Dienstbetoon (47)
De gehele
nacht werd doorgebracht op de berg; en toen de zon
opging, daalden Jezus en Zijn discipelen af naar de
vlakte. Geheel in beslag genomen door hun gedachten,
waren de discipelen eerbiedig en stil. Zelfs Petrus had
geen woorden. Gaarne zouden ze zijn blijven toeven op
die heilige plaats, die was aangeraakt door het licht
van de hemel en waar de Zoon van God Zijn heerlijkheid
geopenbaard had; maar er moest werk gedaan worden voor
de mensen, die reeds overal naar Jezus zochten.
Aan de voet
van de berg had zich een groot gezelschap verzameld,
daarheen geleid door de discipelen die achtergebleven
waren, maar die wisten waar Jezus Zich had
teruggetrokken. Toen de Heiland naderbij kwam, gebood
Hij Zijn drie metgezellen te zwijgen over datgene
waarvan ze getuigen waren geweest, zeggende : "Vertelt
niemand dit gezicht, voordat de Zoon des mensen uit de
doden is opgewekt." (Matth.17:9) De openbaring die aan
de discipelen gegeven was, moest in hun harten
overdacht, en niet wijd en zijd verkondigd worden.
Het aan de menigte vertellen, zou alleen maar bespotting
opwekken of ijdele verwondering. En zelfs de negen
apostelen zouden het schouwspel niet begrijpen, totdat
Jezus uit de doden was opgestaan. Hoe traag van begrip
zelfs de drie bevoorrechte discipelen waren, zien we in
het feit, dat, ondanks alles wat Christus gezegd had
over datgene wat voor Hem lag, zij onder elkander
vroegen, wat het opstaan uit de doden zou betekenen.
Toch vroegen zij niet aan Jezus om een verklaring. Zijn
woorden betreffende de toekomst hadden hen met smart
vervuld; zij zochten geen verdere openbaring betreffende
datgene waarvan ze zo graag zouden willen geloven, dat
het nooit zou gebeuren.
Toen de
mensen in de vlakte Jezus bemerkten, liepen ze Hem snel
tegemoet, en begroetten Hem met uitdrukkingen van
eerbied en vreugde. Toch bemerkte Zijn scherpe blik, dat
zij in grote verwarring waren. De discipelen schenen
bezorgd te zijn. Er had zich juist een omstandigheid
voorgedaan die hun bittere teleurstelling en vernedering
had veroorzaakt.
Terwijl zij
wachtten aan de voet van de berg, had een vader zijn
zoon tot hen gebracht, om verlost te worden van een
stomme geest, die hem martelde. Toen Jezus de twaalven
had uitgezonden, om in geheel Galilea te prediken, had
Hij aan de discipelen macht gegeven over de onreine
geesten, om die uit te werpen.
Toen zij uitgingen, sterk in het geloof, hadden de boze
geesten aan hun woord gehoorzaamd. Nu gaven ze in de
naam van Christus de kwellende geest bevel zijn
slachtoffer te verlaten; maar de geest bespotte hen
slechts door opnieuw zijn macht te tonen. De discipelen,
die niet in staat waren hun nederlaag te verklaren,
gevoelden, dat zij schande brachten over zichzelf en hun
Meester. En onder de menigte bevonden zich
schriftgeleerden die van deze gelegenheid zo goed
mogelijk gebruik maakten om hen te vernederen. Zij
verdrongen zich rondom de discipelen en stelden hun
vragen waardoor ze trachtten te bewijzen dat zij en hun
Meester bedriegers waren.
Hier, zo verklaarden de rabbi's triomfantelijk, was een
onreine geest die de discipelen noch Jezus Zelf konden
overwinnen. De mensen waren geneigd zich aan de zijde
der schriftgeleerden te stellen, en een gevoel van
verachting en hoon ging door de menigte.
Maar
plotseling verstomden de beschuldigingen. Men zag Jezus
en Zijn drie discipelen naderbij komen, en met een
plotselinge ommekeer in hun gevoelens gingen de mensen
Hem tegemoet. De nacht van gemeenschap met de hemelse
heerlijkheid had zijn sporen nagelaten op de Heiland en
Zijn metgezellen. Op ieders gelaat lag een lichtglans
die de toeschouwers deed vrezen. De schriftgeleerden
trokken zich bevreesd terug, terwijl het volk Jezus
verwelkomde. Alsof Hij getuige was geweest van alles wat
er gebeurd was, zo kwam de Heiland naar het toneel van
de onenigheid, en terwijl Hij Zijn blik richtte op de
schriftgeleerden, vroeg Hij : "Waarom zijt gij met hen
aan het redetwisten?" (Marc.9:16)
Maar de
stemmen, die zo vrijmoedig en uitdagend waren geweest,
zwegen nu. Een stilzwijgen was over het gehele
gezelschap gevallen. Nu baande de bedroefde vader zich
een weg door de menigte, en terwijl hij aan de voeten
van Jezus viel, vertelde hij de geschiedenis van zijn
verdriet en teleurstelling.
