Overlevering (42)
De Farizeeën en
de schriftgeleerden, die Jezus op het Pascha verwachtten,
hadden een val voor Hem uitgezet. Maar Jezus, Die hun
bedoelingen kende, was weggebleven van deze bijeenkomst. "En
de Farizeeën verzamelden zich bij Hem met sommigen van de
schriftgeleerden.” (Marc.7:1)
Daar Hij niet tot hen kwam, kwamen zij tot Hem. Een tijdlang
had het geschenen alsof het volk van Galilea Jezus zou
aannemen als de Messias en dat de macht van de priesters in
dat gebied verbroken zou worden. De uitzending van de
twaalven, die wees op de uitbreiding van het werk van
Christus, en de discipelen meer direct in conflict bracht met
de rabbi's, had opnieuw de naijver opgewekt van de leiders van
Jeruzalem. De spionnen die zij naar Kapernaüm zonden in het
begin van Zijn dienstwerk, en die hadden getracht de aanklacht
van sabbatschennis tegen Hem in te brengen, waren in
verwarring gebracht; maar de rabbi's waren vastbesloten hun
plan ten uitvoer te brengen. Nu werd er weer een groep
afgevaardigd om Zijn bewegingen gade te slaan en de een of
andere beschuldiging tegen Hem te vinden.
Evenals tevoren
was de basis van hun aanklacht Zijn veronachtzamen van de
voorschriften van de overlevering, die de wet Gods omgaven.
Deze moesten de schijn hebben, te waken over het in acht
nemen van de wet, maar zij werden beschouwd heiliger te zijn
dan de wet zelf. Wanneer zij in botsing kwamen met de geboden
die op Sinaï gegeven waren, gaf men de voorkeur aan de
rabbinale voorschriften.
Tot de inzettingen waarop de meeste nadruk gelegd werd,
behoorde de ceremoniële reiniging. Een verwaarlozen van de
vormen die in acht genomen moesten worden, voordat men ging
eten, werd beschouwd als een afschuwelijke zonde, die zowel in
deze wereld als in de volgende gestraft moest worden, en het
werd aangezien als een goede daad om de overtreder te doden.
De regels
betreffende de reiniging waren eindeloos in getal. Een leven was
nauwelijks lang genoeg om ze alle te leren. Het leven van hen
die ernaar streefden de rabbinale voorschriften in acht te
nemen, was één lange strijd tegen schending van de ceremoniën,
een eindeloze kringloop van wassingen en reinigingen. Terwijl de
mensen zich bezighielden met onbelangrijke verschillen, en
inachtnemingen welke God niet had vereist, werd hun aandacht
afgeleid van de grote beginselen van Zijn wet.
Christus en Zijn discipelen hielden zich niet aan deze
ceremoniële wassingen, en de spionnen maakten deze nalatigheid
tot de grondslag voor hun beschuldiging. Zij vielen Christus
evenwel niet rechtstreeks aan, maar kwamen tot Hem met kritiek
op Zijn discipelen. In tegenwoordigheid van de schare zeiden ze:
"Waarom overtreden Uw discipelen de overlevering der ouden?
Immers, zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood eten”
(Matth.15:2).
