"Jubel luide, gij
dochter van Sion; juich, gij dochter van
Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot u, Hij
is rechtvaardig en zegevierend, nederig,
en rijdende op een ezel, op een
ezelhengst, een ezelinnejong." (Zach.9:9)
Vijfhonderd jaar vóór de geboorte van
Christus voorzegde de profeet Zacharia
aldus de komst van de Koning naar Israël.
Deze profetie zal nu vervuld worden. Hij
Die zo lang alle eerbewijzen heeft
geweigerd, komt nu naar Jeruzalem als de
beloofde erfgenaam van de troon van David.
Het was op de eerste
dag van de week dat Christus Zijn
triomftocht naar Jeruzalem maakte. Veel
mensen die naar Bethanië waren gekomen om
Hem te zien, vergezelden Hem nu, vol
verlangen getuige te zijn van Zijn
ontvangst. Vele mensen waren op weg naar
de stad om het Pascha te vieren, en zij
sloten zich aan bij de menigte die Jezus
begeleidde. De gehele natuur scheen zich
te verheugen. De bomen waren met groen
bekleed, en hun bloesem vervulde de lucht
met een fijne geur. Nieuw leven en vreugde
bezielde het volk. De hoop op een nieuw
koninkrijk leefde weer op.
Daar Jezus de
bedoeling had, Jeruzalem binnen te rijden,
had Hij twee van Zijn discipelen
uitgezonden om Hem een ezelin en haar
hengstveulen te brengen. De Heiland was
bij Zijn geboorte afhankelijk van de
gastvrijheid van vreemdelingen. De stal
waarin Hij lag, was een geleende
rustplaats. En hoewel de beesten op
duizend bergen van Hem zijn, is Hij nu
afhankelijk van de vriendelijkheid van een
vreemde om een dier te verkrijgen, waarop
Hij, als Koning van de stad, Jeruzalem kan
binnenrijden. Maar opnieuw wordt Zijn
goddelijkheid geopenbaard, zelfs in de
nauwkeurige aanwijzingen die voor deze
boodschap aan Zijn discipelen worden
gegeven. Zoals Hij had voorzegd, werd het
verzoek: "De Here heeft ze nodig"
(Matth.21:3), terstond ingewilligd. Jezus
koos voor dit doel een hengstveulen
waarop nog nooit iemand had gereden. Met
blijde geestdrift spreidden de discipelen
hun mantels over het dier en deden hun
Meester daarop plaatsnemen. Tot op dat
ogenblik had Jezus altijd te voet gereisd,
en de discipelen hadden zich aanvankelijk
verwonderd afgevraagd, waarom Hij nu zou
verkiezen te rijden.
Maar in hun harten herleefde de hoop met
de vreugdevolle gedachte, dat Hij op het
punt stond de hoofdstad binnen te gaan,
Zichzelf tot Koning uit te roepen, en Zijn
koninklijke macht te bevestigen. Terwijl
ze hun boodschap deden, deelden zij hun
vurige verwachtingen aan de vrienden van
Jezus mede, en de opwinding verspreidde
zich wijd en zijd, waardoor de
verwachtingen van het volk tot een
hoogtepunt werden gevoerd.
Christus volgde het
Joodse gebruik voor een koninklijke
intocht. Het dier waarop Hij reed, was het
dier waarop de koningen van Israël
plachten te rijden, en de profetie had
voorzegd, dat op deze wijze de Messias tot
Zijn koninkrijk zou komen. Nauwelijks was
Hij op de ezel gezeten, of een luide
triomf kreet weerklonk door de lucht. De
schare heette Hem welkom als Messias, hun
Koning.
Jezus aanvaardde nu het eerbetoon dat Hij
nooit tevoren had toegestaan, en de
discipelen namen dit aan als een bewijs,
dat hun blijde verwachtingen verwezenlijkt
zouden worden, doordat ze Hem op de troon
zouden zien.
De menigte was ervan overtuigd dat het uur
van hun bevrijding op handen was. In hun
verbeelding zagen zij reeds de Romeinse
legers uit Jeruzalem verdreven, en Israël
wederom een onafhankelijke natie.