"Meester", zei hij, "ik heb mijn zoon tot U gebracht,
die een stomme geest heeft. En waar hij hem aangrijpt,
werpt hij hem op de grond.…. En ik heb Uw discipelen
gezegd, dat zij hem zouden uitdrijven, en zij hebben het
niet gekund.” (Marc.9:17,18)
Jezus zag om Zich heen naar de van ontzag vervulde
menigte, de vittende schriftgeleerden, de verslagen
discipelen. Hij las het ongeloof in ieder hart; en met
een stem vol smart riep Hij: "O ongelovig geslacht, hoe
lang zal Ik nog bij U zijn? Hoe lang zal Ik u nog
verdragen?" (Marc.9:19)
Toen gebood Hij de wanhopige vader : "Breng uw zoon
hier." (Luc.9:41)
De jongen werd gebracht, en toen de ogen van de Heiland
op hem rustten, wierp de boze geest hem op de grond in
stuiptrekkingen van doodsangst. Hij lag daar zich
wentelend en met het schuim op de mond, de lucht
verscheurend met huiveringwekkende kreten.
Weer hadden
de Vorst des levens en de vorst van de machten der
duisternis elkander ontmoet op het strijdtoneel.
Christus in de vervulling van Zijn opdracht "aan
gevangenen loslating te verkondigen... om verbrokenen
heen te zenden in vrijheid." (Luc.4:19)
Satan in zijn pogingen om zijn slachtoffer in zijn macht
te houden. Engelen des lichts en de legerscharen van
boze engelen, ongezien, drongen naderbij om de strijd
gade te slaan. Een ogenblik stond Jezus toe, dat de boze
geest zijn macht toonde, opdat de toeschouwers een
begrip zouden krijgen van de verlossing die zou
plaatsvinden.
De menigte keek met ingehouden adem toe, de vader
gepijnigd door hoop en vrees. Jezus vroeg: "Hoe lang is
het al, dat dit hem overkomt ?" (Marc.9:21) De vader
vertelde het verhaal van lange jaren van lijden, en
daarna, alsof hij het niet meer kon verdragen, riep hij
uit: "Als Gij iets kunt doen, help ons en heb medelijden
met ons !" (Marc.9:22) "Als Gij kunt !" (Marc.9:22)
Zelfs nu twijfelde de vader aan de macht van Christus.
Jezus
antwoordt : "Als gij kunt! Alle dingen zijn mogelijk
voor wie gelooft." (Marc.9:23)
Er bestaat geen tekort aan macht van de kant van
Christus; de genezing van de zoon hangt af van het
geloof van de vader. Terwijl hij in tranen uitbarst,
omdat hij zijn eigen zwakheid beseft, geeft de vader
zich over aan de genade van Christus, met de kreet: "Ik
geloof, kom mijn ongeloof te hulp !" (Marc.9:24)
Jezus wendt Zich tot de zieke en zegt : "Gij stomme en
dove geest, Ik beveel u : ga van hem uit en kom niet
meer in hem." (Marc.9:25)
Er klinkt een schreeuw, er wordt in
doodsangst geworsteld. Bij het uitgaan schijnt de
onreine geest het leven uit zijn slachtoffer te
scheuren. Dan ligt de jongen daar zonder zich te
bewegen, ogenschijnlijk levenloos. De menigte fluistert,
"dat hij gestorven is" (Marc.9:26) maar Jezus neemt hem
bij de hand, richt hem op, en geeft hem, naar geest en
lichaam volmaakt gezond, aan zijn vader. Vader en zoon
prijzen de naam van hun Verlosser. De menigte staat
"verslagen over de majesteit Gods" (Marc.9:43), terwijl
de schriftgeleerden, overwonnen en terneergeslagen,
zich gemelijk afwenden.
"Als Gij iets kunt doen, help ons en heb medelijden met
ons!" (Marc.9:22) Hoe menige met zonden beladen ziel
heeft dat gebed herhaald. En tot allen komt het antwoord
van de medelijdende Heiland: "Als gij kunt! Alle dingen
zijn mogelijk voor wie gelooft." (Marc.9:23)
Het geloof verbindt ons met de hemel, en geeft ons
kracht om opgewassen te zijn tegen de machten der
duisternis. In Christus heeft God ons een middel gegeven
om iedere zondige karaktertrek te overwinnen en om
weerstand te bieden aan iedere verzoeking, hoe sterk die
ook moge zijn. Maar velen menen, dat het geloof hun
ontbreekt, en daarom blijven zij verwijderd van
Christus. Laten deze zielen, in hun hulpeloze
onwaardigheid, zichzelf overgeven aan de genade van hun
barmhartige Heiland. Zie niet op uzelf, maar op
Christus. Hij Die de zieken heeft genezen en de boze
geesten heeft uitgeworpen toen Hij onder de mensen
wandelde, is heden nog dezelfde machtige Verlosser. Het
geloof komt tot ons door het Woord van God. Klem u dan
vast aan Zijn belofte: "Wie tot Mij komt, zal Ik
geenszins uitwerpen." (Joh.6:37)
Werp u aan Zijn voeten met de woorden : "Helpt U me als
mijn geloof te kort schiet." (Marc.9:24) U
kunt nooit verloren gaan wanneer u dit doet, nooit.
