liefde van Christus voor Zijn
moeder schijnt met
onverminderde glans door de
duisternis der eeuwen heen.
Bijna dertig jaar lang had
Jezus door Zijn dagelijkse
arbeid geholpen de lasten van
het gezin te dragen. En zelfs
nu, in Zijn laatste
doodsstrijd, denkt Hij eraan,
te zorgen voor Zijn bedroefde,
eenzame moeder. Dezelfde geest
zal gezien worden in iedere
discipel van onze Here. Zij
die Christus volgen, zullen
gevoelen dat het een deel van
hun godsdienst is om hun
ouders te eerbiedigen en voor
hen te zorgen. Vanuit het hart
waarin Zijn liefde wordt
gekoesterd, zullen vader en
moeder steeds zorg en teder
medeleven ontvangen.
En nu stierf de Here der
heerlijkheid als een losprijs
voor het mensdom. Bij het
overgeven van Zijn kostbare
leven werd Christus niet door
een triomfantelijke vreugde
gesteund. Alles was dreigend
en somber. Het was niet de
angst voor de dood, die op Hem
drukte. Het waren niet de pijn
en de schande van het kruis,
waardoor Zijn onuitsprekelijke
zielsangst werd veroorzaakt.
Christus was de Vorst der
lijdenden; maar Zijn lijden
kwam voort uit een besef van
de boosaardigheid van zonde,
een wetenschap die door de
vertrouwdheid met het kwaad de
mens heeft verblind voor de
grote omvang hiervan. Christus
zag, hoe sterk de greep van de
zonde op het menselijk hart
is, hoe weinigen gewillig
zouden zijn om te breken van
de macht ervan. Hij wist, dat
zonder de hulp van God het
mensdom moest omkomen, en Hij
zag hoe grote scharen mensen
omkwamen, terwijl er
overvloedige hulp binnen hun
bereik was.
Verschrikkelijke openbaring
van Zijn misnoegen vanwege de
ongerechtigheid van ons allen
gelegd. Hij werd als
overtreder gerekend, opdat Hij
ons zou kunnen verlossen van
de vloek der wet. De schuld
van iedere nakomeling van Adam
drukte op Zijn hart. De toorn
van God tegen de zonde, de
verschrikkelijke openbaring
van Zijn toorn vanwege de
ongerechtigheid, vervulde de
ziel van Zijn Zoon met
verbijstering. Gedurende Zijn
gehele leven had Christus de
goede tijding van de genade
van Zijn Vader en Zijn
vergevende liefde aan een
verloren wereld verkondigd.
Redding voor de grootste der
zondaren was Zijn onderwerp.
Maar onder het verschrikkelijk
gewicht van de last die Hij
draagt, kan Hij niet het
verzoenend gelaat van Zijn
Vader zien. Het zich
terugtrekken van Gods
aangezicht van de Heiland in
dit uur van uiterste
zielestrijd, doorboorde Zijn
hart met een smart die door de
mens nooit volkomen kan worden
verstaan. Zó groot was deze
zielepijn, dat Hij Zijn
lichamelijke pijn nauwelijks
gevoelde.
Satan kwelde met zijn hevige
verzoekingen het hart van
Jezus. De Heiland kon niet
heenzien door de gewelven van
het graf. De hoop kwam Hem
niet in de zin, hoe Hij als
overwinnaar uit het graf zou
verrijzen, of vertelde Hem
van de aanneming van Zijn
offer door de Vader. Hij
vreesde dat de zonde zó
verwerpelijk was voor God, dat
Hun scheiding voor eeuwig zou
zijn. Christus gevoelde de
zielsangst die de zondaar zal
gevoelen wanneer genade niet
langer zal pleiten voor het
schuldige mensengeslacht. Het
was het zondegevoel, dat de
toorn des Vaders over Hem
bracht als plaatsvervanger van
de mens, en de beker die Hij
moest drinken, zo bitter
maakte en het hart van de Zoon
van God brak.
Met verbazing waren de engelen
getuigen van de wanhopige
zielestrijd van de Heiland. De
legerscharen des hemels
bedekten hun gelaat voor dat
verschrikkelijke schouwspel.
