"En toen Hij op weg
ging, liep iemand op Hem toe, viel op de
knieën en vroeg Hem: “Goede Meester, wat
moet ik doen om het eeuwige leven te
beërven?” (Marc.10:17)
De jonge man die deze vraag stelde, was
een overste. Hij had grote bezittingen en
bekleedde een verantwoordelijke positie.
Hij zag de liefde die Christus openbaarde
aan de kinderen die tot Hem gebracht
werden; hij zag op welk een tedere wijze
Hij hen ontving en hen in Zijn armen nam,
en in zijn hart ontbrandde liefde voor de
Heiland. Hij gevoelde een verlangen om
Zijn discipel te zijn. Hij was zó diep
bewogen, dat hij, toen Christus Zijn weg
vervolgde, Hem nasnelde en, terwijl hij
aan Zijn voeten knielde, oprecht en
ernstig de vraag, zo belangrijk voor zijn
ziel en voor de ziel van iedere mens,
stelde: "Goede Meester, wat moet ik doen
om het eeuwige leven te beerven ?"
(Marc.10:17)
"Waarom noemt gij
Mij goed?" zei Christus, "niemand is goed
dan God alleen." (Marc.10:18) Jezus wilde
de oprechtheid van de overste op de proef
stellen, en wilde van hem weten, in welk
opzicht hij Hem goed vond. Besefte hij,
dat Degene tot Wie hij sprak, de Zoon van
God was ? Wat was het ware gevoelen van
zijn hart?
Deze hooggeplaatste had een hoge dunk van
zijn eigen gerechtigheid. Hij
veronderstelde werkelijk niet, dat hij in
enig opzicht in gebreke was gebleven, maar
toch was hij niet volkomen tevreden. Hij
gevoelde de behoefte aan iets dat hij niet
bezat. Kon Jezus hem niet zegenen, zoals
Hij de kleine kinderen had gezegend, en zo
de behoefte van zijn ziel vervullen?
In antwoord op deze
vraag vertelde Jezus hem, dat, wilde hij
het eeuwige leven verkrijgen,
gehoorzaamheid aan de geboden van God
noodzakelijk was; en Hij noemde
verscheidene geboden die de plicht van de
mens tegenover zijn naaste omschrijven.
Het antwoord van de overste was positief:
"Dat alles heb ik in acht genomen van mijn
jeugd af" (Marc.10:20); waarin schiet ik
nog te kort?" (Matth.19:20)
Christus keek de
jonge man in het gelaat, alsof Hij zijn
leven peilde en zijn karakter doorzocht.
Hij had hem lief en Hij verlangde zeer hem
die vrede en genade en vreugde te
schenken, die zijn karakter wezenlijk zou
veranderen. "Eén ding ontbreekt u", zei
Hij ; "ga heen, verkoop alles wat gij hebt
en geef het aan de armen, en gij zult een
schat hebben in de hemel. En kom
huiswaarts, neem het kruis op en volg Mij."
(Marc.10:21 Statenvert.)
Christus voelde Zich tot deze jongeman
aangetrokken. Hij wist, dat hij oprecht
was in zijn verklaring: "Dat alles heb ik
van jongsaf in acht genomen." (Luc.18:21)
De Verlosser
verlangde in hem dat
onderscheidingsvermogen te scheppen wat
hem in staat zou stellen de noodzaak te
zien van toewijding des harten en
christelijke goedheid. Hij verlangde in
hem een nederig en berouwvol hart te zien,
dat zich bewust was van de verhevenste
liefde die wij God moeten geven, en dat
zijn gebreken verborg in de volmaaktheid
van Christus.
Jezus zag in deze
overste juist de hulp die Hij nodig had,
indien de jongeman met Hem wilde
samenwerken in het werk des behouds.
Indien hij zich onder de leiding van
Christus wilde stellen, zou hij een macht
ten goede zijn. In opmerkelijke mate zou
de overste Christus hebben kunnen
vertegenwoordigen; immers hij bezat
geschikte eigenschappen, die, indien hij
met de Heiland verbonden werd, hem in
staat zouden stellen een kracht Gods onder
de mensen te worden.
Christus, Die zijn karakter doorgrondde,
had hem lief. Liefde voor Christus
ontwaakte in het hart van de overste; want
liefde verwekt liefde. Jezus wilde hem
gaarne zien als Zijn medewerker. Hij
verlangde hem aan Zichzelf gelijk te
maken, een spiegel waarin het beeld Gods
zou worden weerkaatst. Hij verlangde de
uitnemendheid van zijn karakter te
ontwikkelen, en het te heiligen voor de
dienst van de Meester. Indien de overste
zich toen aan Christus zou hebben gegeven,
zou hij in de atmosfeer van Zijn
tegenwoordigheid zijn gegroeid. Indien hij
deze keus had gedaan, hoe anders zou dan
zijn toekomst zijn geweest!
