De triomfantelijke intocht van Christus
in Jeruzalem was een zwakke
voorafschaduwing van Zijn komst op de
wolken des hemels in macht en
heerlijkheid, te midden van het gejubel
der engelen en de vreugde der
heiligen. Dan zullen de woorden die
Christus sprak tot de priesters en Farizeeën,
vervuld worden : "Gij zult Mij van nu
aan niet meer zien, totdat gij
zegt : Gezegend Hij Die komt in de naam
des Heren!" (Matth.23:39)
Aan Zacharia
werd in een profetisch visioen die dag
van uiteindelijke triomf getoond:
en
hij zag ook de ondergang van hen die bij
de eerste komst Christus hadden
verworpen. "Zij zullen Hem aanschouwen
Die zij doorstoken hebben, en over Hem
een rouwklacht aanheffen als de
rouwklacht over
een
enig kind, ja, zij zullen over Hem
bitter leed dragen als het leed
om
een eerstgeborene." (Zach.12:10)
Dit
schouwspel zag Christus reeds voor Zich,
toen
Hij
naar de stad keek en over haar weende.
In de tijdelijke verwoesting
van
Jeruzalem zag Hij de uiteindelijke
vernietiging van dat volk dat
schuldig was aan het bloed van de Zoon
van God.
De discipelen zagen de haat van de Joden
tegen Christus, maar zij zagen
nog
niet in, waartoe deze zou leiden. Zij
begrepen de ware toestand van
Israël nog niet; evenmin konden zij de
vergelding die over Jeruzalem zou
komen, verstaan. Dit openbaarde Christus
hun door een veelbetekende
aanschouwelijke les.
De
laatste roep die tot Jeruzalem was
gericht, was tevergeefs geweest.
De
priesters en de oversten hadden gehoord
hoe de profetische stem uit
het
verleden weerklonk via de menigte, als
antwoord op de vraag: "Wie
is
dit?" (Matth.21:10) maar zij
aanvaardden deze stem niet als die der
Inspiratie. In hun woede en verbazing
probeerden zij het volk tot zwijgen te
brengen. Er bevonden zich
Romeinse ambtsdragers onder de menigte,
en bij hen
klaagden de vijanden van Jezus Hem aan
als leider van een opstand. Zij
deden het voorkomen, dat Hij op het punt
stond de tempel in te nemen
en
als koning over Jeruzalem te gaan
regeren.
Maar de kalme stem van Jezus bracht de
rumoerige menigte een ogenblik
tot zwijgen, toen Hij opnieuw verklaarde
dat Hij niet was gekomen om een
tijdelijke heerschappij te vestigen; Hij
zou spoedig opvaren naar
Zijn Vader, en Zijn aanklagers zouden
Hem niet meer zien, totdat Hij
zou wederkomen in heerlijkheid. Dan, te
laat voor hun behoudenis, zouden zij Hem
erkennen. Deze woorden sprak Jezus met
droefheid en met bijzondere kracht. De
Romeinse ambtsdragers zwegen en stonden
bedremmeld.
Hoewel goddelijke invloed voor hen
vreemd was, werden hun harten
bewogen zoals dat nooit tevoren het
geval was geweest.
Op het kalme,
plechtige gelaat van Jezus lazen zij
liefde, welwillendheid en rustige waardigheid.
Zij werden ontroerd door een medegevoel
dat zij niet konden begrijpen.
In plaats van Jezus gevangen te nemen,
waren zij meer geneigd
Hem eer te bewijzen. Zij wendden zich
tot de priesters en oversten en
beschuldigden hen ervan, dat zij
verwarring hadden gesticht. Deze
leiders,
verbitterd en verslagen, wendden zich
tot het volk met hun klachten, en
redetwistten heftig onder elkander.
Intussen ging Jezus onopgemerkt naar de
tempel. Daar was alles rustig,
want
het gebeuren op de Olijfberg had de
mensen weggeroepen. Een
korte tijd bleef Jezus in de tempel en
keek ernaar met droeve ogen. Daarop
trok Hij Zich met Zijn discipelen terug
en keerde weer naar Bethanië.