De levenloze natuur uitte haar
medegevoel met haar bespotte
en stervende Maker.
De zon weigerde op het
verschrikkelijke schouwspel
neer te zien. Haar stralen,
vol en helder, verlichtten op
het middaguur de aarde, toen
scheen het alsof ze plotseling
werden uitgedoofd. Volledige
duisternis omhulde, als een
lijkwade, het kruis. "Er kwam
duisternis over het gehele
land tot de negende ure."
(Luc.23:44)
Er was geen zonsverduistering
of een andere natuurlijke
oorzaak voor deze duisternis,
die zo diep was als het
middernachtelijk uur zonder
maan of sterren. Het was een
wonderlijk getuigenis dat door
God werd gegeven, opdat het
geloof van geslachten daarna
versterkt zou worden.
In die dikke duisternis was de
tegenwoordigheid Gods
verborgen. Hij stelt het
duister tot een beschutting (2
Sam.22:12), en verbergt Zijn
heerlijkheid voor de ogen der
mensen. God en Zijn heilige
engelen waren bij het kruis.
De Vader was met Zijn Zoon.
Toch was Zijn tegenwoordigheid
niet geopenbaard. Indien Zijn
heerlijkheid door de wolk heen
had geschenen, zou ieder mens
die dat had aanschouwd, zijn
gestorven. En in dat
verschrikkelijke uur werd
Christus niet vertroost door
de tegenwoordigheid van de
Vader. Hij heeft de wijnpers
alleen getreden, en van het
volk was niemand bij Hem.
(Jes.63:3)
In de dichte duisternis
omhulde God de laatste
menselijke strijd van Zijn
Zoon. Allen die Christus in
Zijn lijden hadden gezien,
waren overtuigd van Zijn
goddelijkheid. Dat gelaat,
wanneer de mensen het eenmaal
gezien hadden, werd nooit meer
vergeten. Zoals het gelaat van
Kaïn zijn schuld als
moordenaar uitdrukte, zo
openbaarde het gelaat van
Christus onschuld, kalmte,
welwillendheid — het beeld
Gods. Maar Zijn aanklagers
wilden geen acht slaan op het
zegel van de hemel. Gedurende
drie lange uren van
doodsstrijd was Jezus door de
spottende menigte aangestaard.
Nu werd Hij door de mantel
Gods genadiglijk verborgen.
De stilte van het graf scheen
over Golgotha te zijn
gevallen. Een onuitsprekelijke
angst hield de menigte die
zich rondom het kruis had
verzameld
gevangen.
Het vloeken en bespotten
verstomde midden in half
geuite zinnen. Mannen, vrouwen
en kinderen vielen voorover
ter aarde. Snelle
bliksemstralen schoten nu en
dan uit de wolk, en onthulden
het kruis en de gekruisigde
Verlosser.
Priesters, oversten,
schriftgeleerden, beulen en de
menigte, zij allen meenden dat
hun tijd van vergelding was
aangebroken. Na enige tijd
fluisterden sommigen dat Jezus
nu van het kruis zou afkomen.
Sommigen trachtten op de tast
hun weg terug naar de stad te
vinden, terwijl ze op hun
borst sloegen en kermden van
angst.
In het negende uur trok de
duisternis zich van de mensen
terug, maar de Heiland werd
nog steeds daardoor omhuld.
Het was een symbool van
zielsangst en afschuw die op
Zijn hart drukten. Geen oog
kon de duisternis die het
kruis omgaf, doorboren, en
niemand kon de diepere
duisternis doordringen die de
lijdende ziel van Christus
omhulde.
De toornige bliksemschichten
schenen naar Hem te worden
toegeworpen, terwijl Hij aan
het kruis hing. Toen "riep
Jezus met luider stem,
zeggende: Eli, Eli, lama
sabachtani?"
"Mijn God, Mijn God, waarom
hebt Gij Mij verlaten?"
