|
De Goddelijke Herder
(52)
"Ik ben de Goede
Herder. De goede herder zet zijn leven in
voor zijn schapen." (Joh.10:11) "Ik ben
de Goede Herder en Ik ken de Mijne, en de
Mijne kennen Mij, gelijk Mij de Vader kent
en Ik de Vader ken, en Ik zet Mijn leven
in voor de schapen." (Joh.10:14,15)
Weer wist Jezus de
aandacht van zijn toehoorders te trekken
door het gebruik van beelden die hun
vertrouwd waren. Hij had de invloed van de
Geest vergeleken met het koele,
verfrissende water. Hij had Zichzelf
voorgesteld als het licht, de bron van
leven en blijdschap voor de natuur en voor
de mens. Nu stelt Hij Zijn verhouding tot
hen die in Hem geloven, voor in een
prachtig landelijk beeld. Met geen ander
beeld dan dit waren Zijn toehoorders meer
vertrouwd, en de woorden van Christus
verbonden het voor eeuwig met Hemzelf.
Nooit zouden de discipelen meer kunnen
zien naar de herders die hun kudden
hoeden, zonder zich de les van de Heiland
te herinneren. Zij zouden Christus zien in
iedere trouwe herder. Zij zouden zichzelf
zien in iedere hulpeloze en afhankelijke
kudde.
Dit beeld had de
profeet Jesaja toegepast op de zending van
de Messias, in de troostrijke woorden:
"Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion;
verhef uw stem met kracht, vreugdebode
Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg tot
de steden van Juda: Zie hier is uw God
!... Hij zal als een herder Zijn kudde
weiden, in Zijn arm de lammeren vergaderen
en ze in Zijn schoot dragen."
(Jes.40:9,10) David had gezongen : "De
Here is mijn Herder; mij ontbreekt niets."
(Psalm 23:1) En de Heilige Geest had door
Ezechiël verklaard: "Dan zal Ik één herder
over hen aanstellen, die hen weiden zal."
(Ez.34:23)
"De verlorene zal Ik zoeken en de
afgedwaalde terughalen ; de gewonde zal Ik
verbinden en de zieke versterken."
(Ez.34:16)
"Ik zal met hen een verbond des vredes
sluiten." (Ez.34:25) "Dan zullen zij de
volken niet langer tot een prooi zijn...
maar zij zullen veilig wonen, zonder dat
iemand hen opschrikt." (Ez.34:28)
Christus paste deze profetieën op Zichzelf
toe, en Hij liet de tegenstelling zien
tussen Zijn eigen karakter en dat van de
leiders van Israël.
De Farizeeën hadden
juist iemand uit de schaapskooi verdreven,
omdat hij het waagde te getuigen van de
kracht van Christus. Zij hadden een ziel,
die door de Ware Herder tot Zich getrokken
werd, uitgesloten. Daarmede hadden zij
getoond, dat zij niet op de hoogte waren
van het werk dat hun was opgedragen, en
hun vertrouwenspositie als herders der
kudde onwaardig waren. Jezus stelde hun nu
de tegenstelling voor ogen tussen hen en
de Goede Herder, en Hij wees op Zichzelf
als de ware bewaker van de kudde des
Heren. Voordat Hij dit evenwel doet,
spreekt Hij van Zichzelf in een andere
beeldspraak.
Hij zei : "Wie niet
door de deur de schaapskooi binnenkomt,
maar op een andere plaats inklimt, die is
een dief en een rover; maar wie door de
deur binnenkomt, is de herder der
schapen." (Joh.10:1,2)
De Farizeeën onderkenden niet, dat deze
woorden tegen hen gesproken werden. Toen
zij in hun hart de betekenis ervan
overwogen, vertelde Jezus hun eenvoudig:
"Ik ben de deur; als iemand door Mij
binnenkomt, zal Hij behouden worden; en
hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden.
De dief komt niet dan om te stelen en te
slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen,
opdat zij leven hebben en overvloed."
(Joh.10:9)
Christus is de deur
die toegang geeft tot de schaapskooi van
God. Door deze deur zijn al Zijn kinderen,
van de vroegste tijden af, binnengekomen.
In Jezus zoals Deze werd afgebeeld in
typen, zoals Hij werd afgeschaduwd in
symbolen, zoals Hij werd bekendgemaakt in
de voorzegging der profeten, zoals Hij
werd ontsluierd in de lessen door Hem aan
de discipelen gegeven, en in de wonderen
door Hem voor de mensenkinderen verricht,
hebben zij aanschouwd "Het Lam Gods, Dat
de zonde der wereld wegneemt" (Joh.1:29),
en door Hem worden zij binnen de
schaapskooi van Zijn genade gebracht.
