“Tot Mijn gedachtenis”
(72)
"De Here Jezus nam, in de
nacht waarin Hij werd overgeleverd, een
brood,
sprak de dankzegging uit, brak het en
zeide: Dit is Mijn lichaam
voor
u, doet dit tot Mijn gedachtenis. Evenzo
ook de beker, nadat de maaltijd
afgelopen was, en Hij zeide: Deze beker is
het nieuwe verbond in Mijn bloed, doet
dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot Mijn
gedachtenis. Want zo dikwijls gij dit
brood eet en de beker drinkt, verkondigt
gij de
dood des Heren, totdat Hij
komt." (Cor.11:23-26)
Christus stond op het
tijdstip van overgang tussen twee
bedelingen en de twee grote feesten,
daaraan verbonden. Hij, het vlekkeloze Lam
Gods, stond op het punt Zichzelf als een
zondoffer te geven, en Hij zou op deze
wijze
een einde maken aan het stelsel van
zinnebeelden en vormendienst
dat
vierduizend jaar lang op Zijn dood had
gewezen. Terwijl Hij met Zijn
discipelen het Pascha at, stelde Hij
hiervoor in de plaats een dienst die
een
gedachtenis zou zijn aan Zijn grote
offerande. Het nationale feest van
de
Joden zou voorgoed voorbij zijn. De dienst
die Christus instelde, zou
door
Zijn volgelingen in alle landen en door
alle eeuwen heen worden
gehouden.
Het Pascha was ingesteld
als een herinnering aan de verlossing van
Israël uit de slavernij in Egypte. God had
verordend dat jaar voor jaar, als de
kinderen zouden vragen naar de betekenis
van deze instelling, de geschiedenis
zou worden verteld. Deze wonderbaarlijke
verlossing moest vers in
de
gedachten van allen bewaard blijven. De
instelling van het Avondmaal
des
Heren werd gegeven om de grote verlossing
te gedenken die tot stand kwam als
gevolg van de dood van Christus. Tot Hij
voor de tweede maal zal komen in macht en
heerlijkheid, moet deze inzetting worden
gevierd. Het is het middel
waardoor Zijn grote werk steeds in onze
gedachten blijft.
Ten tijde van de verlossing
uit Egypte aten de kinderen Israëls het
paasmaal staande, de lendenen omgord en
met de staf in de hand, gereed
voor
de reis. De wijze waarop ze deze inzetting
vierden, was in overeenstemming
met hun omstandigheden; zij stonden immers
op het punt het
land
Egypte uit te trekken, en ze moesten
beginnen aan een pijnlijke en
moeitevolle reis door de woestijn. Maar in
de dagen van Christus waren de
omstandigheden gewijzigd. Zij stonden nu
niet op het punt een vreemd
land
uit te trekken, maar zij waren inwoners in
hun eigen land. In overeenstemming
met de rust die hun was gegeven, namen de
mensen toen
in
een liggende houding deel aan het
paasmaal. Rondom de tafel werden
ligbanken geplaatst en de gasten lagen
daarop, leunende op de linkerarm
en de
rechterhand vrij voor gebruik bij het
eten. In deze houding kon een
gast
zijn hoofd leggen aan de borst van diegene
die naast hem aanlag op een hogere plaats.
En de voeten, die aan de buitenzijde van
de rustbank
lagen, kon men wassen door
langs de buitenkant van de kring te gaan.
Christus bevindt Zich nog
aan de tafel waarop het paasmaal is
bereid.
De
ongezuurde broden, die gebruikt waren voor
het Pascha, liggen voor Hem. De wijn van
het Pascha, die ongegist is, staat op
tafel. Deze symbolen gebruikt
Christus om Zijn eigen onbevlekte offer
voor te stellen.
Niets
dat door gisting, het symbool van zonde en
dood, is bedorven, zou
een voorstelling kunnen
geven van het "onberispelijk en vlekkeloos
Lam." (1 Petr.1:19)
"En terwijl zij aten, nam
Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak
het en gaf het aan Zijn discipelen en
zeide: Neemt, eet, dit is Mijn lichaam.
En
Hij nam een beker, sprak de dankzegging
uit en gaf hun die en zeide:
Drinkt
allen daaruit. Want dit is het bloed van
Mijn verbond, dat voor
velen
vergoten wordt tot vergeving van zonden.
Doch Ik zeg u, Ik zal
van
nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht
van de wijnstok drinken,
tot op
die dag, dat Ik haar met u nieuw zal
drinken in het koninkrijk
Mijns Vaders."