Steeds wanneer de
boodschap der waarheid met bijzondere kracht tot zielen komt,
zet Satan zijn vertegenwoordigers aan om een twistgesprek over
een ondergeschikte vraag te beginnen. Op deze wijze tracht hij
de aandacht af te leiden van het punt waar het werkelijk om
gaat. Steeds wanneer een goed werk begonnen wordt, staan er
haarklovers gereed om een gesprek te beginnen over vormen of
gebruiken, zodat de aandacht afgetrokken wordt van de bestaande
werkelijkheid. Wanneer het schijnt, dat God op het punt staat op
bijzondere wijze voor Zijn volk te werken, late niemand zich
verleiden tot een twistgesprek, dat alleen de ondergang van
zielen zal bewerken. De vragen die ons het1 meest aangaan,
luiden : Heb ik een zaligmakend geloof in de Zoon van God ? Is
mijn leven in overeenstemming met de goddelijke wet? "Wie in de
Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, doch wie de Zoon ongehoorzaam
is, zal het leven niet zien." (Joh.3:36)
"En hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij Zijn
geboden bewaren." (1 Joh.2:3)
Jezus deed geen
poging Zichzelf of Zijn discipelen te verdedigen. Hij sprak niet
over de beschuldigingen die tegen Hem uitgebracht werden, maar
ging voort met de geest aan de kaak te stellen waardoor deze
ijveraars voor menselijke inzettingen gedreven werden. Hij gaf
hun een voorbeeld van datgene wat zij herhaaldelijk deden en
gedaan hadden, juist voordat ze kwamen op zoek naar Hem.
"Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten werking," zei Hij,
"om uw overlevering in stand te houden. Want Mozes heeft gezegd:
Eer uw vader en uw moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt,
zal de dood sterven. Maar gij zegt: Indien een mens tot zijn
vader of moeder zegt : Het is korban, dat is offergave, alwat
gij van mij hadt kunnen trekken, dan laat gij hem niet toe ook
nog maar iets voor zijn vader of moeder te doen." (Mark.7:9-12)
Zij stelden het vijfde gebod terzijde alsof het van geen belang
was, maar ze waren erg nauwgezet in het uitvoeren van de
overleveringen van de ouden. Zij leerden de mensen dat het
wijden van hun bezit aan de tempel een heiliger plicht was dan
zelfs het ondersteunen van hun ouders; en dat, hoe groot de nood
ook was, het heiligschennis was om vader of moeder iets te
schenken van hetgeen aldus gewijd was.
Een plichtvergeten kind behoefde slechts het woord "korban"
(Mark.7:11) uit te spreken over zijn bezit, en het daarmee aan
God te wijden, en hij kon het zijn leven lang voor eigen
gebruik behouden, en na zijn dood verkreeg hij de vrijheid,
zowel tijdens zijn leven als daarna, zijn ouders te onteren en
te bedriegen, onder de dekmantel van een voorgewende toewijding
aan God.
Nooit heeft Jezus,
in woord of daad, de verplichting van de mens om gaven en
offeranden aan God te brengen, verkleind. Het was Christus Die
in de wet alle aanwijzingen gaf betreffende tienden en
offeranden.
Toen Hij op aarde was, prees Hij de arme vrouw die alles wat zij
bezat, in de schatkist van de tempel wierp. Maar de
ogenschijnlijke ijver voor God van de zijde van de priesters en
rabbi's was een voorwendsel om hun verlangen naar zelfverheffing
te bedekken. De mensen werden door hen misleid. Zij droegen
zware lasten die God hun niet had opgelegd. Zelfs de discipelen
van Christus waren niet volkomen vrij van het juk dat hun was
opgelegd door aangeboren vooroordeel en het rabbijnse gezag.
Door de ware geest van de rabbi's openbaar te maken, trachtte
Jezus nu allen die werkelijk verlangend waren God te dienen, te
bevrijden van de slavernij der overlevering.
"Huichelaars," zei
Hij, Zich richtend tot de geslepen spionnen, "terecht heeft
Jesaja over u geprofeteerd, zeggende : Dit volk eert Mij met de
lippen, maar hun hart is verre van Mij. Tevergeefs eren zij Mij,
omdat zij leringen leren die geboden van mensen zijn."
(Matth.15:7-9)
De woorden van Christus waren een aanklacht tegen het gehele
stelsel van de Farizeeën. Hij verklaarde, dat door hun
inzettingen te stellen boven de goddelijke geboden, de rabbi's
zichzelf boven God plaatsten.