Toen de mensen Hem zochten om Hem op de
troon te plaatsen, was Hij
niet
te vinden.
De
gehele nacht bracht Jezus door in gebed,
en 's morgens ging Hij
weer
naar de tempel. Op weg daarheen kwam Hij
langs een tuin beplant
met
vijgebomen. Hij werd hongerig. "En toen
Hij van verre een vijgeboom zag die
bladeren had, ging Hij daarheen om te
zien of Hij er ook
iets aan vinden zou. En erbij gekomen,
vond Hij er niets aan dan bladeren
; want het was de tijd niet voor
vijgen." (Marc.11:13)
Het was nog niet de tijd voor rijpe
vijgen, uitgezonderd in bepaalde streken,
en op de hooglanden rondom Jeruzalem kon
men terecht zeggen: "Het was de
tijd niet voor vijgen."
(Marc.11:13) In de boomgaard waar
Jezus naartoe
was
gegaan, scheen echter één boom alle
andere voor te zijn. Die was reeds
overdekt met bladeren.
Het is naar de natuur van de vijgeboom,
dat aleer
de
bladeren zich ontvouwen, de groeiende
vruchten te voorschijn komen.
Daarom beloofde deze boom, die vol
bladeren was, gerijpt fruit. Maar de
schijn bedroog. Toen Jezus de takken
onderzocht, van de dikke tak geheel
onderaan tot het twijgje in de top, vond
Hij "niets dan bladeren." (Marc.11:13)
Het
was
een grote hoeveelheid in het oog lopend
loof, niets meer.
Christus sprak er een vernietigende
vloek over uit. "Nooit ete meer
iemand vrucht van u in eeuwigheid!"
(Marc.11:14) zei Hij. De volgende
morgen, toen
de
Heiland en Zijn discipelen opnieuw op
weg waren naar de stad, trokken
de dorre takken en wegkwijnende bladeren
hun aandacht. "Rabbi",
zei
Petrus, "zie, de vijgeboom die Gij
vervloekt hebt, is verdord."
(Marc.11:21)
Het
feit, dat Christus de vijgeboom had
vervloekt, had de discipelen zeer
verbaasd. Het scheen hun niet in
overeenstemming te zijn met Zijn
karakter en werken. Dikwijls hadden zij
gehoord hoe Hij verklaarde dat
Hij
niet was gekomen om de wereld te
oordelen, maar opdat de wereld
door Hem behouden zou worden. Zij
herinnerden zich Zijn woorden:
"De
Zoon des mensen is niet gekomen om der
mensen zielen te verderven,
maar
om te behouden." (Luc.9:56 Statenvert.)
Zijn
wonderwerken waren verricht om te herstellen,
nooit om te vernietigen. De discipelen
hadden Hem alleen gekend
als
de Hersteller, de Genezer. Deze daad
stond op zichzelf. Wat was het
doel
hiervan? vroegen zij zich af.
God
"heeft een welbehagen in
goedertierenheid." (Micha 7:18)
"Zo
waar Ik leef,
luidt het woord van de Here Here, Ik heb
geen behagen in de dood van de
goddeloze." (Ez.33:11)
Voor Hem is het werk van verwoesting en
het aanzeggen
van een oordeel een "vreemd werk."
(Jes.28:21)
Maar
in genade en liefde licht Hij de
sluier op van de toekomst, en laat de
mensen de gevolgen zien
van een zondig leven.
Het
vervloeken van de vijgeboom was een
sprekende gelijkenis. Die
onvruchtbare boom, die met zijn
aanmatigende lommer praalde voor de
ogen van Christus Zelf, was een symbool
van het Joodse volk.
De Heiland
wilde Zijn discipelen de oorzaak en de
stelligheid van Israëls ondergang
duidelijk maken. Voor dit doel gaf Hij
de boom zedelijke kwaliteiten, en
maakte hem zo tot een verklaarder van
goddelijke waarheid.
De Joden onderscheidden zich
duidelijk van alle andere volken,
doordat zij beleden God trouw te zijn.
