|
Het uur van de waarheid
'Tweeduizend driehonderd avonden en morgens;
dan zal het heiligdom in rechten hersteld
worden'
(Daniël 8:13,14).Deze
opmerkelijke woorden ving de profeet Daniel
op, toen hemelse wezens gebeurtenissen
openbaarden van het goddelijk heilsplan.
De engel
Gabriël gaf toen aan, dat de vervulling van
deze bijzondere profetie, tegen het einde
van de wereldgeschiedenis zou plaatsvinden.
Gabriël zei: “ Versta
mensenkind, dat het gezicht doelt op het
tijd der einde!”
(Daniël
8:19).
Pas jaren
later, wanneer een hoogbejaarde Daniël bij
God pleit op een spoedige terugkeer
naar Jeruzalem, verschijnt de engel Gabriël
met aanvullende details:
'Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en
uw heilige stad, om de overtreding te
voleindigen, de zonde af te sluiten, de
ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige
gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet
te bezegelen en iets allerheiligst te
zalven. Weet dan en versta: Vanaf het
ogenblik dat het woord uitgaat om Jeruzalem
te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst,
zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang
zal het hersteld en herbouwd blijven, met
plein en gracht, maar in de druk der tijden.
En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde
worden uitgeroeid, terwijl er niets
tegen hem is; en het volk van een vorst die
komen zal, zal de stad en het heiligdom te
gronde richten, maar zijn einde zal zijn in
de overstroming; en tot het einde toe zal er
strijd zijn; verwoestingen,
waartoe vast besloten is.
En hij
zal het verbond voor velen zwaar maken, een
week lang; in de helft van de week zal hij
slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en
op een vleugel van gruwelen zal een
verwoester komen, en wel tot aan de
voleinding toe, en waartoe vast besloten is,
dat zal zich uitstorten over wat woest is .'
(Daniël 9: 24-27).
Zeventig
weken waren het volk van Daniël gegeven om
hun bevoorrechte positie te consolideren in
het goddelijke heilsplan. Die zeventig weken
waren geen letterlijke weken, maar
jaarweken, volgens het joodse
jaar-dag-principe.
Zeventig
jaarweken oftewel 490 jaar waren bepaald,
of beter gezegd
afgesneden
(chataq is het stamwoord in de grondtekst)
van de 2300 jaardagen, die de engel Gabriël
had opgegeven.
Vanaf welk
tijdstip in de geschiedenis moeten we de
zeventig jaarweken, beschikt voor het Joodse
volk, beginnen te tellen?
Volgens
Gabriël moeten we dat doen vanaf het
moment dat het woord
uitgegaan
is, om Jeruzalem te herbouwen!
Afgaande op
wat de geschiedenis leert, moet dit hebben
plaatsgevonden in de herfst van het jaar
457 v.Chr., toen Artahsachsta (Artaxerxes
longimanus) daarvoor zijn fiat gaf!
457 v.Chr.
is dus ons vertrekpunt; tellen wij er vanaf
daar 'zeven weken en tweeënzestig weken' bij
volgens de profetie, dan komen we
opmerkelijk genoeg uit in het jaar 27
n.Chr.!
Dit is het
jaar dat Christus zich liet dopen en Zijn
werk officieel een aanvang nam!
Dit gegeven
komt exact overeen met wat we lezen in regel
26 en 27:' En
na de (zeven weken en) tweeënzestig
weken zal een gezalfde uitgeroeid
worden...Hij zal het verbond\ voor velen
zwaar maken, een week lang; in de helft van
de week zal Hij slachtoffer en spijsoffer
doen ophouden'.
Een
belangrijk detail is dat Hij in de helft
van die (zeventigste) jaarweek, slacht- en
spijsoffer zou doen ophouden, m.a.w.
nutteloos zou maken! Toen Christus stierf
aan het kruis, werd er een definitief offer
gebracht. Al die voorgaande offers waren
schaduwoffers geweest, die verwezen hadden
naar dit unieke Offer!
Slacht- en
spijsoffers speelden vanaf dat moment geen
enkele rol meer. Dit bevestigde God, door
bij het sterven van Christus, het kleed dat
de toegang naar de tabernakel versperde
doormidden te scheuren! ( Matt.27:51).
