Het keerpunt in
Galilea (41)
Toen Christus de mensen verbood, Hem koning te maken, wist Hij,
dat er een keerpunt in Zijn geschiedenis bereikt was. De scharen
die Hem vandaag op de troon wilden verheffen, zouden zich morgen
van Hem afwenden. De teleurstelling van hun zelfzuchtige eerzucht
zou hun liefde in haat veranderen en hun lof in vervloekingen.
Toch, hoewel Hij dit alles wist, nam Hij geen maatregelen om de
crisis af te wenden. Van het begin af had Hij Zijn volgelingen
geen hoop op aardse beloningen in het vooruitzicht gesteld. Tot
iemand die tot Hem kwam met de wens Hem te volgen, had Hij gezegd
: "De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de
Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen."
(Matth.8:20) Indien de mensen mét Christus de wereld hadden
kunnen bezitten, zouden grote scharen Hem trouw beloofd hebben,
maar zulk een dienst kon Hij niet aannemen. Onder hen die nu met
Hem waren verbonden, waren er velen die werden aangetrokken door
de hoop op een aards koninkrijk. Deze moesten van dit verkeerde
begrip verlost worden. De diepe geestelijke les in het wonder van
de broden had men niet begrepen. Dit moest nu duidelijk gemaakt
worden. En deze nieuwe openbaring zou een nadere beproeving met
zich meebrengen.
Het wonder van de
broden werd heinde en ver verteld, en al zeer vroeg de volgende
morgen kwamen de mensen in drommen naar Bethsaïda om Jezus te
zien. Zij kwamen in groten getale, over land en over het meer. Zij
die Hem de avond tevoren verlaten hadden, kwamen terug, in de
verwachting dat zij Hem daar nog zouden vinden, want er was geen
schip geweest waarmee Hij naar de andere zijde kon oversteken.
Maar hun speurtocht was tevergeefs, en velen keerden terug naar
Kapernaüm, nog steeds op zoek naar Hem.
Intussen was Hij
aangekomen in Gennesareth, nadat Hij daar slechts één dag afwezig
was geweest. Zodra bekend werd, dat Hij aan land was gegaan,
liepen de mensen "die gehele streek af en begonnen degenen die
ernstig ongesteld waren, op matrassen rond te dragen naar de
plaats waar zij hoorden dat Hij was." (Marc.6:55)
Na verloop van tijd
ging Hij naar de synagoge, en daar vonden Hem de mensen, die van
Bethsaïda gekomen waren. Zij vernamen van Zijn discipelen hoe Hij
het meer overgestoken was. Het woeden van de storm, het vele uren
tevergeefs roeien tegen de wind in, de verschijning van Christus,
Die op het water wandelde, de vrees die daardoor ontstaan was,
Zijn geruststellende woorden, het avontuur van Petrus en de
gevolgen daarvan, met het plotseling bedaren van de storm en het
landen van het bootje, werden getrouw naverteld aan de
verwonderde menigte. Niet tevreden daarmee evenwel verzamelden
velen zich om Jezus met de vraag: "Rabbi, wanneer zijt Gij hier
gekomen?" (Joh.6:25)
Zij hoopten dat zij
uit Zijn mond een verdere verklaring van het wonder zouden horen.
Jezus bevredigde
hun nieuwsgierigheid niet. Bedroefd zei Hij : "Ik zeg u, gij zoekt
Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de
broden gegeten hebt en verzadigd zijt." (Joh.6:26) Zij zochten Hem
niet met een waardig motief; maar daar ze gevoed waren met de
broden, hoopten ze nog steeds stoffelijk voordeel te verkrijgen
door zich bij Hem aan te sluiten. De Heiland zei hun: "Werkt niet
om de spijs die vergaat, maar om de spijs die blijft tot in het
eeuwige leven." (Joh.6:27) Jaag niet alleen naar stoffelijk
voordeel. Laat uw voornaamste streven niet uitgaan naar het
voorzien in noden van het leven van nu, maar zoek naar geestelijk
voedsel, ja, naar die wijsheid die zal blijven bestaan tot in
eeuwigheid. Dit kan alleen de Zoon van God geven, "want op Hem
heeft God de Vader Zijn zegel gedrukt." (Joh.6:27)
Een ogenblik was de
belangstelling van de toehoorders opgewekt. Zij riepen uit: "Wat
moeten wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken?"
(Joh.6:28)
Zij hadden vele
moeitevolle werken verricht om zich Gode aangenaam te maken en zij
waren bereid te luisteren naar elk nieuw voorschrift, waardoor
zij grotere verdiensten konden verkrijgen. Hun vraag betekende:
Wat moeten wij doen om de hemel te verdienen ? Wat is de prijs die
van ons wordt gevraagd ten einde het toekomstig leven te
verkrijgen?