In een korte
spanne tijds aanschouwden de discipelen de uitersten van
heerlijkheid en vernedering. Zij hebben gezien hoe het
menselijke werd veranderd naar het beeld van God, en hoe
het werd verlaagd naar de gelijkenis van Satan. Ze
hebben gezien hoe Jezus van de berg waar Hij gesproken
had met de hemelse boodschappers en waar Hij is
uitgeroepen als de Zoon van God door de stem uit de
stralende heerlijkheid, is afgedaald om dat meest
bedroevende en weerzinwekkende schouwspel te zien, de
bezeten jongen, met verwrongen gelaat, knarsetandend in
de stuiptrekkingen van zijn zielestrijd, die door geen
menselijke macht verlicht kon worden. En deze machtige
Verlosser, Die slechts enkele uren tevoren verheerlijkt
had gestaan voor de ogen van Zijn verwonderde
discipelen, bukt Zich om het slachtoffer van Satan op te
heffen van de aarde waar hij zich wentelt, en schenkt
hem gezond naar geest en lichaam terug aan zijn vader en
zijn thuis.
Het was een aanschouwelijke les aangaande het
verlossingswerk — de Goddelijke Die Zich vanuit de
heerlijkheid van de Vader neerbuigt om het verlorene te
redden. Het gaf ook een beeld van de zending van de
discipelen. Het leven van de dienstknechten van Jezus
moet niet alleen worden doorgebracht op de top van de
berg met Jezus, in uren van geestelijke verlichting. Er
is werk voor hen beneden in de vlakte. Zielen die Satan
tot zijn slaven heeft gemaakt, wachten op het woord van
geloof en gebed om hen te bevrijden.
De negen
discipelen dachten nog na over het bittere feit van hun
eigen falen, en toen Jezus weer met hen alleen was,
vroegen zij: "Waarom hebben wij hem niet kunnen
uitdrijven?" (Matth.17:19)
Jezus antwoordde hun : "Vanwege uw kleingeloof. Want
voorwaar, Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een
mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u
van hier daarheen, en hij zal zich verplaatsen, en niets
zal u onmogelijk zijn. Maar dit geslacht vaart niet uit
dan door bidden en vasten." (Matth.17:20,21)
Hun ongeloof, dat hun verhinderde dieper met Jezus mede
te gevoelen, en de zorgeloosheid waarmede zij het
heilige werk dat hun opgedragen was, beschouwden, was de
oorzaak geweest van hun falen in het treffen met de
machten der duisternis.
De woorden
van Christus die op Zijn dood wezen, hadden droefheid en
twijfel gebracht. En het uitkiezen van de drie
discipelen om Jezus te vergezellen naar de berg, had de
jaloezie van de negen opgewekt. In plaats van hun geloof
te versterken door gebed en door overpeinzing van de
woorden van Christus, waren ze aanhoudend bezig geweest
over hun ontmoedigingen en persoonlijke grieven. In
deze duistere toestand waren zij de strijd met Satan
aangegaan.
Om in een
dergelijke strijd succes te hebben, moesten zij in een
andere geestesgesteldheid te werk gaan. Hun geloof moest
versterkt worden door vurig gebed en vasten en in
nederigheid des harten. Zij moesten ontledigd worden van
zichzelf, en vervuld van de Geest en kracht van God.
Ernstig, volhardend smeken tot God in het geloof —
geloof dat tot een volkomen afhankelijkheid van God
leidt, en een onvoorwaardelijke toewijding aan Zijn
werk — dit alleen kan baten om aan mensen de hulp van de
Heilige Geest te schenken in de strijd tegen de
overheden en de machten, de wereldbeheersers dezer
duisternis en de boze geesten in de hemelse gewesten.
"Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad", zei
Jezus, "zult gij tot deze berg zeggen : Verplaats u van
hier daarheen, en hij zal zich verplaatsen."
(Matth.17:20)
Hoewel het
mosterdzaadje zo klein is, bevat het dezelfde
geheimzinnige levenstelregel dat de hoogste boom doet
groeien. Wanneer het mosterdzaad in de grond geworpen
wordt, grijpt dat kleine leven ieder element aan dat God
geschonken heeft om het te voeden, en het ontwikkelt
zich snel tot een stevig gewas. Indien u een dergelijk
geloof hebt, zult u het Woord Gods aangrijpen en alle
hulpmiddelen die Hij beschikt heeft. Op deze wijze zal
uw geloof sterker worden en zal u de kracht des hemels
ter hulpe stellen. De hindernissen die door Satan op uw
pad geplaatst worden, zullen, hoewel ze schijnbaar even
onoverkomelijk zijn als de eeuwige heuvelen, verdwijnen
op het bevel des geloofs. "Niets zal u onmogelijk zijn."
(Matth.17:20) ("Wens der eeuwen" E.G.White)