Velen zijn gekomen en hebben andere
doelstellingen voor het geloof van de
wereld naar voren gebracht; plechtigheden
en stelsels zijn uitgedacht waardoor de
mensen rechtvaardiging en vrede met God
hopen te verkrijgen, en op deze wijze
toegang tot Zijn schaapskooi te vinden.
Maar de enige deur is Christus, en allen
die iets in het midden hebben gebracht om
de plaats van Christus in te nemen, allen
die getracht hebben de schaapskooi langs
enig andere weg binnen te komen, zijn
dieven en rovers.
De Farizeeën waren
niet door de deur binnengekomen. Zij waren
de schaapskooi binnengeklommen langs een
andere weg dan Christus, en zij brachten
niet het werk van de ware herder ten
uitvoer. De priesters en oversten, de
schriftgeleerden en Farizeeën verwoestten
de levende weiden en verontreinigden de
bronnen van het water des levens. De
geïnspireerde woorden geven een getrouwe
beschrijving van deze valse herders:
"Zwakke versterkt gij niet, zieke geneest
gij niet, wonde verbindt gij niet,
afgedwaalde haalt gij niet terug... maar
gij heerst over hen met hardheid en
geweldenarij." (Ez.34:4)
Door alle eeuwen heen
hebben wijsgeren en leraars de wereld
theorieën voorgeschilderd om aan de nood
der ziel te voldoen. Ieder heidens volk
heeft zijn grote leraars gehad en zijn
godsdienstige systemen die andere wegen
ter verlossing boden dan Jezus, de ogen
der mensen van het aangezicht des Vaders
afwendden, en hun harten vervulden met
vrees voor Hem Die hun slechts zegeningen
heeft geschonken. De strekking van hun
werk is, dat zij God beroven van datgene
wat zowel door schepping als door
verlossing Hem toebehoort. En deze valse
leraars beroven eveneens de mens.
Miljoenen mensen gaan gebukt onder valse
godsdiensten, gebonden door de slaafse
vrees, door trage onverschilligheid, zij
zwoegen als lastdieren, beroofd van hoop
en vreugde of bezieling in dit leven, en
met slechts een sombere angst voor het
hiernamaals. Alleen het evangelie van de
genade Gods kan de ziel opheffen. Het
aanschouwen van de liefde Gods, zoals deze
werd geopenbaard in Zijn Zoon, zal het
hart beroeren en de krachten der ziel
opwekken zoals dat door niets anders kan
geschieden. Christus kwam om het beeld
Gods in de mens te herscheppen; en een
ieder die de mens doet afkeren van
Christus, doet hem afkeren van de bron van
ware ontwikkeling; hij ontneemt hem de
hoop en het doel en de heerlijkheid des
levens. Hij is, een dief en een rover.
"Wie door de deur binnenkomt, is de herder
der schapen." (Joh.10:2)
Christus is zowel de
deur als de Herder. Hij komt binnen door
Zichzelf. Door Zijn eigen offer wordt Hij
de Herder der schapen. "Voor hem doet de
deurwachter open en de schapen horen naar
zijn stem en hij roept zijn eigen schapen
bij name en voert ze naar buiten. Wanneer
hij zijn eigen schapen alle naar buiten
gebracht heeft, gaat hij voor ze uit, en
de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem
kennen." (Joh.10:3,4)
Van alle schepselen
is het schaap een van de schuchterste en
meest hulpeloze, en in het Oosten is de
zorg van de herder voor zijn kudde
onvermoeid en onafgebroken. Eertijds en
ook nu nog, was er weinig veiligheid
buiten de steden. Stropers uit de
zwervende grensstammen, of roofdieren in
hun schuilplaatsen in de rotsen, lagen op
de loer om de kudden te beroven. De herder
waakte over hetgeen hem was toevertrouwd,
hoewel hij wist, dat dit ging op gevaar
af voor zijn eigen leven. Jakob, die de
kudden van Laban hoedde op de weidegronden
van Haran, zei als beschrijving van zijn
eigen onvermoeide arbeid: "Des daags
sloopte mij de hitte en des nachts de
koude, en de slaap week van mijn ogen."
(Gen.31:40) En bij het hoeden van de
schapen van zijn vader, trad de jonge
David geheel alleen de leeuw en de beer
tegemoet, en redde het geroofde lam van
tussen hun tanden.
Wanneer een herder
zijn kudden over de rotsachtige heuvels
leidt, door wouden en woeste ravijnen,
naar de grasrijke plekjes langs de rivier;
wanneer hij over hen waakt in de bergen
gedurende de eenzame nacht, hen behoedend
voor rovers, teder zorgend voor de zieken
en zwakken, geraakt zijn leven nauw met
het hunne verbonden. Een sterke, tedere
gehechtheid bindt hem aan datgene wat aan
zijn zorg is toevertrouwd. Hoe groot de
kudde ook is, de herder kent elk schaap.