(Matth.26:26-29)
Judas, de verrader, was
aanwezig bij deze heilige dienst. Hij
ontving
van
Jezus de symbolen van Zijn gebroken
lichaam en van Zijn vergoten
bloed. Hij hoorde de woorden: "Doet dit
tot Mijn gedachtenis." (Luc.22:19) En
terwijl hij daar zat in de
tegenwoordigheid van het Lam van God,
peinsde
de
verrader over zijn eigen duistere
bedoelingen, en hij koesterde zijn
weerspannige, wraakzuchtige gedachten.
Bij de voetwassing had
Christus een overtuigend bewijs gegeven,
dat Hij het
karakter van Judas kende. “Gij zijt niet
allen rein” (Joh.13:11), zei Hij. Deze
woorden overtuigden de valse discipel
ervan, dat Christus zijn geheime
bedoeling had doorzien. Nu sprak Christus
nog duidelijker. Terwijl zij aan
tafel
zaten en Hij Zijn discipelen aanzag, zei
Hij : "Ik spreek niet van u allen ;
Ik weet, wie Ik heb uitgekozen ; maar het
Schriftwoord moet
vervuld worden: Hij die Mijn brood eet,
heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven."
(Joh.13:18)
Zelfs nu verdachten de
discipelen Judas nog niet. Maar zij zagen,
dat
Christus zeer bezorgd was.
Een voorgevoel van een verschrikkelijke
ramp,
waarvan ze de aard niet begrepen,
overschaduwde hen als een wolk. Terwijl
zij in stilte aten, zei Jezus: "Voorwaar,
Ik zeg u, dat één van u
Mij
verraden zal." (Marc.14:18) Bij deze
woorden beving verbazing en verwarring
hen.
Zij konden niet begrijpen, hoe iemand van
hen hun goddelijke Leraar
op
verraderlijke wijze zou kunnen behandelen.
Om welke reden zouden
zij
Hem kunnen verraden? En aan wie? In wiens
hart zou een dergelijk
plan
kunnen opkomen? Toch zeker niet in het
hart van een van de twaalf
begunstigden, die boven alle anderen het
voorrecht van Zijn onderwijs hadden
genoten, die Zijn wonderbaarlijke liefde
hadden gedeeld en voor wie Hij zoveel zorg
getoond had door hen in nauwe gemeenschap
met
Zichzelf te brengen.
Toen ze de draagwijdte van
Zijn woorden gingen begrijpen, en zich
herinnerden hoe waar alles was wat Hij
zei, overviel hen angst en gebrek
aan
zelfvertrouwen. Zij begonnen hun eigen
hart te doorzoeken om te
zien
of daarin enige gedachte tegen de Meester
werd gekoesterd. Zeer
pijnlijk getroffen stelde de een na de
ander de vraag: "Ik ben het toch niet,
Here?" (Matth.26:23) Maar
Judas bleef zwijgen. Johannes vroeg ten
slotte in
diepe
wanhoop: "Here, wie is het?"
(Joh.13:15) En Jezus antwoordde hem: "Die
zijn
hand met Mij in de schotel heeft gedoopt,
die zal Mij verraden. De
Zoon
des mensen gaat wel heen gelijk van Hem
geschreven staat, doch wee die mens door
wie de Zoon des mensen verraden wordt. Het
ware
voor die mens goed geweest,
als hij niet geboren was."
((Marc.26:23,24)
De discipelen
keken
elkander onderzoekend aan, terwijl ze
vroegen: "Ik ben het toch niet, Here?”
(Marc.14:20) En nu trok het stilzwijgen
van Judas aller ogen tot hem.
Te
midden van de verwarde vragen en uitroepen
van verbazing had Judas
het
antwoord van Jezus op de vraag van
Johannes niet gehoord. Maar om nu te
ontkomen aan de onderzoekende blikken van
de discipelen,
vroeg hij evenals zij
hadden gedaan: "Ik ben het toch niet,
Rabbi?” (Matth.26:25)
Verbaasd en verward dat
zijn bedoeling openbaar werd gemaakt,
stond Judas haastig op om het vertrek te
verlaten. "Jezus dan zeide tot hem:
Wat
gij doen wilt, doe het met spoed... Hij
nam dan het stuk brood en
vertrok terstond. En het
was nacht." (Joh.13:27,30) Nacht was het
voor de verrader, toen hij zich afkeerde
van Christus in de buitenste duisternis.