Allen waren gelukkig
en opgewonden; de mensen wedijverden met
elkander in het brengen van eerbewijzen
aan Hem. Zij konden geen uiterlijke pracht
en praal ten toon spreiden, maar zij gaven
Hem de aanbidding van hun blijde harten.
Zij waren niet in staat Hem kostbare
geschenken te geven, maar zij spreidden
hun overkleren als een tapijt op Zijn pad,
en zij strooiden ook de bladerrijke takken
van de olijfboom en van de palm op de
weg. Zij konden de triomfantelijke stoet
niet met koninklijke standaards doen
voorafgaan, maar zij sneden de wuivende
palmtakken af, het overwinningsembleem van
de natuur, en wuifden ermee omhoog onder
luide toejuichingen en hosannageroep.
Terwijl zij voortgingen, werd de menigte
aanhoudend groter, doordat degenen die
over de komst van Jezus hadden gehoord,
zich haastig bij de stoet aansloten.
Toeschouwers vermengden zich voortdurend
met de menigte en vroegen: Wie is dit?
Wat betekent al die opschudding? Zij
hadden allemaal over Jezus gehoord, en
verwachtten dat Hij naar Jeruzalem zou
gaan ; maar zij wisten, dat Hij tot op dat
ogenblik ieder streven om Hem op de troon
te plaatsen, van de hand had gewezen, en
ze waren zeer verbaasd te vernemen dat Hij
het was. Zij vroegen zich af wat deze
verandering in Hem Die verklaard had, dat
Zijn koninkrijk niet van deze wereld was,
kon hebben teweeggebracht.
Hun vragen waren tot
zwijgen gebracht door een triomfkreet.
Steeds weer wordt deze door de
enthousiaste menigte herhaald; de mensen
die op grote afstand zijn, nemen de kreet
over, en het weergalmt over de omliggende
heuvels en dalen. En nu sluiten grote
menigten uit Jeruzalem zich bij de stoet
aan. Van de mensen die samengekomen zijn
om het Pascha te vieren, gaan duizenden
uit om Jezus welkom te heten. Zij
begroeten Hem door met palmtakken te
wuiven en met het uitjubelen van gewijde
liederen. De priesters in de tempel blazen
de bazuin voor de avonddienst, maar er
zijn slechts weinig mensen die daaraan
gehoor geven, en de oversten zeggen
verontrust tegen elkander: "De gehele
wereld loopt Hem na." (Joh.12:19)
Nooit tevoren tijdens
Zijn leven op aarde had Jezus een
dergelijke demonstratie toegelaten. Hij
voorzag duidelijk wat het gevolg hiervan
zou zijn. Het zou Hem aan het kruis
brengen. Maar het was Zijn bedoeling, Zich
openlijk aan te dienen als de Verlosser.
Hij wilde de aandacht vestigen op het
offer dat Zijn zending naar een gevallen
wereld zou bekronen. Terwijl de mensen in
Jeruzalem samenkwamen om het Pascha te
vieren, stelde Hij, het tegenbeeldige Lam,
door een vrijwillig handeling Zichzelf
beschikbaar als offerande.
Het zou voor Zijn gemeente in alle eeuwen
die zouden volgen, noodzakelijk zijn, om
Zijn dood voor de zonden der wereld tot
het onderwerp te maken van diepgaande
overdenking en studie. Ieder feit dat
hiermee was verbonden, moest boven alle
twijfel worden verheven. Het was toen
noodzakelijk, dat de ogen van alle mensen
op dat ogenblik op Hem werden gericht; de
gebeurtenissen die voorafgingen aan Zijn
grote offerande, moesten van dien aard
zijn, dat zij de aandacht zouden vestigen
op het offer zelf. Na een demonstratie als
die welke gepaard ging met Zijn intocht
in Jeruzalem, zouden aller ogen Zijn
snelle gang naar de laatste gebeurtenissen
volgen.