Elk schaap heeft zijn naam, en luistert
naar die naam wanneer de herder het roept.
Zoals een aardse
herder zijn schapen kent, zo kent ook de
goddelijke Herder Zijn kudde, die
verstrooid is over de gehele wereld. "Gij
toch zijt Mijn schapen, de schapen die Ik
weid; gij zijt mensen en Ik ben uw God,
luidt het woord van de Here Here."
(Ez.34:31) Jezus zegt : "Ik heb u bij uw
naam geroepen, gij zijt Mijn." (Jes.43:1)
"Ik heb u in Mijn handpalmen gegrift."
(Jes.49:16)
Jezus kent ons
persoonlijk, en is bewogen door het gevoel
van onze zwakheden. Hij kent ons allen bij
name. Hij kent het huis waarin wij wonen,
de naam van ieder die daarin woont. Hij
heeft soms Zijn dienstknechten opdracht
gegeven om naar een bepaalde straat in een
bepaalde stad te gaan, naar een zeker
huis, om één van Zijn schapen op te
zoeken. Jezus kent iedere ziel zo
volkomen, alsof die de enige was voor wie
de Heiland is gestorven. De wanhoop van
ieder mens raakt Zijn hart. De kreet om
hulp bereikt Zijn oor. Hij is gekomen om
alle mensen tot Zich te trekken. Hij zegt
tot hen: "Volg Mij" (Matth.9:9), en Zijn
Geest beweegt hun harten om hen tot Hem te
trekken. Velen weigeren getrokken te
worden. Jezus weet wie zij zijn. Hij weet
ook wie vol vreugde Zijn roep horen, en
bereid zijn onder Zijn herderlijke zorg te
komen. Hij zegt : "Mijn schapen horen Mijn
stem, en Ik ken ze en zij volgen Mij."
(Joh.10:27)
Hij zorgt voor een ieder alsof er geen
ander op de aardbodem bestond.
"Hij roept zijn
eigen schapen bij name en voert ze naar
buiten... en de schapen volgen hem, omdat
ze zijn stem kennen." (Joh.10:3,4)
De herder in het
Oosten drijft zijn schapen niet. Hij is
niet afhankelijk van geweld of vrees; maar
terwijl hij voor hen uitgaat, roept hij
hen. Zij kennen zijn stem en luisteren
naar de roep. Zo doet ook de
Heiland-Herder met Zijn schapen. De
schrift zegt: "Gij leiddet Uw volk als een
kudde door de hand van Mozes en Aaron."
(Psalm 77:21) Door de profeet verklaart
Jezus : "Ik heb u liefgehad met eeuwige
liefde, daarom heb Ik u getrokken in
goedertierenheid." (Jer.31:3) Hij dwingt
niemand Hem te volgen. "Met mensenbanden
trok Ik hen", zegt Hij, "met koorden der
liefde." (Hos.11:4)
Het is niet de
vrees voor straf of de hoop op een eeuwige
beloning, die de discipelen van Christus
ertoe brengt Hem te volgen. Zij
aanschouwen de onvergelijke liefde van de
Heiland, zoals deze werd geopenbaard door
heel Zijn pelgrimstocht op aarde, van de
kribbe van Bethlehem tot het kruis van
Golgotha, en de aanblik van Hem trekt hen
aan, vertedert en onderwerpt de ziel.
Liefde ontwaakt in het hart van degenen
die Hem aanschouwen. Zij horen Zijn stem
en zij volgen Hem.
Zoals de herder
voor zijn schapen uitgaat en zelf eerst de
gevaren van de weg tegemoet treedt, zo
doet Jezus dat ook met Zijn volk. "Wanneer
hij zijn eigen schapen alle naar buiten
gebracht heeft, gaat hij voor ze uit."
(Joh.10:4) De weg naar de hemel is gewijd
door de voetsporen van de Heiland. Het
pad mag steil en ruw zijn, maar Jezus is
ook langs die weg gegaan; Zijn voeten
hebben de wrede doornen neergedrukt om het
pad gemakkelijker te maken voor ons.
Iedere last die wij moeten dragen, heeft
Hij Zelf gedragen.
Hoewel Hij nu is
opgevaren tot in de tegenwoordigheid van
God, en de troon van het heelal deelt,
heeft Jezus Zijn ontfermende geest
geenszins verloren. Op het ogenblik staat
datzelfde tedere, medelijdende hart open
voor alle smarten der mensheid. Heden
wordt die hand die doorstoken werd,
uitgestoken om Zijn kinderen die in de
wereld zijn, nog overvloediger te zegenen.
"Zij zullen voorzeker niet verloren gaan
in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn
hand roven." (Joh.10:28) De ziel die
zichzelf aan Christus heeft gegeven, is
kostbaarder in Zijn ogen dan de gehele
wereld. De Heiland zou door het
lijden van Golgotha zijn gegaan om één
mens te redden voor Zijn koninkrijk.