Tot aan het ogenblik waarop
Judas deze stap deed, was de mogelijkheid
tot
berouw niet uitgesloten. Maar toen hij de
tegenwoordigheid van zijn
Here
en van zijn medediscipelen verliet, was de
uiteindelijke beslissing
gevallen. Hij was de grens
gepasseerd.
De lankmoedigheid waarmede
Jezus deze verzochte ziel tegemoet trad,
was
wonderbaarlijk. Niets dat gedaan kon
worden om Judas te redden,
was
achterwege gelaten. Hoewel hij tot
tweemaal toe was overeengekomen
zijn
Here te verraden, gaf Jezus hem nog steeds
de gelegenheid om tot berouw te komen.
Door de geheime bedoeling in het hart van
de verrader
te
kennen te geven, gaf Christus het laatste,
overtuigende bewijs van Zijn
goddelijkheid. Dit was voor de valse
discipel de laatste oproep tot berouw.
Geen enkel beroep, dat het
goddelijk-menselijke hart van Christus kon
doen, was onbeproefd gelaten. De golven
der genade, die teruggeworpen
waren door koppige trots, keerden terug in
een sterker getij van
verzachtende liefde. Maar hoewel verbaasd
en ongerust over de ontdekking
van
zijn schuld, werd Judas' besluit des te
vaster. Na het Heilig Avondmaal
ging hij heen om het verraders werk te
voltooien.
Met het uitspreken van een
wee over Judas had Christus ook een
barmhartige bedoeling voor de discipelen.
Op deze wijze gaf Hij hun het overtuigend
bewijs van Zijn Messiasschap. "Ik zeg het
u, eer het geschiedt",
zei Hij, "opdat gij,
wanneer het geschiedt, gelooft, dat IK
BEN." (Joh.13:19)
Indien
Jezus
gezwegen had, schijnbaar onwetend van
datgene wat over Hem zou
komen, dan hadden de discipelen kunnen
denken, dat hun Meester geen
goddelijke vooruitziende blik had, en
verrast en verraden was en zo overgeleverd
aan de moordzuchtige bende.
Een jaar tevoren had Jezus Zijn
discipelen verteld, dat Hij er twaalf had
uitgekozen, en dat één van hen
een
duivel was. Nu zouden Zijn woorden tot
Judas, die aantoonden, dat
diens
verraad volledig bekend was aan zijn
Meester, het geloof van de
ware
volgelingen van Christus tijdens Zijn
vernedering versterken. En
wanneer Judas aan zijn verschrikkelijk
einde gekomen zou zijn, dan zouden
zij zich het wee herinneren
dat Jezus over de verrader had
uitgesproken.
En de Heiland had nog een
ander doel. Hij had Zijn dienstbetoon niet
onthouden aan hem van wie Hij wist, dat
hij een verrader was. De discipelen
begrepen Zijn woorden niet, toen Hij bij
de voetwassing zei: "Gij
zijt
niet allen rein"
(Joh.13:11),
en ook nog niet, toen Hij aan de maaltijd
zei: "Hij
die
Mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij
opgeheven."
(Joh.13:16)
Maar naderhand,
toen de betekenis duidelijk was, konden
zij het geduld en de genade van God
tegenover de meest ernstige dwaling,
overpeinzen.
Hoewel Jezus Judas vanaf
het begin kende, waste Hij zijn voeten. En
de
verrader ontving het voorrecht om samen
met Christus deel te hebben aan het Heilig
Avondmaal. Een lankmoedige Heiland stelde
alles in het
werk
wat de zondaar ertoe zou kunnen brengen
Hem aan te nemen, berouw
te hebben en gereinigd te worden van de
smet der zonde. Dit voorbeeld geldt voor
ons. Wanneer wij menen dat iemand dwaalt
en in zonde leeft, mogen wij ons niet van
hem afscheiden. Wij mogen ons niet zorgeloos
van hem afkeren en hem zodoende ten prooi
doen vallen aan de
verleiding, of hem naar het strijdperk van
Satan drijven. Dit is niet
Christus' manier van handelen.
Omdat de discipelen dwaalden en fouten
maakten, waste Hij hun de
voeten, en op één na werden alle twaalf zo
tot berouw gebracht.
Het voorbeeld van Christus
verbiedt mensen uit te sluiten van het
Heilig Avondmaal. Het is waar, dat
openlijke zonde de schuldige uitsluit.