Zij waren bijzonder door Hem begunstigd
en maakten
meer dan andere volken aanspraak op
rechtvaardigheid. Maar zij waren
verdorven door liefde voor de wereld en
winstbejag. Zij gingen prat op
hun kennis, maar waren niet op de hoogte
van Gods geboden, en ze waren
vol
huichelarij. Zoals de onvruchtbare boom,
spreidden zij hun opzichtige
takken uit, weelderig om te zien en
schoon voor het oog, maar zij gaven
"niets dan bladeren." (Marc.11:13)
De Joodse godsdienst, met zijn prachtige
tempel,
zijn gewijde altaren, zijn priesters met
de heilige hoeden op, en zijn indrukwekkende
plechtigheden, was inderdaad prachtig
wat het uiterlijk betreft, maar
nederigheid, liefde en weldadigheid
ontbraken eraan.
Geen van de bomen in de boomgaard droeg
nog vruchten; maar de bladerloze bomen
wekten geen verwachtingen en stelden
niet teleur. Door deze
bomen werden de Heidenen voorgesteld.
Zij waren even verstoken van
godsvrucht als de Joden; maar zij hadden
niet beleden dat Zij God dienden.
Zij hielden niet vol grootspraak de
schijn van goedheid op. Zij
waren blind voor de wegen en werken van
God. Voor hen was het nog geen
tijd voor vijgen. Zij wachtten nog op
een dag die hun licht en hoop zou
brengen. De Joden, die grotere
zegeningen van God hadden ontvangen,
werden verantwoordelijk gesteld voor het
misbruik van deze gaven.
De
voorrechten waarop zij pochten, deden
hun schuld slechts toenemen.
Jezus was hongerig naar de vijgeboom
gekomen, om voedsel te vinden.
Zo was Hij ook naar Israël gekomen,
hongerend om bij hen vruchten
der
gerechtigheid te vinden. Hij had hun
rijkelijk Zijn gaven gegeven,
opdat zij vrucht zouden dragen tot zegen
voor de wereld.
Iedere kans en ieder voorrecht was hun
gegeven, en daarvoor verlangde Hij hun
medeleven
en medewerking bij Zijn werk der genade.
Hij verlangde in hen zelfopoffering en
mededogen te zien, ijver voor God, en
een innig zielsverlangen
naar het behoud van hun medemensen.
Indien zij de wet van God hadden
onderhouden, dan zouden ze hetzelfde
onzelfzuchtige werk
hebben gedaan dat Christus deed. Maar
liefde voor God en de mensen werd
door trots en zelfgenoegzaamheid
onmogelijk gemaakt. Zij brachten de
ondergang over zich door te weigeren
anderen te dienen. De schatten der
waarheid die God hun had toevertrouwd,
gaven zij niet door aan de
wereld. In de onvruchtbare boom konden
zij zowel hun zonde als de
straf daarvoor lezen. Verdord onder de
vloek van de Heiland, verschrompeld en
dor oprijzend, uitgedroogd bij de
wortels, liet de vijgeboom zien, wat er
van het Joodse volk zou worden, wanneer
de genade Gods van hen
zou
worden weggenomen. Daar zij weigerden de
zegen door te geven, zouden ze deze niet
langer ontvangen. "Het is uw verderf,
Israël" (Hosea 13:9), zegt de Here.
Deze
waarschuwing geldt voor alle tijden. Het
feit dat Christus de
boom die Hij door Zijn macht had
geschapen, vervloekte, is als een waarschuwing
voor alle kerken en alle christenen.
Niemand kan de wet van
God
uitleven zonder anderen te dienen. Maar
er zijn veel mensen die
niet het barmhartige, onzelfzuchtige
leven van Christus leven. Sommigen
die menen dat zij uitstekende
christenen zijn, begrijpen niet waaruit
het dienen van God bestaat. Zij maken
plannen en beijveren zich om zichzelf
te
behagen. Zij handelen slechts met
betrekking tot zichzelf. Tijd heeft
alleen waarde voor hen, wanneer zij voor
zichzelf kunnen vergaren. In
alle zaken van het leven is dit hun
doel. Niet voor anderen, maar voor
zichzelf dienen zij. God schiep hen om
te leven in een wereld waarin onbaatzuchtige
dienst moet worden verricht. Het was
Zijn bedoeling, dat zij hun medemensen
op iedere mogelijke wijze zouden helpen.