"Jezus antwoordde
en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem
Die Hij gezonden heeft." (Joh.6:29) De prijs van de hemel is
Jezus. De weg naar de hemel is door geloof in "het Lam Gods Dat de
zonden der wereld wegneemt." (Joh.6:29)
Maar het volk verkoos niet, deze bewering van goddelijke waarheid
aan te nemen. Jezus had precies dat werk gedaan waarvan de
profetie voorzegd had dat de Messias het zou doen, maar zij
hadden niet datgene gezien wat zij zich in hun zelfzuchtig
verlangen als Zijn werk hadden voorgesteld. Christus had
inderdaad éénmaal de menigte gespijzigd met gerstebroden; maar in
de dagen van Mozes was Israël veertig jaar lang gevoed met manna,
en er werden nog veel grotere zegeningen verwacht van de Messias.
Hun ontevreden harten vroegen waarom Jezus, indien Hij zoveel
wonderwerken kon verrichten als zij gezien hadden, niet
gezondheid, kracht en rijkdommen kon geven aan Zijn gehele volk,
hen kon bevrijden van hun onderdrukkers, en hen kon verhogen in
macht en eer?
Het feit dat Hij er aanspraak op maakte de Gezondene van God te
zijn en toch weigerde koning van Israël te worden, was een
geheimenis dat zij niet konden peilen. Zijn weigering werd
verkeerd verklaard. Velen trokken daaruit de conclusie, dat Hij
zijn beweringen niet durfde waarmaken, omdat Hij Zelf twijfelde
aan het goddelijk karakter van Zijn zending. Op deze wijze
stelden ze hun harten open voor ongeloof, en het zaad dat Satan
gezaaid had, droeg vruchten naar zijn aard, in verkeerd begrip en
afval.
Nu stelde een rabbi
half spottend de vraag: "Wat voor teken doet Gij dan, opdat wij
mogen zien en U geloven ? Wat voor werk doet Gij? Onze vaderen
hebben het manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is:
Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten." (Joh.6:30)
De Joden eerden
Mozes als de gever van het manna, ze gaven de eer aan het werktuig
en verloren Hem uit het oog door Wie het werk tot stand was
gebracht. Hun vaderen waren tegen Mozes in opstand gekomen en
hadden getwijfeld aan Zijn goddelijke opdracht en die ontkend. Nu
verwierpen de kinderen in dezelfde geest Hem Die de boodschap van
God aan hen bracht. "Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven."
(Joh.6:32)
De Gever van het manna stond bij hen. Het was Christus Zelf, Die
de Hebreeën door de woestijn had geleid en hen dagelijks had
gespijzigd met brood uit de hemel. Dat voedsel was een type van
het ware brood des hemels. De levende Geest, Die vloeit uit de
oneindige volheid van God, is het ware manna. Jezus zei: "Want dat
is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld
het leven geeft." (Joh.6:33)
Nog steeds in de mening dat Jezus sprak over stoffelijk voedsel,
riepen enigen van Zijn toehoorders uit: "Here, geef ons altijd
dit brood." (Joh.6:34) Jezus zei toen openhartig : "Ik ben het
brood des levens." (Joh.6:35)
Het beeld dat Christus gebruikte, was vertrouwd voor de Joden.
Mozes, geïnspireerd door de Heilige Geest, had gezegd: "Dat de
mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van
alles wat uit de mond des Heren uitgaat." (Deut.8:3) En de profeet
Jeremia had geschreven : Zo vaak Uw woorden gevonden werden, at ik
ze op, Uw woord was mij tot vreugde en blijdschap mijns harten."
(Jer.15:16) De rabbi's zelf hadden een gezegde, dat het eten van
brood, in zijn geestelijke betekenis, de studie van de wet en het
beoefenen van goede werken was; en dikwijls zei men, dat bij de
komst van de Messias geheel Israël gevoed zou worden. Datgene wat
de profeten leerden, maakte de diep geestelijke les, die in het
wonder van de broden was verborgen, duidelijk. Deze les trachtte
Christus te verklaren aan Zijn toehoorders in de synagoge. Indien
zij de Schriften verstaan hadden, dan zouden zij Zijn woorden
begrepen hebben, toen Hij zei : "Ik ben het brood des levens."
(Joh.6:35) Nog de dag daarvoor waren de mensen, vermoeid en
hongerig, gevoed met het brood dat Hij hun gegeven had. Zoals zij
door het brood lichamelijke kracht en verkwikking verkregen
hadden, zo konden ze van Christus geestelijke kracht ten eeuwigen
leven ontvangen. "Wie tot Mij komt", zei Hij, "zal nimmermeer
hongeren, en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten."