Dit
leert de Heilige Geest duidelijk. (1
Cor.5:11) Maar daarbuiten mag niemand
oordelen. God heeft niet aan de mensen de
beslissing overgelaten, wie
bij
deze gelegenheden aanwezig zullen zijn.
Immers, wie kan het hart doorgronden?
Wie kan het kaf van het koren
onderscheiden? "Een ieder beproeve
zichzelf en ete dan van het brood en
drinke uit de beker.
(1
Cor.11:28,27,29)
Immers, "wie dus op onwaardige wijze het
brood eet of de beker des
Heren
drinkt, zal zich bezondigen aan het
lichaam en bloed des Heren".
"Want
wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn
eigen oordeel, als hij het
lichaam niet onderscheidt.”
(1 Cor.11:27-29)
Wanneer gelovigen
samenkomen om de inzettingen te vieren,
zijn
daar
boodschappers aanwezig die niet door
menselijke ogen worden gezien.
Er kan zich een Judas in het gezelschap
bevinden, en indien dit het
geval
is, zijn daar ook boodschappers van de
vorst der duisternis, want
zij
vergezellen allen die weigeren zich te
laten leiden door de Heilige
Geest. Er zijn ook hemelse engelen
aanwezig. Deze onzichtbare bezoekers
zijn
aanwezig bij iedere bijeenkomst van dien
aard. Er kunnen in het
gezelschap mensen komen die in hun hart
niet de waarheid en de heiligheid
dienen, maar die toch deel willen hebben
aan de dienst. Men mag
hun
dat niet verbieden. Er zijn getuigen
aanwezig die ook aanwezig
waren toen Jezus de voeten
van de discipelen en van Judas waste.
Hogere dan mensenogen sloegen dat
schouwspel gade.
Christus is daar door de
Heilige Geest aanwezig om Zijn zegel te
drukken
op datgene wat Hijzelf heeft ingesteld.
Hij is daar om het hart te
overtuigen en te verzachten. Geen blik,
geen gedachte aan berouw ontgaat
Zijn aandacht. Hij wacht op de berouwvolle
zondaar die met een
gebroken hart tot Hem komt. Alles is
gereed om die ziel aan te nemen.
Hij
Die de voeten van Judas heeft gewassen,
verlangt ernaar van ieder
hart de vlek der zonde af
te wassen.
Niemand moest zichzelf van
het Avondmaal uitsluiten, omdat er wellicht
mensen aanwezig kunnen zijn die onwaardig
zijn. Er wordt een beroep
gedaan op iedere discipel om openlijk deel
te nemen, en op deze wijze te
getuigen dat hij Christus aanneemt als een
persoonlijke Heiland. Juist bij
deze
door Hemzelf gegeven inzettingen ontmoet
Christus Zijn volk, en bezielt
hen door Zijn tegenwoordigheid. Harten en
handen die onwaardig
zijn, kunnen zelfs de
instelling bedienen, nochtans is Christus
aanwezig om Zijn kinderen te dienen. Allen
die komen met een geloof dat op Hem is
gebouwd, zullen rijkelijk worden gezegend.
Allen die deze gelegenheden
van goddelijk voorrecht verwaarlozen,
zullen een verlies lijden. Van
hen kan naar waarheid
worden gezegd : "Gij zij t niet allen
rein.” (Joh.13:11)
Door met Zijn discipelen te
delen in het brood en de wijn, verbond
Christus Zichzelf op plechtige wijze aan
hen als hun Verlosser. Hij vertrouwde hun
het nieuwe verbond toe, waardoor allen die
Hem aannemen,
kinderen Gods worden en mede-erfgenamen
met Christus. Door dit verbond
was iedere zegening die de hemel kon
schenken voor dit leven en het
toekomende, de hunne. Dit verbond zou
worden bekrachtigd door het
bloed van Christus. En de bediening van
deze inzetting moest aan de discipelen
het oneindig grote offer tonen dat
gebracht was voor ieder van
hen
persoonlijk als een deel van het grote
geheel van de gevallen mensheid.
Maar de dienst van het
Avondmaal moet geen tijd van droefheid
zijn.
Dit was niet de bedoeling.