"Eén ding ontbreekt
u" (Marc.10:21), zei Jezus. "Indien gij
volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw
bezit en geef het aan de armen, en gij
zult een schat in de hemelen hebben, en
kom hier, volg Mij." (Matth.19:21)
Christus kende het hart van de overste.
Slechts één ding ontbrak hem, maar dat was
een uiterst belangrijk grondbeginsel. Hij
had behoefte aan de liefde Gods in zijn
ziel. Dit gebrek zou, indien er niet in
werd voorzien, noodlottig voor hem blijken
te zijn; zijn gehele natuur zou erdoor
worden verdorven. Door daaraan toe te
geven, zou zijn zelfzucht toenemen. Om de
liefde van God te kunnen ontvangen, moest
zijn ontzettende zelfingenomenheid worden
prijsgegeven.
Christus stelde deze man op de proef. Hij
deed een beroep op hem om te kiezen tussen
de hemelse schat en wereldse grootheid. De
hemelse schat was hem verzekerd, wanneer
hij Christus wilde volgen. Maar zijn eigen
ik moest zich overgeven; zijn wil moest
onder de heerschappij van Christus worden
geplaatst. De ware heiligheid van God werd
aan de jonge overste aangeboden. Hij had
het voorrecht een zoon van God te worden,
en een medeërfgenaam met Christus van de
hemelse schat. Maar hij moest het kruis
opnemen, en de Heiland volgen op het pad
der zelfverloochening.
De woorden van Christus tot de overste
waren wel de uitnodiging: "Kiest dan heden
wie gij dienen zult." (Joz.24:15)
De keuze werd aan
hem overgelaten. Jezus haakte naar zijn
bekering. Hij had hem de zieke plek in
zijn karakter aangetoond, en met welk een
innige belangstelling zag Hij uit naar de
beslissing, terwijl de jongeman de vraag
overwoog! Indien hij zou besluiten
Christus te volgen, moest hij in alles
Zijn woorden gehoorzamen. Hij zou zich
van zijn eerzuchtige plannen moeten
afwenden. Met welk een ernstig, angstig
verlangen, met welk een zielehonger zag de
Heiland de jongeman aan, hopend dat hij
aan de uitnodiging van de Geest van God
gehoor zou geven!
Christus stelde de
enige voorwaarde die de overste in een
zodanige positie zou brengen, dat hij een
christelijk karakter zou kunnen
vervolmaken. Zijn woorden waren woorden
van wijsheid, hoewel ze streng en
veeleisend schenen. In het aannemen en
gehoorzamen hiervan lag voor de overste de
enige hoop op redding. Zijn verheven
positie en zijn bezittingen oefenden op
zijn karakter een haast onmerkbare invloed
ten kwade uit. Als hij deze zou blijven
koesteren, zouden ze zijn genegenheid tot
God verdringen. Weinig of veel van God
terughouden betekende voor hem datgene
vasthouden wat zijn zedelijke kracht en
werkzaamheid zou verminderen; want indien
de dingen van deze wereld worden
gekoesterd, hoe onzeker en onwaardig ze
ook mogen zijn, ze gaan ons geheel in
beslag nemen.
De overste
onderkende snel wat de woorden van
Christus inhielden, en hij werd bedroefd.
Indien hij de waarde van de aangeboden
gave had beseft, zou hij zich schielijk
hebben geschaard onder de volgelingen van
Christus. Hij was een lid van de
geëerbiedigde raad der Joden, en Satan
verleidde hem met vleiende vooruitzichten
voor de toekomst. Hij wilde de hemelse
schat hebben, maar hij wenste ook de
tijdelijke voordelen die zijn rijkdommen
hem zouden brengen. Het speet hem, dat
dergelijke voorwaarden bestonden ; hij
wenste het eeuwige leven, maar hij was
niet bereid het offer te brengen. De prijs
van het eeuwige leven scheen te hoog, en
hij ging bedroefd heen, "want hij bezat
vele goederen." (Matth.19:22)
Zijn bewering, dat
hij de wet van God had gehouden, was een
misleiding. Hij liet blijken, dat
rijkdommen zijn afgod waren. Hij kon de
geboden van God niet bewaren, terwijl de
wereld de eerste plaats in zijn
genegenheid innam. Hij had de gaven van
God meer lief dan de Gever.