De gebeurtenissen die
verbonden waren met deze triomftocht,
zouden door iedereen worden besproken en
Jezus in ieders gedachten brengen. Na Zijn
kruisiging zouden velen zich deze
gebeurtenissen, in verband met Zijn
terechtstelling en dood, herinneren. Zij
zouden ertoe worden gebracht, de
profetieën te bestuderen, en zouden ervan
worden overtuigd, dat Jezus de Messias
was; en in alle landen zou het aantal
bekeerlingen die tot het geloof kwamen,
toenemen.
Bij dit ene
zegepralende schouwspel tijdens Zijn leven
op aarde, had de Heiland kunnen
verschijnen, vergezeld door engelen des
hemels en aangekondigd door de bazuin
Gods; maar een dergelijke demonstratie zou
in strijd zijn geweest met het doel van
Zijn zending, in strijd met de wet die
Zijn leven had beheerst. Hij bleef trouw
aan het nederige lot dat Hij op Zich had
genomen. Hij moest de last der mensheid
dragen, totdat Zijn leven zou zijn gegeven
voor het leven van de wereld.
Deze dag, die in de
ogen van de discipelen de mooiste dag van
hun leven scheen, zou door sombere wolken
zijn overschaduwd, indien zij hadden
geweten dat dit vreugdebetoon slechts een
voorspel tot het lijden en de dood van hun
Meester was. Hoewel Hij hun herhaaldelijk
verteld had over Zijn gewisse offerande,
vergaten zij toch, te midden van de
vreugdevolle triomf van deze dag, Zijn
smartelijke woorden, en zagen verlangend
uit naar Zijn voorspoedige regering op de
troon van David.
Voortdurend sloten
zich meer mensen bij de stoet aan, en
behoudens enkele uitzonderingen werden
allen die zich aansloten, gegrepen door de
bezieling van het ogenblik, en zij hielpen
mee, het geroep der hosanna's te doen
aanzwellen die steeds opnieuw weergalmden
van heuvel tot heuvel en van dal tot dal.
Voortdurend weerklonken de kreten:
"Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij
Die komt in de naam des Heren; Hosanna in
de hoogste hemelen!" (Matth.21:9)
Nooit tevoren had
de wereld een dergelijke triomftocht
gezien. Het was niet een optocht als van
de beroemde overwinnaars der aarde. Geen
stoet treurige gevangenen, als zegetekenen
van koninklijke macht, was het kenmerkend
deel van dat schouwspel. Maar rondom de
Heiland bevonden zich de heerlijke
zegetekenen van Zijn liefdewerken voor de
zondige mensheid. Daar waren de gevangenen
die Hij gekend had uit de macht van Satan,
en die God loofden om hun verlossing.
De blinden aan wie Hij het gezicht
hergeven had, gingen voorop. De stommen
wier tongen Hij had losgemaakt, riepen het
luidst hosanna. De kreupelen, die Hij
genezen had, sprongen van vreugde en waren
het meest bedrijvig in het afbreken van de
palmtakken en het wuiven daarmee voor de
Heiland. Weduwen en wezen prezen luid de
naam van Jezus om Zijn genadewerken, aan
hen bewezen.
De melaatsen die Hij genezen had,
spreidden hun reine kleren uit op Zijn pad
en begroetten Hem als de Koning der
heerlijkheid. Zij die door Zijn stem uit
de slaap des doods waren opgewekt,
bevonden zich onder de menigte. Lazarus,
wiens lichaam tot ontbinding was
overgegaan in het graf, maar die zich nu
verheugde in de kracht van zijn leven,
leidde het dier waarop de Heiland reed.
Vele Farizeeën
waren getuigen van dit schouwspel, en
brandend van naijver en haat, trachtten
zij de stroom van de gevoelens van het
volk te keren. Zij wendden al hun invloed
aan om de mensen tot zwijgen te brengen;
maar hun verzoeken en dreigementen deden
de geestdrift slechts toenemen. Zij
vreesden dat deze menigte, die door haar
aantal zo sterk was, Jezus tot koning zou
uitroepen. Als laatste redmiddel drongen
zij zich door de menigte tot op de plaats
waar Jezus was, en richtten zich tot Hem
met de verwijtende en dreigende woorden:
"Meester, bestraf Uw discipelen."