Wanneer de discipelen des Heren rond Zijn
eettafel
bijeenkomen, moeten zij
niet denken aan hun tekortkomingen en
daarover treuren. Zij moeten niet
stilstaan bij de godsdienstige ervaring
die zij in het verleden hebben gemaakt,
hetzij die ervaring nu verheffend
of
neerdrukkend is geweest. Zij moeten niet
terugdenken aan de verschillen
tussen hen en hun broeders. De
voorbereidingsdienst heeft dit alles
omvat.
Het zelfonderzoek, de belijdenis van
zonden, het bijleggen van
geschillen, dit alles heeft
plaatsgevonden. Nu komen zij om Christus
te ontmoeten. Zij moeten niet in de
schaduw van het kruis staan, maar in het
reddende licht daarvan. Zij moeten hun
ziel openstellen voor de heldere
stralen van de Zon der Gerechtigheid. Met
harten gereinigd door het
dierbare bloed van Christus, in het
volledige besef van Zijn tegenwoordigheid,
hoewel Hij niet wordt gezien, zullen ze
Zijn woorden horen: "Vrede laat Ik u, Mijn
vrede geef Ik u ; niet gelijk de wereld
die geeft, geef Ik
hem u. (Joh.14:27)
Onze Here zegt: Wanneer u
overtuigd is van uw zonden, bedenk dan,
dat
Ik voor u gestorven ben. Wanneer u
verdrukt en vervolgd wordt
en om
Mijnentwille en ter wille van het
evangelie moet lijden, denk dan
aan
Mijn liefde, die zó groot is, dat Ik voor
u Mijn leven gaf. Wanneer
uw
plichten streng en hard lijken, en uw
lasten te zwaar om te dragen,
bedenk
dan, dat Ik om uwentwille het kruis heb
gedragen en de schande
niet heb geacht. Wanneer uw
hart terugdeinst voor het toetsende
gericht, bedenk dan, dat uw Verlosser
leeft om voor u te pleiten.
De dienst van het Avondmaal
wijst op de tweede komst van Christus.
Die was bestemd om deze
hoop in de gedachten van de discipelen
levendig
te houden. Steeds wanneer zij bijeenkwamen
om Zijn dood te gedenken,
brachten zij zich weer in herinnering:
"Hij nam een beker, sprak de
dankzegging uit en gaf hun die en zeide:
Drinkt allen daaruit. Want dit is het
bloed van Mijn verbond, dat voor velen
vergoten wordt tot vergeving
van zonden. Doch Ik zeg u, Ik zal van nu
aan voorzeker niet meer
van deze vrucht van de wijnstok drinken,
tot op die dag, dat Ik haar
met u nieuw zal drinken in
het koninkrijk Mijns Vaders.”
(Matth.26:27-29)
Toen zij werden
vervolgd, vonden zij troost in de hoop op
de wederkomst van hun Here.
Onuitsprekelijk dierbaar was voor hen de
gedachte: "Zo dikwijls
gij dit brood eet en de beker drinkt,
verkondigt gij de dood des Heren,
totdat Hij komt.” (1
Cor.11:26)
Dit zijn de dingen die wij
nooit moeten vergeten. De liefde van
Jezus,
met haar alles overheersende macht, moet
levendig in onze herinnering
worden gehouden. Christus heeft deze
dienst ingesteld, opdat deze tot
ons hart zou spreken over de liefde Gods,
die om onzentwille tot uitdrukking werd
gebracht. Er kan geen eenheid bestaan
tussen onze zielen en God dan alleen door
Christus. De eenheid en liefde tussen
broeders
moeten worden gesmeed en vereeuwigd door
de liefde van Jezus. En
niets minder dan de dood van Christus kon
Zijn liefde tot een verzoening
voor ons maken. Alleen door Zijn dood
kunnen wij met vreugde uitzien
naar Zijn tweede komst.
Zijn offer is het middelpunt van onze
hoop.
Daarop moeten wij ons
geloof bouwen.
De inzettingen die wijzen
op de vernedering en het lijden van onze
Here, worden te veel als een formaliteit
beschouwd. Zij werden met een
bepaalde bedoeling gegeven. Onze zintuigen
moeten worden aangespoord
om het geheimenis der godzaligheid aan te
grijpen. Het is het voorrecht van allen
veel meer te begrijpen van het verzoenend
lijden van Christus
dan we doen. "Gelijk Mozes de slang in de
woestijn verhoogd heeft", zó is de Zoon
des mensen verhoogd, "opdat een ieder die
gelooft, in
Hem eeuwig leven hebbe.” (Joh.3:14,15) ij
moeten zien op het kruis van Golgotha,
waaraan onze stervende
Heiland hangt. Onze eeuwige belangen
eisen, dat wij geloof in Christus tonen.