Maar hun ik is
zó
groot, dat zij niets anders kunnen zien.
Zij hebben geen contact met de
mensheid. Zij die op deze wijze voor
zichzelf leven, zijn als de vijgeboom,
die alle schijn voorwendde, maar
geen vruchten droeg. Zij nemen de vormen
van godsdienst in acht, doch doen dit
zonder berouw of geloof.
Volgens hun belijdenis eren zij de wet
van God, maar de gehoorzaamheid
ontbreekt. Zij zeggen het, maar doen het
niet. In het vonnis dat werd
uitgesproken over de vijgeboom, toont
Christus aan hoe gehaat in Zijn
ogen dit ijdel vertoon is. Hij
verklaart, dat degene die openlijk
zondigt,
minder schuldig is dan hij die belijdt
God te dienen maar geen vruchten
tot
Zijn eer voortbrengt.
De gelijkenis van de vijgeboom, die werd
uitgesproken vóór het bezoek
van
Christus aan Jeruzalem, stond
rechtstreeks ïn verband met de les die
Hij leerde door het vervloeken
van de onvruchtbare boom. Voor de
onvruchtbare
boom in de gelijkenis pleitte de
tuinman: "Laat hem nog dit jaar staan;
ik zal er eerst nog eens omheen graven
en er mest bij brengen;
en
indien hij in het komende jaar vrucht
draagt, dan is het goed ; maar anders,
dan moet gij hem omhakken." (Luc.13:8,9)
Aan
de onvruchtbare boom was in
grotere mate zorg besteed. Hij zou alle
voordelen hebben. Maar indien
hij
onvruchtbaar zou blijven, zou niets hem
van de vernietiging kunnen
redden. In de gelijkenis werd het
resultaat van het werk van de tuinman
niet voorzegd. Het was afhankelijk van
de mensen tot wie de woorden van
Christus werden gesproken. Zij werden
voorgesteld door de onvruchtbare
boom, en het was aan hen te beslissen
wat hun bestemming zou zijn.
Ieder voorrecht dat de Hemel kon geven,
was hun geschonken, maar zij
trokken geen winst uit hun vermeerderde
zegeningen. Door het feit dat
Christus de onvruchtbare vijgeboom
vervloekte, werd het resultaat getoond.
Zij hadden hun eigen ondergang beslist.
Meer dan duizend jaar lang had het
Joodse volk Gods genade misbruikt en
Zijn oordelen getart. Ze hadden Zijn
waarschuwingen in de
wind geslagen en Zijn profeten gedood.
Het volk in de dagen van Christus
stelde zich verantwoordelijk voor deze
zonden door dezelfde koers te
volgen. Door het verwerpen van de
genadegaven en waarschuwingen die
hun
werden gegeven, lag de schuld op die
generatie. De boeien die het volk
eeuwenlang had gesmeed, bevestigden de
mensen in de dagen van
Christus aan zichzelf.
In iedere eeuw wordt aan de mensen hun
dag van licht en voorrecht gegeven, een
proeftijd waarin zij zich kunnen laten
verzoenen met God,
Maar er is een grens aan deze genade,
Genade kan jaren pleiten en veronachtzaamd
en verworpen worden; maar er komt een
tijd wanneer de
genade voor de laatste maal pleit. Het
hart wordt zó verhard, dat het niet
meer reageert op de Geest van
God. Dan smeekt de zoete, innemende stem
de zondaar niet meer, en de berispingen
en waarschuwingen verstommen.
Die
dag was voor Jeruzalem gekomen. Jezus
weende uit zielsangst over de ten
ondergang gedoemde stad, maar Hij kon
haar niet verlossen. Hij
had
ieder hulpmiddel gebruikt. Door de
waarschuwingen van Gods Geest in
de wind te slaan, had Israël het enige
middel dat hen kon helpen, verworpen.
Er was geen andere macht waardoor zij
bevrijd konden worden.
Het
Joodse volk was een zinnebeeld van de
mensen van alle eeuwen
die
het pleiten van de Oneindige Liefde
verachten. De tranen van Christus
toen Hij weende over Jeruzalem, golden
de zonden van alle tijden.
