|
De geestelijke strekking van Gods wet
De Tien Geboden gegeven op de Sinaï.
Het was Christus die, te midden van
donderslagen en vuurvlammen, de wet op de Sinaï
afkondigde. De heerlijkheid Gods rustte als een
verterend vuur op de top van de berg, en de berg beefde
voor de tegenwoordigheid des Heren. Het leger van
Israël, dat met het aangezicht ter aarde lag, had vol
ontzag geluisterd naar de heilige geboden van de wet.
Welk een tegenstelling met het
schouwspel op de berg der zaligsprekingen!
Onder de zomerhemel waar slechts het gezang van de
vogels de stilte verbrak, ontvouwde Jezus de beginselen
van Zijn koninkrijk. Toch verklaarde Hij, die op die dag
tot de mensen sprak in de geest der liefde, hen de
beginselen van de wet die gegeven werd op Sinaï.
Toen de wet gegeven werd was het nodig dat Israël,
ontaard door de langdurige slavernij in Egypte, onder de
indruk gebracht werd van de kracht en de majesteit van
God; nochtans openbaarde Hij Zich niet minder aan hen
als een God van liefde.
“De Here is gekomen van Sinaï en over
hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans verschenen
van het gebergte Paran, En gekomen uit het midden van
heilige tienduizenden; Aan Zijn rechterzijde zagen zij
een brandend vuur. Ja, Hij heeft de volken lief; al Zijn
heiligen
In Uw hand zijn zij, aan uw voeten legeren zij zich,
Vangen iets op van uw woorden.” (Deut. 33: 2, 3).
Aan Mozes openbaarde God Zijn
heerlijkheid in die prachtige woorden, die door de
eeuwen heen als een onschatbare nalatenschap gekoesterd
zijn: “Here, Here, God, barmhartig en genadig,
lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die
goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die
ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft.” (Ex.
34: 6, 7).
De wet, die op Sinaï gegeven werd, was
de uiteenzetting van het beginsel der liefde, een
openbaring gegeven aan de aarde van de wet des hemels.
Ze werd verordineerd in de hand van een Middelaar;
gesproken door Hem door Wiens kracht de harten der
mensen in harmonie gebracht konden worden met de
beginselen van de wet. God had de bedoeling van de wet
geopenbaard, toen Hij aan Israël verklaarde: “Gij zult
Mij heilige mensen zijn.” Ex. 22: 31
Op de berg der zaligsprekingen
Maar Israël had het geestelijke karakter
van de wet niet opgemerkt, en maar al te dikwijls was
hun gehoorzaamheid die ze beleden slechts een in acht
nemen van vormen en ceremonieën, in plaats van een
overgeven van het hart aan de opperheerschappij der
liefde.
Wanneer Christus in Zijn karakter en werk de mensen de
heilige, welwillende, vaderlijke eigenschappen van God
voor ogen stelde, en de waardeloosheid van een
gehoorzaamheid alleen in vormen naar voren bracht, namen
de Joodse leiders Zijn woorden niet aan, of ze begrepen
ze niet. Zij meenden, dat Hij te lichtvaardig dacht over
de eisen van de wet; en wanneer Hij juist die waarheden
onder hun aandacht bracht, die de ziel vormden van hun
door God ingestelde eredienst, zagen zij op het
uiterlijke, en beschuldigden Hem ervan, dat Hij dat
wilde omverwerpen.
Hoewel de woorden van Christus op
rustige toon gesproken werden, werden ze geuit met een
ernst en kracht, waardoor de harten der mensen geraakt
werden. Zij luisterden of zij een herhaling zouden horen
van de dode overleveringen en inzettingen van de
rabbi’s, maar tevergeefs. Zij stonden versteld “over
Zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet
als hun schriftgeleerden.” Matt.7:29.
De Heiland zei niets om het geloof in de
godsdienst en de leerstellingen die door Mozes gegeven
waren te doen wankelen; immers iedere lichtstraal die
Israëls grote leider aan zijn volk doorgaf had hij
ontvangen van Christus. Terwijl velen in hun hart
denken, dat Hij gekomen is om de wet te ontbinden,
openbaart Jezus in niet mis te verstane woorden Zijn
houding tegenover de goddelijke geboden. “Meent niet,”
zei Hij, “dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te
ontbinden.” Matt. 5: 17.