Hij zal nooit één mens voor wie Hij reeds
is gestorven, verlaten. Tenzij Zijn
volgelingen verkiezen Hem te verlaten, zal
Hij hen vasthouden.
In al onze
beproevingen hebben wij een nimmer falende
Helper. Hij laat ons niet alleen, om te
worstelen met de verzoeking, om strijd
te voeren met het boze en ten slotte
verpletterd te worden onder lasten en
smart. Hoewel Hij nu is onttrokken aan
sterfelijke ogen, kan het oor des geloofs
Zijn stem horen, die zegt: Vrees niet, Ik
ben met u. "Ik ben... de levende, en Ik
ben dood geweest, en zie, Ik ben levend
tot in alle eeuwigheden." (Openb.1:18)
Ik heb uw smarten
gedragen, uw worstelingen ervaren, uw
verzoekingen het hoofd geboden. Ik ken uw
tranen; Ik heb ook geweend. De smarten die
te diep zijn om in welk mensenoor ook te
fluisteren, ken Ik. Denk niet, dat gij
alleen en verlaten zijt. Hoewel uw pijn
geen enkele snaar in enig hart op aarde
doet trillen, zie op Mij, en leef. "Bergen
mogen wijken en heuvelen wankelen, maar
Mijn goedertierenheid zal van u niet
wijken en Mijn vredesverbond zal niet
wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here."
(Jes.54:10)
Hoezeer de herder
zijn schapen mag liefhebben, hij houdt van
zijn zonen en dochters meer. Jezus is niet
alleen onze Herder; Hij is onze "Eeuwige
Vader.” (Jes.9:5) En Hij zegt : "Ik ken
de Mijne, en de Mijne kennen Mij, gelijk
Mij de Vader kent en Ik de Vader ken."
(Joh.10:14,15) Welk een verklaring is dit
! — de eniggeboren Zoon, Hij Die aan de
boezem des Vaders is, Hij Die door God
verklaard is te zijn "de Man Die Mijn
metgezel is" (Zach.13:7), — de
gemeenschap tussen Hem en de eeuwige God
wordt genoemd om de gemeenschap tussen
Christus en Zijn kinderen op aarde voor te
stellen! Omdat wij de gave Zijns Vaders
zijn en de beloning voor Zijn werk, heeft
Jezus ons lief. Hij heeft ons lief als
Zijn kinderen. Lezer, lezeres, Hij heeft u
lief. De hemel zelf kan niets beters,
niets groters schenken. Heb daarom
vertrouwen.
Jezus dacht aan
alle mensen over de gehele aarde die door
valse herders werden misleid. Zij die Hij
verlangde te verzamelen als schapen Zijner
weide, waren verstrooid onder wolven, en
Hij zei: "Nog andere schapen heb Ik, die
niet van deze stal zijn; ook die moet Ik
leiden, en zij zullen naar Mijn stem
horen, en het zal worden één kudde, één
herder." (Joh.10:16)
"Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik
Mijn leven afleg om het weder te nemen."
(Joh.10:17) Dat wil zeggen, Mijn Vader
heeft u zó liefgehad, dat Hij Mij nog te
meer liefheeft, omdat Ik Mijn leven geef
om U te verlossen. Door uw
plaatsvervanger en borg te worden, door
Mijn leven te geven, door uw
verplichtingen, uw overtredingen op Mij te
nemen, heb Ik Mij bemind gemaakt bij de
Vader.
"Ik leg Mijn leven
af om het weder te nemen. Niemand ontneemt
het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af.
Ik heb macht het af te' leggen en macht
het weder te nemen." (Joh.10:17,18)
Terwijl Hij als lid
van het menselijk gezin sterfelijk was,
was Hij als God de fontein des levens voor
de wereld. Hij had de naderende dood
kunnen weerstaan, en Hij had kunnen
weigeren onder de macht van de dood te
komen; maar vrijwillig legde Hij Zijn
leven af, om leven en onsterfelijkheid aan
het licht te brengen. Hij droeg de zonde
der wereld, verdroeg de vloek daarvan, gaf
Zijn leven als een offerande, opdat de
mens niet voor eeuwig zou sterven.
"Nochtans, onze ziekten heeft Hij op Zich
genomen, en onze smarten gedragen... Om
onze overtredingen werd Hij doorboord, om
onze ongerechtigheden verbrijzeld; de
straf die ons de vrede aanbrengt, was op
Hem, en door Zijn striemen is ons genezing
geworden. Wij allen dwaalden als schapen,
wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg,
maar de Here heeft ons aller
ongerechtigheid op Hem doen neerkomen."
(Jes.53:4-5) ("Wens der eeuwen" -
E.G.White)
|
|