Christus had de jongeman gemeenschap met
Hemzelf aangeboden. "Volg Mij"
(Matth.19:21), zei Hij.
Maar de Heiland betekende niet zoveel voor
hem als zijn eigen naam onder de mensen,
of zijn bezittingen. Zijn aardse schat,
die zichtbaar was, op te geven voor de
hemelse schat, die onzichtbaar was, was
een te groot risico. Hij weigerde het
aanbod van het eeuwige leven, en ging weg,
en nadien zou de wereld altijd door hem
worden gediend. Duizenden maken deze
beproeving door, en wegen Christus af
tegen de wereld; en velen kiezen de
wereld. Evenals de jonge overste wenden
zij zich van de Heiland af, terwijl ze in
hun hart zeggen: Ik wil deze man niet als
mijn Leidsman hebben.
Christus'
bemoeienis met de jongeman wordt
voorgesteld als een aanschouwelijke les.
God heeft ons een gedragsregel gegeven,
die ieder van Zijn dienstknechten moet
volgen. Het is gehoorzaamheid aan Zijn
wet, niet louter een wettelijke
gehoorzaamheid, maar een gehoorzaamheid
die in het leven doordringt en in het
karakter aangetoond wordt. God heeft Zijn
eigen maatstaf van karakter gesteld voor
allen die onderdanen willen worden van
Zijn koninkrijk. Alleen zij die
medearbeiders met Christus willen worden,
alleen zij die willen zeggen: Here, alles
wat ik heb en alles wat ik ben, behoort U
toe, zullen als zonen en dochters van God
worden erkend.
Allen moeten
overwegen wat het betekent, de hemel te
verlangen, en zich nochtans af te wenden
vanwege de voorwaarden die worden gesteld.
Bedenk wat het betekent "Neen" te zeggen
tegen Christus. De overste zei: Neen, ik
kan U niet alles geven. Zeggen wij
hetzelfde? De Heiland doet het aanbod,
het werk dat God ons te doen heeft
gegeven, met ons te delen. Hij doet het
aanbod de middelen die God ons heeft
gegeven, te gebruiken om Zijn werk vooruit
te brengen in de wereld. Alleen op deze
wijze kan Hij ons redden.
De bezittingen van
de overste waren hem toevertrouwd, opdat
hij zou bewijzen, dat hij een getrouwe
rentmeester was; hij moest deze goederen
uitdelen ten zegen van hen die in
behoeftige omstandigheden verkeerden. Zo
vertrouwt God ook nu mensen middelen,
talenten en gelegenheden toe, opdat ze
Zijn vertegenwoordigers zullen zijn bij
het helpen van de armen en lijdenden. Hij
die de hem toevertrouwde gaven gebruikt
zoals God het bedoelt, wordt een
medearbeider van de Heiland. Hij wint
zielen voor Christus, omdat hij Diens
karakter vertegenwoordigt.
Voor hen die
evenals de jonge overste, hoge
vertrouwensposities bekleden en grote
bezittingen hebben, schijnt het misschien
een te groot offer om alles op te geven
ten einde Christus te volgen. Maar dit is
de regel waaraan allen die Zijn discipelen
willen worden, zich hebben te houden. Geen
enkel gebrek aan gehoorzaamheid kan
aanvaard worden. Zelfovergave is de inhoud
van de predikingen van Christus. Dikwijls
wordt dit voorgesteld en voorgeschreven in
een taal die gebiedend schijnt te zijn,
omdat er geen andere manier is om mensen
te redden dan om die dingen af te snijden,
die, wanneer ze onderhouden worden, het
gehele wezen zullen neerhalen.
Wanneer de
volgelingen van Christus aan de Here het
Zijne teruggeven, verzamelen zij zich een
schat die hun gegeven zal worden, wanneer
zij de woorden zullen horen: "Wel gedaan,
gij goede en getrouwe slaaf;….. ga in tot
het feest van uw Heer." (Matth.25:23)
"Die, om de vreugde welke vóór Hem lag,
het kruis op Zich genomen heeft, de
schande niet achtende, en gezeten is ter
rechterzijde van de troon Gods."
(Hebr.12:2)
De vreugde, zielen verlost te zien, zielen
voor eeuwig gered te zien, is de beloning
van allen die hun voeten plaatsen in de
voetsporen van Hem Die zei: "Volg Mij."
(Matth.19:21)