Scheidsmuren neergehaald (43)
Na de ontmoeting met de Farizeeën trok Jezus Zich terug naar
Kapernaüm, en dwars door Galilea gaande, begaf Hij Zich naar
het heuvelland aan de grenzen van Phoenicië. Als Hij naar het
westen zag, kon Hij beneden Zich de oude steden Tyrus en
Sidon, verspreid over de vlakte, zien liggen, met hun heidense
tempels, hun schitterende paleizen en handelsmarkten, en de
havens die vol schepen lagen. Daarachter lag de blauwe
uitgestrektheid van de Middellandse Zee, waaroverheen de
boodschappers van het evangelie de blijde boodschap zouden
brengen naar de centra van het grote wereldrijk. Maar daarvoor
was de tijd nog niet gekomen. Het werk dat nu voor Hem lag,
was, Zijn discipelen voor te bereiden voor hun zending. Door
naar dit gebied te komen, hoopte Hij de rust te vinden en de
afzondering die Hij in Bethsaïda niet had kunnen verkrijgen.
Toch was dit niet Zijn enige bedoeling toen Hij deze reis
ondernam.
"En zie, een
Kananese vrouw uit dat gebied kwam en riep : Heb medelijden
met mij, Here, Zoon van David, mijn dochter is deerlijk
bezeten.” (Matth.15:22) De mensen in dit gebied waren van het
oude, Kananese geslacht. Zij waren afgodendienaars, en werden
door de Joden veracht en gehaat. Tot deze klasse behoorde de
vrouw die nu tot Jezus kwam. Zij was een heidin, en was daarom
verstoten van de voorrechten die de Joden dagelijks genoten.
Er waren vele Joden die onder de Foeniciërs leefden, en de
geruchten over het werk van Christus waren tot dit gebied
doorgedrongen.
Sommige mensen hadden naar Zijn woorden geluisterd en waren
van Zijn wonderwerken getuigen geweest. Deze vrouw had gehoord
van de profeet die, naar men vertelde, allerlei ziekten
genas. Toen ze van Zijn macht hoorde, kwam er hoop in haar
hart. Gedreven door moederliefde besloot ze het geval van haar
dochter aan Hem voor te leggen. Het was haar vaste bedoeling
haar zorg bij Jezus te brengen. Hij moest haar kind genezen.
Ze had hulp gezocht bij de heidense goden, maar geen
verlichting verkregen. En bij tijden kwam ze in de verleiding
te denken: Wat kan die Joodse leraar voor mij doen? Maar het
gerucht ging : Hij geneest allerlei ziekten, of zij die tot
Hem komen, nu arm of rijk zijn. Zij besloot haar enige hoop
niet te verliezen.
Christus kende de
toestand van deze vrouw. Hij wist dat ze ernaar verlangde Hem
te zien, en Hij plaatste Zichzelf op haar pad. Door hulp te
verschaffen in haar leed, kon Hij een duidelijk beeld
verschaffen van de les die Hij wilde geven. Hiertoe had Hij de
discipelen in dit gebied gebracht. Hij wilde, dat zij de
onwetendheid zouden zien die in de steden en dorpen dicht bij
het land Israël bestond.
De mensen die iedere gelegenheid hadden gekregen om de
waarheid te verstaan, waren niet op de hoogte van de noden van
diegenen die rondom hen leefden. Er werd geen poging gedaan om
zielen die in duisternis waren, te helpen. De scheidsmuur,
door Joodse trots ontstaan, sloot zelfs de discipelen van
ontferming met de heidense wereld uit. Maar deze scheidsmuren
zouden worden afgebroken.
Christus
beantwoordde het verzoek van de vrouw niet onmiddellijk. Hij
ontving deze vertegenwoordigster van een veracht geslacht
zoals de Joden dat gedaan zouden hebben. Zijn bedoeling
hiermede was, dat Zijn discipelen getroffen zouden worden door
de koude, harteloze manier waarop de Joden een dergelijk
geval zouden behandelen, zoals door Zijn ontvangst van de
vrouw werd aangetoond, en door de mededogende wijze waarop Hij
wilde dat zij aan een dergelijke ellende tegemoet kwamen,
zoals dat werd geopenbaard door Zijn inwilliging van haar
verzoek, dat daarop volgde.
Maar hoewel Jezus
niet antwoordde, verloor de vrouw het geloof niet. Terwijl Hij
verder ging alsof Hij haar niet hoorde, volgde ze Hem, terwijl
ze haar smeekbeden herhaalde. Geërgerd door haar aandringen,
vroegen de discipelen Jezus haar weg te zenden. Zij zagen dat
hun Meester haar onverschillig behandelde, en daarom
veronderstelden zij, dat het vooroordeel van de Joden tegen
de Kanaanieten Hem welbehaaglijk was. Maar het was een
barmhartige Heiland aan Wie de vrouw haar smeekbede richtte,
en in antwoord op het verzoek van Zijn discipelen zei Jezus:
"Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis
Israëls." (Matth.15:24)
Hoewel dit
antwoord in overeenstemming scheen te zijn met het vooroordeel
van de Joden, hield het een berisping in voor de discipelen,
die zij later verstonden als een herinnering aan datgene wat
Hij hun vaak verteld had - dat Hij naar de wereld was gekomen
om allen te redden die Hem wilden aannemen.