God zei in
feite:”Mijn Zoon heeft met Zijn bloed de
weg naar Mij
geopend. U mag vrijmoedig toetreden tot de
troon der genade!”.
Dat het
verbond voor velen zwaar was, onbegrepen
en moeilijk te aanvaarden,
bleek wel uit het feit dat met de steniging
van Stefanus in 34 n.Chr., de vervolging van
Christus' gemeente werd ingeluid.
We zien
dus dat het profetisch Woord buitengewoon
nauwkeurig de feiten weergeeft!
Nu we
weten dat volgens het jaar-dag-principe
zeventig weken gelijk zijn aan 490 jaar, en
dat deze jaren afgesneden zijn van het
totaal van 2300 jaar-dagen, komen we tot de
slotsom dat er nog 1810 jaar-dagen resteren
(2300- 490= 1810).
De
zeventigste jaarweek eindigde in 34 n.Chr.
en vanaf dat jaartal gaan de 1810 jaardagen
dus verder.
We komen
dan uit in het jaar 1844 n.Chr.!
Let op:
Hiermee eindigen de 2300 avonden en morgens
in de herfst van
1844
n.Chr.!
Welke
gebeurtenis zou er dan gaan plaatsvinden
volgens Gabriel?
'Het in
rechte staat herstellen van het heiligdom!'.
Een paar
weetjes zijn onontbeerlijk om te begrijpen
wat hiermee bedoeld wordt:
- Het woord
qodesh dat met heiligdom vertaald is,
vind je terug in het boek Leviticus, waarin
qodesh alle keren in verband wordt gebracht
met het reinigen van de tempel!
- Het 'in
rechte staat herstellen' wordt door oude
bijbelvertalers liever vertaald met
gezuiverd of gereinigd, vanwege het
stamwoord tsadaq! it stamwoord kom je
meestal tegen in een juridische context.
Je mag dus
concluderen dat 'het in rechte staat
herstellen van het heiligdom' een
juridische procedure inhoudt die moet leiden
tot het wegnemen
van een
geregistreerde schuld!
Het boek
Leviticus geeft ons inzage in deze
afsluitende procedure. Leviticus 16:33,34
beschrijft de taken van de hogepriester op
de slotdag van het offerjaar: ' Het
heilige der heiligen zal Hij verzoenen, ook
de tent der samenkomst en het altaar zal Hij
verzoenen, en over de priesters en het ganse
volk der gemeente verzoening doen. En dit
zal u een altoosdurende inzetting zijn, ten
einde verzoening te doen over de Israëlieten
om al hun zonden, éénmaal in het jaar’.
Dit was
nodig omdat er dagelijks een overdracht van
de zonde naar het heiligdom plaatsvond. Dit
geschiedde door besprenging van het
offerbloed voor het voorhangsel én omdat in
sommige gevallen het offervlees gegeten werd
door de priester.
Op die
dag, Grote Verzoendag (Yom Kippur), deed de
hogepriester eerst verzoening voor zichzelf
en zijn gezin:
'Dan zal
Aaron de stier van zijn
eigen
zondoffer brengen en verzoening doen voor
zich en zijn huis'
(Lev.16:6).
Twee
bokken werden er dan uitgekozen; één bok des
Here en één bok voor Azazel.
De
hogepriester deed dan verzoening voor de
tempel en voor het volk: 'Dan
zal hij de bok van het zondoffer, voor het
volk bestemd, slachten en zijn bloed naar
binnen, achter het voorhangsel brengen en
met dat bloed doen, zoals hij met het bloed
van de stier gedaan heeft; hij zal het op
het verzoendeksel en voor het verzoendeksel
sprenkelen. Zo zal hij verzoening doen over
het heiligdom om de onreinheden der
Israëlieten en om hun overtredingen in al
hun zonden’.
(Lev.16:15,16).
De
hogepriester handelde in dit alles als een
middelaar. Hij nam de zonden op zich, nam
deze mee uit het heiligdom, en droeg deze
over op de zondebok, die dan werd
weggeleid van de gemeenschap naar de
woestijn. Pas dan waren de zonden
helemaal weggedaan! Deze zondebok Azazel
was een zinnebeeld van de grote
tegenstander; de duivel.