(Joh.6:35) Maar Hij voegde eraan toe: "Ik heb u gezegd, dat gij
niet gelooft, ook al hebt gij Mij gezien." (Joh.6:36)
Zij hadden Christus
gezien door het getuigenis van de Heilige Geest, door de
openbaring van God aan hun ziel. De levende bewijzen van Zijn
macht waren hun dag aan dag voor ogen geweest, en toch vroegen ze
nog om een ander teken. Indien dit aan hen gegeven zou zijn,
zouden ze even ongelovig gebleven zijn als tevoren. Indien ze niet
overtuigd waren door wat ze gezien en gehoord hadden, was het
nutteloos om hun meer wonderwerken te tonen. Ongeloof zal steeds
een verontschuldiging voor twijfel vinden, en zal het meest
positieve bewijs wegredeneren.
Weer deed Christus
een beroep op die verstokte harten: "Wie tot Mij komt zal Ik
geenszins uitwerpen." (Joh.6:37) Allen die Hem in het geloof
aannamen, zei Hij, zouden eeuwig leven hebben. Niet een van hen
kon verloren gaan. De Farizeeën en Sadduceeën behoefden niet te
redetwisten over het toekomstig leven. De mensen behoefden niet
langer in hopeloze smart te treuren om hun doden. "Dit is de wil
van Hem Die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij
gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten
jongsten dage." (Joh.6:39)
Maar de leiders van
het volk waren beledigd "en zij zeiden : Is dit niet Jezus, de
zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Hij nu
: Ik ben uit de hemel nedergedaald?" (Joh.6:42) Zij trachtten
vooroordelen op te wekken door spottend de nederige afkomst van
Jezus aan te halen. Met verachting maakten zij toespelingen op
Zijn leven als Galilees werkman, en op Zijn familie, die arm en
nederig was. De beweringen van deze onontwikkelde timmerman,
zeiden ze, waren hun aandacht niet waard. En vanwege Zijn
geheimenisvolle geboorte maakten zij er toespelingen op, dat Zijn
ouders niet met zekerheid bekend waren, waardoor zij de menselijke
omstandigheden van Zijn geboorte voorstelden als een vlek op Zijn
geschiedenis.
Jezus poogde niet
het geheim van Zijn geboorte te verklaren. Hij antwoordde niet op
de vragen betreffende Zijn komst uit de hemel, zoals Hij ook niet
geantwoord had op de vragen betreffende Zijn overtocht over het
meer. Hij vestigde de aandacht niet op de wonderen die Zijn leven
kenmerkten. Vrijwillig had Hij Zich ontledigd en de gestalte van
een dienstknecht aangenomen. Maar Zijn woorden en werken
openbaarden Zijn karakter. Allen wier harten openstonden voor het
goddelijk licht, zouden in Hem herkennen "de Eniggeborene des
Vaders, vol van genade en waarheid." (Joh.1:14)
Het vooroordeel van
de Farizeeën lag dieper dan hun vragen te kennen gaven; het had
zijn wortel in de verdorvenheid van hun hart. Ieder woord en
iedere daad van Jezus wekte tegenstand in hen op; want de geest
die zij koesterden, kon in Hem niets vinden wat daarmede in
overeenstemming was. "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader,
Die Mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten
jongsten dage. Er is geschreven in de profeten: En zij zullen
allen door God geleerd zijn. Een ieder die het van de Vader
gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij." (Joh.6:44,45) Niemand zal
ooit tot Christus komen, behalve zij die gehoor geven aan het
trekken van de liefde des Vaders. Maar God trekt alle harten tot
Zich, en slechts zij die hieraan geen gehoor geven, zullen
weigeren tot Christus te komen.
Met de woorden:
"Zij zullen allen door God geleerd zijn" (Joh.6:45), doelde Jezus
op de profetie van Jesaja: "Al uw zonen zullen leerlingen des
Heren zijn, en het heil uwer zonen zal groot zijn." (Jes.54:13)
Deze tekst pasten de Joden op zichzelf toe. Zij pochten erop, dat
God hun leraar was. Maar Jezus toonde aan, hoe ijdel deze bewering
was; want Hij zei : "Een ieder die het van de Vader gehoord en
geleerd heeft, komt tot Mij." (Joh.6:45) Slechts door Christus
konden zij kennis van Zijn heerlijkheid ontvangen. De mensen
konden de aanblik van Zijn heerlijkheid niet verdragen. Zij, die
van God geleerd hadden, hadden geluisterd naar de stem van Zijn
Zoon, en in Jezus van Nazareth zouden ze Hem herkennen Die door
middel van de natuur en de openbaring de Vader geopenbaard heeft.
"Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg u : Wie gelooft, heeft eeuwig leven." (Joh.6:47)
Door middel van de geliefde Johannes, die naar deze woorden
luisterde, verklaarde de Heilige Geest aan de gemeenten: "En dit
is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven, en dit
leven is in Zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven."