De vrouw bracht
haar geval met nog meer ernst naar voren, terwijl ze boog aan
de voeten van Jezus en uitriep : "Here, help mij!"
(Matth.15:25) Nog steeds wees Jezus ogenschijnlijk haar
smeekbeden af, in overeenstemming met het meedogenloze
vooroordeel van de Joden, en antwoordde : "Het is niet goed
het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te
werpen." (Matth.15:26)
Dit was een eigenlijk verklaren, dat het niet gerechtvaardigd
was, de zegeningen die gebracht werden aan het begenadigde
volk van God, uit te storten over vreemdelingen en zij die
uitgesloten waren van Israël.
Dit antwoord zou
een minder ernstig zoeker volkomen ontmoedigd hebben. Maar de
vrouw zag, dat haar kans was gekomen. Onder de schijnbare
weigering van Jezus zag ze een ontferming die Hij niet kon
verbergen. "Zeker, Here", antwoordde zij, "ook de honden eten
immers van de kruimels die van de tafel van hun meesters
vallen." (Matth.15:27)
Terwijl de
kinderen van het gezin eten aan vaders tafel worden zelfs de
honden gevoed. Zij hebben recht op de kruimels die van de rijk
voorziene tafel vallen. Indien er dus vele zegeningen aan
Israël geschonken waren, was er dan ook niet een zegening voor
haar? Zij werd beschouwd als een hond, en had zij dan niet de
aanspraak van een hond op een kruimel van Zijn overvloed?
Jezus was juist
uit Zijn arbeidsveld vertrokken omdat de schriftgeleerden en
de Farizeeën Hem zochten te doden. Zij mopperden en klaagden.
Zij legden ongeloof en bitterheid aan de dag, en weigerden het
heil dat hun in zo ruime mate geboden werd.
Hier ontmoet Christus iemand van een veracht en ongelukkig
geslacht, dat niet begunstigd is met het licht van Gods Woord;
toch geeft ze zich terstond over aan de goddelijke invloed van
Christus en heeft een onvoorwaardelijk geloof in Zijn vermogen
om de gunst waarom zij vraagt, in te willigen. Zij bedelt om
de kruimels die van de tafel van de Meester vallen. Indien zij
het voorrecht van een hond mag hebben, is zij bereid zich als
een hond te laten beschouwen. Zij heeft geen nationaal of
godsdienstig vooroordeel of trots die haar manier van doen
beïnvloeden, en zij erkent Jezus onmiddellijk als de
Verlosser, en als Degene Die in staat is alles te doen wat ze
van Hem vraagt.
De Heiland is
tevredengesteld. Hij heeft haar geloof beproefd. Door Zijn
bemoeienissen met haar heeft Hij getoond, dat zij die
beschouwd werd als een uitgestotene van Israël, niet langer
een vreemdeling is, maar een kind van Gods gezin.
Als een kind is het haar voorrecht te delen in de gaven van de
Vader. Jezus willigt nu haar verzoek in, en besluit de les aan
Zijn discipelen. Terwijl Hij Zich tot haar wendt met een blik
van medelijden en liefde, zegt Hij: "O vrouw, groot is uw
geloof, u geschiede gelijk gij wenst!" (Matth.15:28)
Vanaf dat uur werd
haar dochter gezond. De boze geest kwelde haar niet meer. De
vrouw vertrok, haar Heiland dank betuigende, en gelukkig,
omdat haar gebed verhoord was.
Dit was het enige wonder.dat Jezus verrichtte gedurende deze
reis. Om deze daad te verrichten, kwam Hij naar het gebied van
Tyrus en Sidon. Hij wilde de gekwelde vrouw helpen en
tegelijkertijd een voorbeeld achterlaten van Zijn genadewerk
jegens iemand van een veracht volk, tot stichting van Zijn
discipelen wanneer Hij niet langer bij hen zou zijn. Hij wilde
hen van hun Joodse apartheid afbrengen, om belangstelling te
krijgen in het werk voor anderen, buiten hun eigen volk.