Het is de Schepper der mensen, de Wetgever, Die
verklaart dat het niet zijn bedoeling is de
voorschriften van die wet te niet te doen. Alles in de
natuur, van het stofje dat in de zonnestraal danst tot
de werelden hierboven, staat onder een wet. En de orde
en harmonie in de wereld der natuur zijn afhankelijk van
gehoorzaamheid aan deze wetten. Zo zijn er ook
belangrijke beginselen van gerechtigheid die het leven
beheersen van alle denkende wezens, en het welzijn van
het heelal hangt af van een leven in overeenstemming met
deze beginselen. Voordat deze aarde tot aanzijn werd
geroepen, bestond Gods wet reeds. Engelen worden
geregeerd door de beginselen van de wet en om de aarde
in harmonie te doen zijn met de hemel, moet de mens ook
de goddelijke geboden gehoorzamen. Christus maakte aan
de mens in Eden de eisen van de wet bekend “terwijl de
morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods
jubelden.” Job 38: 7. Het werk van Christus op aarde was
niet de wet te ontbinden, maar door Zijn genade de mens
terug te brengen tot gehoorzaamheid aan de voorschriften
van de wet.
De geliefde discipel, die luisterde naar
de woorden van Jezus op de berg, spreekt, wanneer hij
lang daarna onder de invloed van de Heilige Geest
schrijft, van de wet als van een voortdurende
verplichting. Hij zegt: “Zonde is wetteloosheid,” en:
“Ieder, die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid.” 1
Joh. 3: 4. Hij maakt het duidelijk, dat de wet waarover
hij spreekt, een “oud gebod” is “dat gij van den beginne
gehad hebt.” 1 Joh. 2: 7. Hij spreekt over de wet die
reeds bestond bij de schepping, en die opnieuw werd
gegeven op de berg Sinaï.
Jezus, de vervulling van de wet.
Sprekend over de wet zei Jezus: “Ik ben
niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.”Hij
gebruikte hier het woord “vervullen” in dezelfde zin als
toen Hij aan Johannes de Doper verklaarde, dat het Zijn
bedoeling was “alle gerechtigheid te vervullen,” Matt.
3: 15, dat wil zeggen geheel te voldoen aan de eis der
wet, een voorbeeld te geven van volmaakte eenvormigheid
met de wil van God.
Het was Zijn opdracht “een grote,
heerlijke onderwijzing te geven.” Jes. 42: 21. Hij moest
het geestelijke karakter van de wet aantonen, de
vérreikende beginselen daarvan naar voren brengen, en de
eeuwige verplichting van de wet duidelijk maken. De
goddelijke schoonheid van het karakter van Christus, van
wie de edelste en zachtmoedigste mensen een slechts
flauwe weerspiegeling zijn; van wie Salomo door de geest
der inspiratie schreef: Hij is “uitblinkend boven tien
duizend… alles van Hem is bekoorlijkheid;” van wie David
zei, toen hij hem in een profetisch visioen zag: “Gij
zijt schoner dan de mensenkinderen,” (Hoogl.5:10,16; Ps.
45:3) .
Jezus, het uitgedrukte beeld van de
gestalte des Vaders, de glans Zijner heerlijkheid, de
zelfverloochenende Verlosser was, gedurende Zijn gehele
pelgrimstocht op aarde, een levende voorstelling van het
karakter van de wet van God. In Zijn leven wordt
geopenbaard, dat hemelse liefde, christelijke
beginselen, ten grondslag liggen aande wetten der
eeuwige rechtschapenheid.
Gods wet is
onverandelijk.
Eer de hemel en de aarde vergaan,” zei
Jezus, “zal er niet één jota of één tittel vergaan van
de wet. Eer alles zal zijn geschied.” Door Zijn eigen
gehoorzaamheid aan de wet getuigde Christus van de
onveranderlijkheid daarvan, en bewees dat de wet door
Zijn genade volkomen gehoorzaamd kon worden door iedere
zoon en dochter van Adam. Op de berg verklaarde Hij, dat
niet het kleinste lettertje van de wet voorbij zou gaan,
éér alles zou zijn geschied; alle dingen die betrekking
hebben op het menselijk geslacht, alles wat in verband
staat met het verlossingsplan. Hij leert niet dat de wet
ooit zal worden afgeschaft, maar Hij richt het oog op de
uiterste grens van de menselijke horizon, en verzekert
ons dat, totdat dat punt bereikt is, de wet zijn gezag
zal behouden, zodat niemand zou kunnen veronderstellen,
dat Hij was gekomen om de geboden van de wet te
ontbinden.
Omdat de wet van God volmaakt is, en
daarom onveranderlijk, is het onmogelijk voor zondige
mensen om uit zichzelf aan de hoogte van haar eisen te
voldoen. Daarom kwam Jezus als onze Verlosser. Het was
Zijn taak om, door de mensen deelgenoten te maken van de
goddelijke natuur, hen in harmonie te brengen met de
beginselen van de wet des hemels. Wanneer wij onze
zonden afleggen, en Christus aannemen als onze Heiland,
wordt de wet verheerlijkt. De apostel Paulus vraagt:
“Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking?
Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet.” Rom. 3:
31.
De belofte van het nieuwe verbond luidt:
“Ik zal Mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in
hun verstand schrijven.” Hebr.10:16.
Terwijl het offerandenstelsel, de schaduwdienst die wees
op Christus als het Lam van God dat de zonden der wereld
zou wegnemen, bij Zijn dood zou ophouden te bestaan,
zijn de beginselen der gerechtigheid, zoals die vervat
zijn in de decaloog even onveranderlijk als de eeuwige
troon. Niet één gebod is vervallen, geen jota noch
tittel is veranderd. Deze beginselen werden aan de mens
in het Paradijs bekend gemaakt als de grote levenswet,
en zij zullen blijven bestaan tot in het herstelde
Paradijs. Wanneer Eden weer op de aarde zal bloeien, zal
Gods wet der liefde gehoorzaamd worden door allen onder
de zon.
“Voor eeuwig, o Here, houdt Uw woord stand in de
hemelen.”
“Betrouwbaar zijn al Zijn bevelen, vastgesteld voor
immer en altoos, volbracht in waarheid en oprechtheid.”
“Van oudsher weet ik uit Uw getuigenissen, dat Gij ze
voor eeuwig hebt vastgesteld.” (Psalm 119:89;
111:7, 8; 119: 152)
Gods wet is onze
bescherming tegen het kwaad
Wie dan één van de kleinste
dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer
klein heten in het Koninkrijk der hemelen.” (Matt.
5:19). Dat wil zeggen, hij zal daar geen plaats hebben.
Immers hij die opzettelijk één gebod breekt, houdt zich
in de geest aan geen van de geboden. “Wie de gehele wet
houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden
aan alle.” (Jac. 2:10).
Het is niet de omvang van de daad van
ongehoorzaamheid die de zonde uitmaakt, maar het feit
dat afgeweken wordt van Gods uitgedrukte wil in de
kleinste bijzonderheid; immers dit toont aan dat er nog
gemeenschap bestaat tussen de ziel en de zonde. Het hart
is verdeeld in zijn dienst. Er is een feitelijk
ontkennen van God, een opstandigheid tegen de wetten van
Zijn heerschappij. Indien de mensen vrij zouden zijn, om
af te wijken van de eisen des Heren, en voor zich zelf
een maatstaf voor hun plicht aan te leggen, zou er een
verscheidenheid van maatstaven zijn aangepast aan de
verschillende instellingen van de mensen, en de
heerschappij zou uit de handen des Heren genomen worden.
De wil van de mens zou boven alles gesteld worden, en de
hoge, heilige wil van God, Zijn liefdevolle bedoeling
jegens Zijn schepselen, zou onteerd en veronachtzaamd
worden.
Wanneer mensen hun eigen weg kiezen, stellen zij
zichzelf tegenover God. Zij zullen geen plaats hebben in
het koninkrijk der hemelen, want zij voeren oorlog tegen
de beginselen van de hemel zelf. Door de wil van God te
veronachtzamen stellen ze zichzelf aan de zijde van
Satan, de vijand van God en mensen.
Niet bij één woord, niet bij vele
woorden, maar bij alle woord dat God gesproken heeft zal
de mens leven. Wij kunnen niet één woord veronachtzamen,
hoe onbelangrijk het ons ook toeschijnt, en nochtans
veilig zijn.
Er is in de wet geen gebod dat niet bedoeld is voor het
welzijn en geluk van de mens, zowel in dit leven als in
het toekomende. Door gehoorzaamheid aan Gods wet wordt
de mens als door een omtuining omgeven, en zo wordt hij
ver van het kwade gehouden. Hij die deze door God
opgeworpen omtuining op één punt neerhaalt, heeft de
beschermende kracht daarvan gebroken; immers, hij heeft
de weg geopend waarlangs de vijand kan binnenkomen, om
te verwoesten en te gronde te richten. Door het te
wagen, de wil van God op één punt te veronachtzamen,
openden onze stamhouders de sluisdeuren der ellende voor
de wereld. En een ieder, die hun voorbeeld volgt, zal
hetzelfde resultaat oogsten. De liefde van God ligt ten
grondslag aan ieder gebod, van zijn wet, en hij die van
het gebod afwijkt, bewerkt zijn eigen ongeluk en
ondergang. (E.G.White)
|
|