(Luc.19:39)
Zij verklaarden, dat
dergelijke luidruchtige demonstraties in
strijd waren met de wet, en dat zij door
het gezag niet zouden worden toegestaan.
Maar zij werden tot zwijgen gebracht door
het antwoord van Jezus: "Ik zeg u, indien
dezen zwegen, zouden de stenen roepen."
(Luc.19:40) Dit toneel van triomf
geschiedde op Gods eigen beschikking. Het
was voorzegd door de profeet, en de mens
had geen macht om Gods bedoeling tegen te
gaan.
Indien de mensen Zijn plan niet ten
uitvoer hadden gebracht, dan zou Hij aan
de dode stenen een stem hebben gegeven, en
zij zouden Zijn Zoon met lofzang hebben
begroet. Terwijl de tot zwijgen gebrachte
Farizeeën zich terugtrokken, werden de
woorden van Zacharia opnieuw geuit door
honderden stemmen: "Jubel luide, gij
dochter van Sion; juich, gij dochter van
Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot u, Hij
is rechtvaardig en zegevierend, nederig en
rijdende op een ezel, op een ezel-hengst,
een ezelinnejong." (Zach.9:9)
Toen de stoet de top
van de heuvel bereikte en zou afdalen om
de stad binnen te gaan, hield Jezus stil,
en de gehele menigte met Hem. Voor hen lag
Jeruzalem in zijn luister, badend nu in
het licht van de ondergaande zon. De
tempel trok aller ogen tot zich. In
statige pracht stak hij boven alles uit en
scheen omhoog te wijzen naar de hemel,
alsof hij de mensen wees op de enige ware
en levende God. De tempel was reeds lang
de trots en de glorie van het Joodse volk.
Ook de Romeinen waren trots op zijn
schoonheid. Een door de Romeinen
aangestelde koning had zich met de Joden
verenigd om de tempel te herbouwen en te
verfraaien, en de keizer van Rome had de
tempel met zijn geschenken verrijkt. De
kracht, rijkdom en heerlijkheid ervan had
dit bouwwerk tot één van de wonderen der
wereld gemaakt.
Terwijl de naar het
westen neigende zon de hemel in gulden
gloed zette, deed haar stralende glans het
zuiver witte marmer van de tempelmuren
oplichten en de zuilen met hun gouden
kapitelen schitteren. Vanaf de top van de
heuvel waar Jezus en Zijn volgelingen
stonden, leek het een massief bouwwerk van
sneeuw, dat met gouden pieken was
vastgezet. Bij de ingang van de tempel
bevond zich een wijnstok van goud en
zilver met groene bladeren en geweldige
trossen druiven, vervaardigd door de
allerbekwaamste kunstenaars. Dit beeld
stelde Israël voor als een vruchtbare
wijnstok. Het goud, het zilver en het
levende groen waren met zeldzame smaak en
verfijnd vakmanschap samengevoegd ;
terwijl hij zich sierlijk om de witte en
schitterende zuilen slingerde en zich met
glinsterende» ranken vastklemde aan hun
gouden versierselen, ving hij de glans van
de ondergaande zon op, en straalde met een
heerlijkheid die aan de hemel scheen te
zijn ontleend.
Jezus staart naar het
schouwspel, en de grote menigte staakt
haar kreten, getroffen door deze
plotselinge aanblik van schoonheid. Aller
ogen richten zich op de Heiland, in de
verwachting dat ze op Zijn gelaat de
bewondering zullen zien die zijzelf
gevoelen.
Maar in plaats daarvan zien zij grote
droefheid. Zij zijn verbaasd en
teleurgesteld te zien dat Zijn ogen zich
met tranen vullen, en Zijn lichaam heen en
weer schudt als een boom die door de storm
wordt bewogen, terwijl een kreet van
smart, als uit de diepten van een gebroken
hart, over Zijn bevende lippen komt. Welk'
een aanblik was dit voor de engelen!