In
de oordelen die over Israël werden
uitgesproken, kunnen zij die de
berispingen en waarschuwingen van Gods
Heilige Geest verwerpen, hun
eigen veroordeling lezen.
In deze generatie zij er velen die
hetzelfde terrein betreden als de ongelovige
Joden deden. Zij zijn getuige geweest
van de openbaring van de kracht
Gods; de Heilige Geest heeft tot hun
harten gesproken; maar
zij
klemmen zich vast aan hun ongeloof en
weerspannigheid. God zendt hun
waarschuwingen en berisping, maar zij
willen hun fouten niet belijden,
en zij verwerpen Zijn boodschap en Zijn
boodschapper. Juist het
middel dat Hij gebruikt tot hun herstel,
wordt hun tot een struikelblok.
De profeten van God werden door het
afvallige Israël gehaat, omdat hun
verborgen zonden door hen aan het licht
werden gebracht.
Achab
beschouwde Elia als zijn vijand, omdat
de profeet getrouw was in het
bestraffen van de heimelijke
ongerechtigheden van de koning. Zo
ontmoet ook heden de dienstknecht van
Christus, die de zonden bestraft, spot
en
afwijzing. De waarheid van de Bijbel, de
godsdienst van Christus, vecht
tegen een sterke stroom van zedelijke
onreinheid. Het vooroordeel is nu
nog
sterker in de harten der mensen dan dit
in de dagen van Christus
het geval was.
Christus voldeed niet aan de
verwachtingen van de mensen; Zijn
leven was een terechtwijzing voor hun
zonden, en zij verwierpen
Hem. Zo is ook nu de waarheid van Gods
Woord niet in harmonie met
de
praktijken van de mensen en hun
natuurlijke neigingen, en duizenden
verwerpen het licht daarvan. Mensen die
door Satan gedreven worden,
werpen twijfel op over het Woord Gods,
en zij verkiezen hun onafhankelijk
oordeel te behouden. Zij verkiezen de
duisternis boven het licht, maar
zij
doen dat met gevaar voor hun eigen
zielen. Zij die vitten over de
woorden van Christus, vonden steeds maar
aanleiding tot vitten, totdat zij
zich
geheel afwendden van de Waarheid en het
Leven. Zo is het ook nu.
Het
is niet Gods bedoeling iedere
tegenwerping die het vleselijk hart
tegen Zijn waarheid zou kunnen
maken, weg te nemen. Voor hen die de
kostbare lichtstralen die de duisternis
zouden verlichten, afwijzen, blijven
de
geheimenissen van het Woord Gods altijd
geheimenissen. Voor hen is de
waarheid verborgen. Zij wandelen
blindelings en kennen niet de ondergang
die hen wacht.
Christus overzag vanaf de hoogte van de
Olijfberg de wereld en alle eeuwen; en
Zijn woorden zijn van toepassing op
iedere ziel die op het pleiten
van de goddelijke genade geen acht
slaat. Hij heeft Zich vandaag
gericht tot u, die Zijn liefde
versmaadt. U bent het, ja u, die de
dingen
behoort te weten die tot uw vrede
dienen. Christus stort bittere tranen
over u, die geen tranen hebt om voor
uzelf te storten. Reeds blijkt die
noodlottige hardheid van hart,
die de ondergang werd van de Farizeeën,
in
u. En ieder blijk van de genade van God,
iedere straal van goddelijk
licht, zal de ziel of vertederen en
onderwerpen, of haar stijven in hopeloze
onboetvaardigheid.
Christus voorzag dat Jeruzalem verstokt
en onboetvaardig zou blijven;
toch lagen alle schuld, alle gevolgen
van versmade genade, voor zijn eigen
poort. Zo zal het zijn met iedere ziel
die dezelfde weg volgt. De Here verklaart:
"Het is uw verderf, Israël." (Hosea
13:9)
"Hoor, gij aarde, zie, Ik breng onheil
over dit volk, de vrucht van hun eigen
overleggingen, want zij luisteren
niet naar Mijn woorden, en Mijn wet
verwerpen zij." (Jer.6:19) (Wens der
eeuwen" - E.G.White)