(Matth.27:46)
Toen de uitwendige duisternis
de Heiland omhulde, riepen
vele stemmen uit: De wraak des
hemels is op Hem. De
bliksemstralen van Gods toorn
worden op Hem gericht, omdat
Hij beweerde de Zoon van God
te zijn. Velen die in Hem
geloofden, hoorden Zijn
wanhopige roep. De hoop
verliet hen. Indien God Jezus
verlaten had, waarop zouden
Zijn volgelingen dan
vertrouwen?
Toen de duisternis de bedrukte
geest van Christus verliet,
gevoelde Hij weer Zijn
lichamelijk lijden, en zei:
"Mij dorst!" (Joh.19:28)
Een van de Romeinse soldaten
werd met medelijden bewogen
toen hij de verdroogde lippen
zag, en hij stak een spons op
een hysopstengel, en na deze
in een vat azijn te hebben
gedrenkt, reikte hij die aan
Jezus. Maar de priesters
spotten met Zijn pijn. Toen de
duisternis de aarde bedekte,
waren zij vol angst geweest;
toen hun angst afnam, keerde
de vrees terug, dat Jezus hun
toch zou ontsnappen. Zijn
woorden : "Eli, Eli, lama
sabachthani?" (Matth.27:46)
verklaarden zij verkeerd. Met
bittere verachting en spot
zeiden ze: "Hij roept Elia."
(Matth.27:47) Zij weigerden de
laatste kans om Zijn lijden te
verlichten. "Stil", zeiden ze,
"laat ons zien of Elia komt om
Hem te redden." (Matth.27:49)
De vlekkeloze Zoon van God
hing aan het kruis, Zijn vlees
opengereten door striemen;
die handen, zo vaak zegenend
uitgestrekt, aan de houten
balk genageld; die voeten, zo
onvermoeibaar in de dienst der
liefde, aan het hout
gespijkerd; dat koninklijk
hoofd, doorboord met een
doornenkroon ; die bevende
lippen, gevormd tot een kreet
van ellende. En dat alles
verdroeg Hij — de
bloeddruppels die van Zijn
hoofd, van Zijn handen, van
Zijn voeten stroomden, de pijn
die Zijn lichaam folterde, en
de onuitsprekelijke zielepijn
die Zijn hart vervulde omdat
het gelaat van Zijn Vader voor
Hem verborgen was — dat alles
spreekt tot ieder mensenkind,
zeggende: Het is voor u dat de
Zoon van God erin toestemt
deze last der schuld te
dragen; voor u vernietigt Hij
de heerschappij des doods en
opent de poorten van het
paradijs.
Hij Die de woedende golven tot
bedaren bracht en wandelde op
de schuimende baren, Hij Die
duivelen deed beven en
vluchten, Die de ogen der
blinden opende, en doden
opwekte ten leven — Hij geeft
Zichzelf aan het kruis als
offerande, en dat doet Hij uit
liefde voor u. Hij, de Drager
der zonde, verdraagt de toorn
der goddelijke gerechtigheid,
en wordt om uwentwille Zelf
der zonde gelijk.
In stilte wachtten
toeschouwers op het einde van
het verschrikkelijke
schouwspel. De zon scheen
weer; maar het kruis was nog
steeds in duisternis gehuld.
Priesters en oversten keken in
de richting van Jeruzalem; en
zie, de dichte wolk hing nu
boven de stad en de vlakten
van Judea. De Zonne der
Gerechtigheid, het Licht der
wereld, trok Zijn stralen
terug van de eens begunstigde
stad Jeruzalem. De hevige
bliksemstralen van Gods toorn
werden op de ten ondergang
gedoemde stad gericht.
Plotseling trok de duisternis
van het kruis weg, en op
heldere toon, als een bazuin
die door de gehele schepping
scheen te weerklinken, riep
Jezus uit: "Het is volbracht
!" (Joh.19:30)
"Vader, in Uw handen beveel Ik
Mijn geest." (Luc.23:46)
Een licht omgaf het kruis, en
het gelaat van de Heiland
straalde met een heerlijkheid
als van de zon. Daarna boog
Hij het hoofd op Zijn borst en
stierf.