Hun geliefde Meester tot tranen toe
bewogen! Welk een aanblik was dit voor de
blijde schare, die Hem onder vreugdegeroep
en het wuiven met palmtakken begeleidde
naar de heerlijke stad, waar Hij, naar
men van harte hoopte, spoedig zou regeren!
Jezus had geweend aan het graf van
Lazarus, maar dat was als een goddelijke
droefenis, uit medeleven met het menselijk
leed. Maar deze plotselinge smart was als
een klaagtoon te midden van een groot
triomfkoor. Midden in een toneel van
vreugde, waarbij allen Hem eer bewezen,
was de Koning van Israël in tranen; geen
stille vreugdetranen, maar tranen en
zuchten van niet te weerhouden zielesmart.
De mensen werden door een plotselinge
somberheid overvallen. Hun toejuichingen
verstomden. Velen weenden uit medegevoel
met een smart die zij niet konden
verstaan.
Jezus stortte geen
tranen in het vooruitzicht van Zijn eigen
beproevingen. Vlak voor Hem lag
Gethsemane, waar weldra de verschrikking
van een grote duisternis Hém zou
overschaduwen. Ook de Schaapspoort,
waardoor eeuwenlang de offerdieren waren
geleid, was in zicht. Deze poort zou
weldra voor Hem, het grote Tegenbeeld, op
Wiens offer voor de zonde van de wereld al
deze offeranden hadden gewezen, worden
geopend.
Dichtbij was Golgotha, de plaats van Zijn
naderende foltering. Toch weende en
klaagde de Verlosser niet in geestessmart
om deze dingen, die Hem deden denken aan
Zijn wrede dood. Zijn smart was niet
zelfzuchtig. De gedachte aan Zijn eigen
lijden maakte die edele, zelfopofferende
ziel niet bevreesd. Het was de aanblik van
Jeruzalem, die door het hart van Jezus
sneed — Jeruzalem, dat de Zoon van God had
verworpen en met Zijn liefde had versmaad,
dat weigerde zich door Zijn machtige
wonderen te laten overtuigen en dat op het
punt stond om Hem het leven te benemen.
Hij zag wat de stad was, in haar misdaad
haar Verlosser te verwerpen, en wat ze
geweest had kunnen zijn, indien ze Hem Die
alleen haar wonde kon genezen, zou hebben
aangenomen. Hij was gekomen om haar te
redden; hoe zou Hij haar nu kunnen
prijsgeven?
Israël was een
begunstigd volk geweest; God had hun
tempel tot Zijn woonplaats gemaakt; die
was "schoon door zijn verhevenheid; een
vreugde voor de ganse aarde." (Psalm 48:3)
Daar was het gedenkteken van meer dan
duizend jaren van Christus' wakende zorg
en tedere liefde, zoals een
vader
voor zijn enigste kind koestert. In die
tempel hadden de profeten
hun
plechtige waarschuwingen uitgesproken.
Daar waren de brandende
wierookvaten bewogen, terwijl de
wierookgeur, vermengd met de gebeden
van de
tempelgangers, waren opgestegen naar God.
Daar had het bloed
van
dieren gestroomd, als zinnebeeld van het
bloed van Christus. Daar had
Jehova
Zijn heerlijkheid geopenbaard boven het
verzoendeksel. Daar
hadden
de priesters hun dienst gedaan, en had de
pracht van symbolen
en
plechtigheden eeuwenlang plaatsgevonden.
Maar aan dit alles moest een einde
komen.
Jezus hief Zijn hand
op — die zo dikwijls de zieken en
lijdenden had
gezegend — en terwijl Hij de hand
uitstrekte naar de ten ondergang
gedoemde stad, riep Hij met door smart
gebroken stem uit: "Och, of
gij
ook op deze dag verstond wat tot uw vrede
dient!" (Luc.19:42)
Hier
zweeg de Heiland even, en zei niet
wat de toestand van Jeruzalem zou zijn
geweest,
indien
de stad de hulp had aangenomen die God
wilde geven — de gave van Zijn
geliefde Zoon.