Als
aanstichter van de zonde, worden
uiteindelijk alle ongerechtigheden van
een berouwvol volk hem toegerekend! Zijn
wegvoering symboliseert een eeuwige
scheiding met Gods volk. De woestijn staat
symbool voor de verwoeste staat waarin onze
wereld binnenkort zal verkeren. Machteloos
zal hij moeten toezien hoe hij en zijn
gevallen engelen op een levenloze wereld
(een afgrond gelijk) voor de duur van
duizend jaar gebonden zullen zijn door de
omstandigheden, waar zij zich niet aan
kunnen onttrekken.
Jeremia
heeft de komende staat van onze wereld als
volgt beschreven:' Ik
zag de aarde, en zie zij was woest en ledig;
en ik zag naar de hemel, en zijn licht was
er niet. Ik zag de bergen, en zie zij
beefden, en alle heuvels schudden. Ik zag en
zie er was geen mens, en al het gevogelte
des hemels was weggevlogen'(Jeremia
4:23-25).
Uiteindelijk zal de duivel zijn einde vinden
in een poel van vuur en zwavel, om nooit
meer iemand te verleiden.
Hiermee werd op Grote Verzoendag uitgebeeld
dat de zonde voor altijd uitgebannen zal
worden en dat het verlossingsplan ieder
berouwvol mens de mogelijkheid biedt om een
leven te ontvangen dat zich losmaakt van de
zonde en haar gevolgen.
Op deze dag
werd het Joodse volk geboden aan
zelfonderzoek te doen:' Het
zal u een volkomen sabbat zijn en gij zult u
verootmoedigen'
(Leviticus
16:31).
Wie zich
op die dag voor God verootmoedigde, zijn
zonden beleeden daarmee brak, vond genade,
maar wie daar niets voor voelde, werd
afgesneden van de legerschare!
Dit laatste
maakt de herfst van 1844 zo ontzettend
gewichtig!
Grote
verzoendag op aarde was een afspiegeling van
Grote Verzoendag in de hemel.
'Al
dezen verrichten slechts dienst bij een
afbeelding en
schaduw van
het hemelse...',(Hebr.8:5), aldus Paulus.
We zien in
de herfst van 1844 Jezus, Zijn laatste
werkzaamheden
verrichtende in het heiligdom, in de ware
tabernakel die de Here heeft opgericht
en niet een mens.
Zijn werk
bestond daar uit het reinigen van het
hemelse Heiligdom van alle
geregistreerde zonden,
en Zijn doel is, ons door Zijn genade
de overwinning te geven over onszelf, voor
nu en voor altijd!
Zullen wij
onze zonden belijden en ermee breken om niet
straks afgesneden te worden van een
overwinnend volk, dat binnenkort de
poorten van het Nieuwe Jeruzalem zal
binnentrekken, of zullen ze blijven staan,
ons tot een getuigenis?
Voor ons is
het nu:
Het uur
van de waarheid!;
Wij zijn nu, wat we morgen zullen zijn!
Jezus
zei:“Mijn koninkrijk is niet van deze
wereld!”; Tot welk koninkrijk behoren wij op
dit moment als wij spreken, handelen en
keuzes maken?
Als wij dan
willen dat onze hemelse Hogepriester in Zijn
slotpleidooi ten gunste van ons zal spreken,
dan moeten we nu echte christenen zijn! Dan
hoeven wij ons geen zorgen te maken, als
onze hemelse Hogepriester spoedig Zijn werk
in het Heiligdom moet afsluiten met de
plechtige woorden:' Wie
onrecht doet, hij doet nog meer onrecht; wie
vuil is, hij worde nog vuiler; wie
rechtvaardig is, hij bewijze nog meer
rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde
nog meer geheiligd. Zie, Ik kom spoedig en
mijn loon is bij Mij om een ieder te
vergelden, naardat zijn werk is!'
(Openbaring 22: 11,12).
Jochanan
(3EBN).
|
|