De afgevaardigden van Jeruzalem werden met toorn vervuld. Zij
konden Christus niet beschuldigen van overtreding van de wet
die op Sinaï gegeven was, want Hij trad op als verdediger
daarvan tegen hun overleveringen. De grote geboden van de wet,
die Hij naar voren had gebracht, schenen een treffende
tegenstelling te vormen met de kleingeestige regels die mensen
hadden uitgedacht.
Aan de schare, en later meer volledig aan Zijn discipelen,
verklaarde Jezus, dat verontreiniging niet van buitenaf komt,
maar van binnenuit. Reinheid en onreinheid hebben betrekking op
de ziel. Het is de boze daad, het boze woord, de boze gedachte,
de overtreding van de wet van God, en niet het veronachtzamen
van uiterlijke, door mensen gemaakte vormen, waardoor de mens
verontreinigd wordt.
De discipelen merkten de woede van de spionnen op toen hun valse
leer aan de kaak gesteld werd. Zij zagen de boze blikken en
hoorden de half gemompelde woorden van ontevredenheid en
wraakzucht. Er niet meer aan denkend hoe dikwijls Christus had
doen blijken, dat Hij het hart las als een open boek, vertelden
ze Hem over de uitwerking van Zijn woorden. In de hoop, dat Hij
de woedende ambtsdragers gunstig zou stemmen, zeiden ze tot
Jezus: "Weet gij, dat de Farizeeën, toen zij dit woord hoorden,
er aanstoot aan namen?" (Matth.15:12)
Hij antwoordde : "Elke plant die Mijn hemelse Vader niet geplant
heeft, zal uitgeroeid worden.” (Matth.15:13)
De gewoonten en
overleveringen waaraan de rabbi's zulk een hoge waarde hechtten,
waren van deze wereld, niet van de hemel. Hoe groot hun gezag
bij de mensen ook mocht zijn, ze konden de proef van God niet
doorstaan. Ieder menselijk bedenksel dat de plaats heeft
ingenomen van de geboden Gods, zal waardeloos bevonden worden in
die dag wanneer "God elke daad zal doen komen in het gericht
over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad.” (Pred.12:14)
Het stellen van
voorschriften van mensen in de plaats van de geboden Gods heeft
nog niet opgehouden. Zelfs bij christenen vinden we
instellingen en gebruiken die geen vastere grond hebben dan de
overleveringen van de vaders. Dergelijke inzettingen, die op
louter menselijk gezag berusten, hebben die verdrongen welke
van goddelijk voorschrift zijn. De mensen klemmen zich vast aan
hun overleveringen, en eerbiedigen hun gewoonten, en koesteren
haat tegen hen die trachten hen hun dwaling te doen inzien.
Heden ten dage, als ons wordt bevolen de geboden Gods en het
geloof van Jezus onder de aandacht te brengen, zien wij dezelfde
vijandschap als geopenbaard werd in de dagen van Christus.
Van Gods overblijfsel staat geschreven: "En de draak werd
toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de
overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en
het getuigenis van Jezus hebben." (Openb.12:17)
Maar "elke plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal
uitgeroeid worden." (Matth.15:13)
In plaats van het
gezag van de zogenaamde kerkvaders, gebiedt God ons het Woord
aan te nemen van de eeuwige Vader, de Here van hemel en aarde.
Hier alleen is de waarheid niet vermengd met dwaling. David
zei: "Ik ben verstandiger dan al mijn leermeesters, want Uw
getuigenissen zijn mij tot overdenking. Ik heb meer inzicht dan
de ouden, want ik bewaar Uw bevelen." (Psalm 119:99,100)
Laten allen die menselijk gezag, de gebruiken van de kerk, of
de overleveringen van de vaderen aanvaarden, achtslaan op de
waarschuwing, die besloten ligt in de woorden van Christus :
"Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren die geboden
van mensen zijn." (Matth.15:9)
("Wens der eeuwen" - E.G.White)