Indien Jeruzalem had geweten wat het was
zijn
voorrecht te kennen, en had acht geslagen
op het licht dat de hemel het
had
gezonden, dan had de stad kunnen staan in
de luister van voorspoed, de
koningin van koninkrijken, vrij in de
kracht van de haar door God gegeven
macht. Dan zouden er geen gewapende
soldaten aan haar poorten
hebben gestaan, geen Romeinse banieren
zouden op haar muren hebben
gewapperd. De heerlijke bestemming
waarmede Jeruzalem gezegend had kunnen
worden indien de stad haar Verlosser had
aangenomen, kwam de
Zoon
van God voor ogen. Hij zag, dat Jeruzalem
door Hem had kunnen
worden genezen van zijn verschrikkelijke
ziekte, bevrijd van slavernij,
en
bevestigd als de machtige hoofdstad van de
aarde. Vanaf zijn muren
zou de
vredesduif zijn uitgegaan naar alle
volken. De stad zou de krans der
heerlijkheid van de wereld zijn geweest.
Maar het lichte beeld
van wat Jeruzalem had kunnen zijn,
vervaagt voor de ogen van de Heiland. Hij
beseft, wat de stad nu is, onder het
Romeinse
juk,
de toorn Gods dragend, gedoemd tot Zijn
vergeldend oordeel. Hij
neemt
de gebroken draad van Zijn klaagzang weer
op: "Maar thans is
het
verborgen voor uw ogen. Want er zullen
dagen over u komen waarin
uw
vijanden een bolwerk tegen u zullen
opwerpen en u omsingelen en
u van
alle zijden in het nauw brengen, en zij
zullen u en uw kinderen
in u
vertreden en zij zullen in u geen steen op
de andere laten, omdat gij de tijd niet
hebt opgemerkt, dat God naar u omzag."
(Luc.19:42-44)
Christus was gekomen om Jeruzalem en zijn
kinderen te redden; maar
farizeïsche trots, huichelarij, naijver en
kwaadwilligheid hadden Hem verhinderd
Zijn bedoeling uit te voeren.
Jezus kende de verschrikkelijke vergelding
die zou komen over de ten ondergang
gedoemde stad. Hij zag Jeruzalem
omringd door legers, Hij zag hoe de
belegerde inwoners de hongerdood werden
ingedreven, hoe moeders zich voedden met
de dode
lichamen van hun eigen kinderen, en hoe
ouders en kinderen elkander
het
laatste stukje voedsel ontrukten, hoe
natuurlijke genegenheid door
het
knagend gevoel van honger werd vernietigd.
Hij zag dat de hardnekkigheid
van de Joden, die gebleken was uit hun
afwijzing om door
Hem
behouden te worden, hen ook ertoe zou
brengen om te weigeren
zich
te onderwerpen aan de binnenstromende
legers. Hij aanschouwde
Golgotha, waar Hij verhoogd zou worden,
waar kruisen zo dicht op elkaar
zouden staan als bomen in een bos. Hij zag
hoe de ongelukkige inwoners
werden gemarteld op de pijnbank en door
kruisiging, de prachtige paleizen
verwoest, de tempel in een ruïne werd
veranderd, en dat er van de kolossale
tempelmuren geen steen op de andere zou
worden gelaten, terwijl
de
stad werd omgeploegd als een akker.
Terecht weende de Heiland,
toen
Hij dat verschrikkelijke toneel
aanschouwde.
Jeruzalem was Zijn zorgenkind geweest, en
zoals een liefderijk vader treurt om een
weerspannige zoon, zo weende Jezus over de
geliefde stad. Hoe kan Ik u prijsgeven?
Hoe kan Ik aanzien dat ge aan de
verwoesting wordt overgegeven ?
Moet Ik toelaten, dat ge de beker van uw
ongerechtigheid
vol maakt?