Onze Here heeft gezegd:
"Tenzij gij het vlees van de Zoon des
mensen
eet en Zijn bloed drinkt, hebt gij geen
leven in uzelf... Want Mijn vlees
is ware spijs en Mijn bloed
is ware drank.” (Joh.6:53,55)
Dit geldt voor onze
vleselijke natuur. Zelfs dit aardse leven
danken wij aan de dood van Christus.
Het brood dat wij eten, is gekocht door
Zijn gebroken lichaam. Het water
dat wij drinken, werd betaald met Zijn
vergoten bloed. Nooit eet iemand,
heilige of zondaar, zijn dagelijks
voedsel, of hij wordt gevoed door het
lichaam en bloed van Christus. Het kruis
van Golgotha heeft op ieder
brood zijn stempel gedrukt. Het wordt
weerspiegeld in iedere waterbron.
Dit alles heeft Christus, door het
instellen der symbolen van Zijn grote
offer, onderwezen. Het licht dat
uitstraalt van de avondmaalsdienst in de
opperzaal, maakt de voorzieningen voor ons
dagelijks leven heilig. De
gezinsdis wordt de tafel des Heren, en
iedere maaltijd een heilige handeling.
En hoeveel te meer zijn de
woorden van Christus waar, wat betreft
onze geestelijke natuur. Hij verklaart:
"Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed
drinkt, heeft eeuwig leven."
(Joh.6:54)
Door het leven aan te nemen
dat voor
ons aan het kruis van Golgotha werd
uitgestort, kunnen wij een geheiligd
leven leiden. En dit leven hebben wij
aangenomen door Zijn Woord aan
te nemen, door die dingen te doen die Hij
heeft geboden. Op deze wijze
worden wij één met Hem. "Wie Mijn vlees
eet", zegt Hij, "en Mijn
bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.
Gelijk de levende Vader Mij gezonden
heeft en Ik leef door de Vader, zo zal ook
hij die Mij eet, leven
door Mij."
(Joh.6:54,56,57)
Deze tekst is in het
bijzonder van toepassing op het Heilig
Avondmaal. Wanneer het geloof het grote
offer van de Here overpeinst,
wordt de ziel gelijkgemaakt aan het
geestelijk leven van Christus. Die ziel
zal door ieder Avondmaal geestelijke
kracht ontvangen.
De dienst vormt
een levende band waardoor de gelovige met
Christus wordt verbonden,
en op deze wijze ook met de
Vader. Op een bijzondere wijze vormt het
Avondmaal een verbinding tussen
afhankelijke menselijke wezens en God.
Wanneer we het brood en de
wijn ontvangen, die een symbool zijn
van Christus' verbroken lichaam en
vergoten bloed, wonen wij in gedachten
het Avondmaal in de opperzaal bij. Het
schijnt ons toe, dat wij
gaan door de hof, gewijd door de
zielestrijd van Hem Die de zonden heeft
gedragen. Wij zijn getuige van de strijd
waardoor onze verzoening met
God tot stand kwam. Wij zien Christus als
gekruisigde midden onder
ons.
Als wij opzien naar de
gekruisigde Verlosser, begrijpen wij veel
beter
de belangrijkheid en de betekenis van het
offer dat door de Majesteit
des hemels werd gebracht. Het
verlossingsplan wordt voor onze ogen
verheerlijkt, en de gedachte aan Golgotha
wekt in ons hart levende en
heilige gevoelens. Lof voor God en het Lam
zal in ons hart en op onze
lippen zijn; want trots en
zelfverheerlijking kunnen niet wonen in de
ziel die de herinnering aan
de tonelen van Golgotha levendig houdt.
Wie de onvergelijkelijke
liefde van de Heiland aanschouwt, zal worden
veredeld in zijn gedachten, zijn hart zal
worden gereinigd en zijn
karakter
zal worden veranderd.
Hij zal zijn als een licht in de wereld,
om deze wonderbaarlijke liefde in zekere
mate te weerkaatsen. Hoe meer wij nadenken
over het kruis van Christus, des te meer
zullen wij de woorden van de apostel tot
de onze maken, wanneer hij zegt: "Maar ik
moge ervoor bewaard blijven te roemen
anders dan in het kruis van onze Here
Jezus Christus, door Wie de wereld mij
gekruisigd is en ik der wereld."
(Gal.6:14)