Te midden van de
verschrikkelijke duisternis,
schijnbaar van God verlaten,
had Christus de laatste
druppel gedronken uit de beker
van menselijk leed. In die
vreselijke uren had Hij Zich
verlaten op datgene wat Zijn
Vader Hem eertijds had
gegeven, namelijk het bewijs
dat Hij Hem aanvaardde. Hij
kende het karakter van Zijn
Vader; Hij begreep Zijn
rechtvaardigheid, Zijn genade,
en Zijn grote liefde. Door het
geloof rustte Hij in Hem Die
Hij steeds vol vreugde had
gehoorzaamd. En toen Hij Zich
in onderworpenheid aan God
toevertrouwde, werd het
gevoel, dat Hij de gunst des
Vaders had verloren,
weggenomen. Door het geloof
was Christus overwinnaar.
Nooit tevoren was de aarde
getuige geweest van zulk een
schouwspel. De menigte stond
als verlamd, en met ingehouden
adem staarde zij naar de
Heiland. Wederom daalde
duisternis over de aarde, en
een dof gerommel, als zware
donder, werd gehoord. Er vond
een hevige aardbeving plaats.
De mensen werden door de schok
tegen elkander geworpen. Er
ontstond een geweldige
verwarring en verbijstering.
In het omliggende gebergte
werden rotsen uiteengerukt en
stortten met donderend geraas
naar beneden, de vlakte in.
Graven werden geopend en de
doden werden uit hun
graftomben geworpen. De
schepping scheen sidderend in
atomen uiteen te vallen.
Priesters, oversten, soldaten,
beulen en volk lagen
sprakeloos van angst, met het
aangezicht ter aarde.
Toen de luide roep: "Het is
volbracht !" (Joh.19:30), van
de lippen van Christus kwam,
verrichtten de priesters hun
werk in de tempel. Het was de
tijd van het avondoffer. Het
lam dat Christus voorstelde,
was naar de tempel gebracht om
te worden geslacht. Gekleed in
zijn betekenisvolle, prachtige
kleed stond de priester met
opgeheven mes, zoals Abraham,
toen hij op het punt stond
zijn zoon te doden. Met
intense belangstelling keken
de mensen toe. Maar de aarde
beeft en schudt; want de Here
Zelf nadert. Met een scheurend
geluid wordt het binnenste
voorhangsel van de tempel
door een ongeziene hand van
boven naar beneden
opengereten, waardoor voor de
ogen der menigte de plaats die
eens met de tegenwoordigheid
van God was vervuld, wordt
opengesteld. In deze plaats
had de Schechina verblijf
gehouden.
Hier had God boven het
verzoendeksel Zijn
heerlijkheid geopenbaard.
Niemand, uitgezonderd de
hogepriester, mocht ooit het
voorhangsel optillen dat deze
afdeling scheidde van de rest
van de tempel. Hij ging daar
eenmaal per jaar binnen om
verzoening te doen voor de
zonde van het volk. Maar zie,
dit voorhangsel wordt in
tweeën gescheurd. De heiligste
plaats van het aardse
heiligdom is niet langer
heilig.
Overal heerst vrees en
verwarring. De priester staat
op het punt het offerdier te
slachten; maar het mes valt
uit zijn krachteloze hand, en
het lam ontkomt. Type en
antitype hebben elkaar ontmoet
in de dood van Gods Zoon. Het
grote offer is gebracht. De
weg naar het heilige der
heiligen is geopend. Er is een
nieuwe, levende weg bereid
voor allen. De zondige,
treurende mensheid behoeft
niet langer op de komst van de
hogepriester te wachten.
Voortaan zou de Heiland dienst
doen als Priester en Middelaar
in de hemel der hemelen. Het
was alsof een levende stem tot
de tempelgangers had
gesproken: Er is nu een einde
aan alle slachtoffers en
offeranden voor de zonde. De
Zoon van God is gekomen naar
Zijn Woord: "Zie, hier ben Ik
— in de boekrol staat van Mij
geschreven — om Uw wil, o God,
te doen." (Hebr.10:7)
"Met Zijn eigen bloed", is Hij
"eens voor altijd binnengegaan
in het heiligdom, waardoor Hij
een eeuwige verlossing
verwierf." (Heb.9:12)
("Wens der eeuwen" E.G.White)