Eén ziel heeft zoveel waarde, dat, in
vergelijking
daarmee, de wereld in het niet zinkt; maar
hier zou een heel volk verloren
gaan. Wanneer de snel ter kimme neigende
zon niet meer aan de hemel te zien zou
zijn, zou de genadedag voor Jeruzalem
voorbij zijn. Terwijl de stoet stilstond
op de top van de Olijfberg, was het nog
niet te
laat
voor Jeruzalem om berouw te tonen.
De
engel der genade vouwde
zijn
vleugels dicht om af te stappen van de
gouden troon en zo plaats te maken
voor gerechtigheid en een snel komend
oordeel. Maar Christus'
liefdevolle hart pleitte nog steeds voor
Jeruzalem, dat Zijn genade had
versmaad, dat Zijn waarschuwingen had
veracht en op het punt stond
zijn
handen te bezoedelen met Zijn bloed.
Indien Jeruzalem slechts berouw
wilde
tonen, was het nog niet te laat. Zou,
terwijl de laatste stralen van
de
ondergaande zon bleven toeven op tempel,
toren en tinne, een goede engel de
stad nog leiden tot de liefde van de
Heiland, en haar ondergang
afwenden? Prachtige en onheilige stad, die
de profeten had gestenigd,
die
de Zoon van God had verworpen, die
zichzelf, door onboetvaardigheid,
in de boeien der slavernij sloot — haar
dag van genade was welhaast
voorbij!
Toch
spreekt de Geest van God nogmaals tot
Jeruzalem. Voordat de dag voorbij is, komt
er een ander getuigenis tot Christus. De
stem der getuigen gaat luider spreken,
gehoor gevend aan de roep van een
profetisch verleden. Indien Jeruzalem de
roep zal horen, indien de stad de Heiland
Die haar poorten binnengaat, zal aannemen,
kan het nog gered worden.
De
geruchten, dat Jezus de stad nadert met
een grote toeloop van mensen, hebben de
oversten in Jeruzalem bereikt. Maar dezen
hebben geen welkom voor de Zoon van God.
Angstig gaan zij uit, Hem tegemoet, in de
hoop de schare uiteen te kunnen drijven.
Wanneer de stoet op het punt staat de
Olijfberg af te dalen, wordt hij
opgevangen door de oversten. Zij vragen
naar de oorzaak van dit luidruchtige
vreugdebetoon. Wanneer zij de vraag
stellen: "Wie is dit?” (Matth.21:10) geven
de discipelen, vervuld met de Geest der
Inspiratie, antwoord op de vraag. In
welsprekende zinnen herhalen zij de
profetieën betreffende Christus:
Adam
zal u zeggen: Hij is het zaad der vrouw,
dat de kop van de slang zal vermorzelen.
Vraag het aan Abraham; hij zal u zeggen:
Het is "Melchizedek, de koning van Salem"
(Gen.14:18), Koning des vredes.
Jakob zal u zeggen: Hij is Silo uit de
stam van Juda.
Jesaja zal u zeggen: "Immanuel."
(Jes.7:14) "Wonderbare Raadsman, Sterke
God, Eeuwige Vader, Vredevorst." (Jes.9:5)
Jeremia zal u zeggen: De Spruit van David,
"de Here onze Gerechtigheid." (Jer.23:6)
Daniël zal u zeggen: Hij is de Messias.
Hosea zal u zeggen: "De Here, de God der
heerscharen, Wiens naam Here is." (Hosea
12:6)
Johannes de Doper zal u zeggen: Hij is
"het Lam Gods, Dat de zonden der wereld
wegneemt." (Joh.1:29)
De
grote Jehova heeft van Zijn troon
uitgeroepen: "Deze is Mijn Zoon, de
Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb."
(Matth.3:17)
Wij,
Zijn discipelen, verklaren: Dit is Jezus,
de Messias, de Vorst des levens, de
Verlosser der Wereld.
En
de vorst van de machten der duisternis
erkent Hem met de woorden: "Ik weet wel,
Wie Gij zijt: de Heilige Gods."
(Marc.1:24)
("Wens der eeuwen" -
E.G.White)