Jezus verlangde ernaar de diepe geheimen der waarheid, die
eeuwenlang verborgen waren geweest, te ontvouwen, namelijk
dat de heidenen mede-erfgenamen zouden zijn met de Joden, en
"medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het
evangelie.” (Ef.3:6)
De discipelen
leerden deze waarheid slechts langzaam, en de goddelijke
Leraar gaf hun les na les. Door het geloof van de hoofdman in
Kapernaüm te belonen en door het evangelie te prediken aan de
inwoners van Sichar, had Hij reeds laten blijken, dat Hij de
onverdraagzaamheid van de Joden niet deelde. Maar de
Samaritanen hadden enige kennis van God, en de hoofdman had
vriendelijkheid aan Israël bewezen. Nu bracht Jezus de
discipelen in aanraking met een heidin, van wie zij meenden,
dat zij geen reden had boven iemand van haar volk, om een
gunst van Hem te verwachten. Hij wilde een voorbeeld geven hoe
zo iemand behandeld moest worden.
De discipelen hadden gemeend, dat Hij al te vrijelijk de gaven
van Zijn genade uitdeelde. Hij wilde hun laten zien, dat Zijn
liefde niet beperkt mocht worden tot ras of volk.
Toen Hij zei: "Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen
van het huis Israëls" (Matth.15:24), verkondigde Hij de
waarheid, en met Zijn werk voor de Kananese vrouw vervulde Hij
Zijn zending. Deze vrouw was één van de verloren schapen die
door Israël gered hadden moeten worden. Het was hun
toebedeelde werk, het werk dat zij veronachtzaamd hadden, dat
Christus hier deed.
Deze daad stelde
de geest van de discipelen meer volledig open voor het werk
onder de heidenen dat voor hen lag. Zij zagen een wijd en
vruchtbaar veld buiten Judea. Zij zagen mensen die smarten
gevoelden welke zij die hoger begunstigd waren, niet kenden.
Onder hen die zij geleerd waren te verachten, waren zielen die
verlangden naar hulp van de machtige Genezer, en die
hongerden naar het licht der waarheid, dat zo rijkelijk aan
de Joden geschonken was. Later, toen de Joden zich nog
hardnekkiger van de discipelen afkeerden, omdat deze
verklaarden, dat Jezus de Heiland der wereld was, en toen de
scheidsmuur tussen jood en heiden neergehaald was door de dood
van Christus, hadden deze les en soortgelijke lessen, die
wezen op een evangeliewerk zonder belemmeringen van gewoonte
of nationaliteit, een machtige invloed op de
vertegenwoordigers van Christus bij het bepalen van hun
arbeid.
Het bezoek van de
Heiland aan Phoenicië en het wonder, dat daar verricht werd,
hadden een nog grotere strekking. Niet alleen ter wille van de
arme vrouw, zelfs niet voor de discipelen en voor hen die hun
arbeid ontvingen, werd het werk tot stand gebracht; maar ook,
"opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God,
en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn naam."
(Joh.20:31)
Dezelfde machten
die de mensen negentienhonderd jaar geleden van Christus
afhielden, zijn ook heden nog werkzaam. De geest die de
scheidsmuur opbouwde tussen jood en heiden, werkt nog steeds.
Trots en vooroordeel hebben sterke scheidingsmuren gebouwd
tussen de verschillende klassen van mensen. Christus en Zijn
zending zijn verkeerd voorgesteld, en grote scharen mensen
hebben het gevoel, dat zij in werkelijkheid zijn uitgesloten
van de evangeliedienst.
Maar geef hun niet het gevoel, dat ze van Christus afgesloten
zijn. Er zijn geen scheidingsmuren die de mens of Satan kan
optrekken, of het geloof kan er doorheen dringen.
In het geloof
wierp de Phoenische vrouw zich tegen de scheidingsmuur die
opgeworpen was tussen jood en heiden. Tegen ontmoediging in,
zonder te letten op de schijn die haar aan het twijfelen had
kunnen brengen, vertrouwde ze op de liefde van de Heiland. Zó
wil Jezus dat wij op Hem vertrouwen. De zegeningen van de
verlossing zijn voor iedere ziel.
Niets dan zijn
eigen keus kan enig mens verhinderen deelgenoot te worden van
de belofte in Christus door het evangelie.
Klassenverschil is
een gruwel in de ogen van God. Hij wil niets weten van iets
van dien aard. In Zijn ogen hebben de zielen van alle mensen
evenveel waarde. "Hij heeft uit één enkele het gehele
menselijke geslacht gemaakt om op de ganse oppervlakte der
aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en de
grenzen van hun woonplaatsen bepaald, opdat zij God zouden
zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten, hoewel Hij
niet ver is van een ieder van ons." (Hand.17:26,27)
Zonder onderscheid
van leeftijd, rang, nationaliteit of godsdienstige
voorrechten, worden allen uitgenodigd tot Hem te komen en te
leven.
"Al wie op Hem
zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Want er is
geen onderscheid." (Rom.10:11,12)
"Hierbij is geen
sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije." (Gal.3:28)
"Rijken en armen ontmoeten elkander; hun aller Maker is de
Here." (Spr.22:2)
"Een en Dezelfde
is Heer over allen, rijk voor allen die Hem aanroepen; want:
al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden."
(Rom.10:12,13)
(Wens der eeuwen)