(Joh.5:11,12) En Jezus zei : "Ik zal hem opwekken ten jongsten
dage." (Joh.6:4,)Christus werd één vlees met ons, opdat wij één in
geest zouden kunnen worden met Hem. Krachtens deze verbintenis
zullen wij uit het graf verrijzen - niet enkel als een openbaring
van de macht van Christus maar omdat, door het geloof, Zijn leven
het onze is geworden. Zij die Christus zien in Zijn ware karakter
en Hem ontvangen in hun hart, hebben het eeuwige leven.
Door de Geest woont
Christus in ons en de Geest van God, Die wij ontvangen in ons hart
door het geloof, is het begin van het eeuwige leven.
De mensen hadden
tot Jezus gesproken over het manna dat hun vaderen in de woestijn
gegeten hadden, alsof het verschaffen van voedsel een groter
wonder was dan het wonder dat Jezus verricht had ; maar Hij liet
zien, hoe gering die gave was vergeleken met de zegeningen die Hij
door Zijn komst bracht. Het manna kon slechts dit aardse bestaan
in stand houden; het verhinderde niet, dat de dood nader kwam en
verzekerde ook geen onsterfelijkheid; maar het brood des hemels
zou de ziel voeden en eeuwig leven schenken. De Heiland zei: "Ik
ben het brood des levens. Uw vaderen hebben in de woestijn het
manna gegeten en zij zijn gestorven; dit is het brood dat uit de
hemel nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve. Ik ben het
levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van
dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven." (Joh.6:48-51) Aan
deze beeldspraak voegt Christus nog een andere toe. Slechts door
te sterven kon Hij de mensen het leven schenken, en in de woorden
die nu volgen, wijst Hij op Zijn dood als het middel tot redding.
Hij zegt : "Het brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, voor het
leven der wereld." (Joh.6:51)
De Joden stonden op
het punt het Pascha in Jeruzalem te gaan vieren, als gedachtenis
aan de nacht van Israëls bevrijding, toen de engel des verderfs de
huizen van Egypte sloeg. God wilde, dat zij in het paaslam het Lam
Gods zouden zien, en door middel van dat beeld Hem zouden
ontvangen Die Zichzelf gaf voor het leven van de wereld. Maar de
Joden waren zover gekomen, dat ze dat symbool tot het
belangrijkste van alles maakten, terwijl de betekenis daarvan
onopgemerkt bleef. Zij onderscheidden het lichaam des Heren niet.
Dezelfde waarheid die symbolisch werd voorgesteld in de
pascha-dienst, werd hun geleerd in de woorden van Christus. Maar
nog onderscheidden zij het niet.
Nu riepen de
rabbi's toornig uit: "Hoe kan Deze ons Zijn vlees te eten geven?"
(Joh.6:53) Zij wendden voor, dat zij Zijn woorden even letterlijk
opvatten als Nicodemus, toen hij de vraag stelde: "Hoe kan een
mens geboren worden, als hij oud is?" (Joh.3:4) Tot op zekere
hoogte begrepen zij de bedoeling van Jezus, maar zij waren niet
gewillig om toe te geven. Door Zijn woorden verkeerd te verklaren,
hoopten zij het volk tegen Hem in te nemen.
Christus verzachtte Zijn symbolische voorstelling niet. Hij
herhaalde de waarheid in nog sterkere taal: "Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en Zijn
bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf. Wie Mijn vlees eet en
Mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten
jongsten dage. Want Mijn vlees is ware spijs en Mijn bloed is ware
drank. Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en
Ik in hem." (Joh.6:53-56)
Het vlees van Christus te eten en Zijn bloed te drinken, betekent
Hem te aanvaarden als een persoonlijke Heiland, en te geloven dat
Hij onze zonden vergeeft en dat wij in Hem volkomen zijn. Door
Zijn liefde te aanschouwen, door daarbij stil te staan, door die
in ons op te nemen, krijgen wij deel aan Zijn natuur. Wat voedsel
voor het lichaam is, moet Christus voor de ziel zijn. Voedsel kan
ons geen goed doen indien wij het niet eten, indien het geen deel
van ons wezen wordt. Zo is Christus ook voor ons van geen waarde,
wanneer we Hem niet kennen als een persoonlijke Heiland.
Theoretische kennis zal ons niet helpen. We moeten ons voeden met
Hem, Hem in het hart ontvangen, zodat Zijn leven het onze wordt.
Zijn liefde, Zijn genade, moeten in ons opgenomen worden.
Maar zelfs deze
symbolen slagen er niet in het voorrecht te beschrijven dat de
gelovige heeft door Zijn verhouding tot Christus. Jezus zegt:
"Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door de
Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij." (Joh.6:57)
Zoals de Zoon van God leefde door het geloof in de Vader, zo
moeten wij leven door het geloof in Christus. Jezus had Zichzelf
zozeer overgegeven aan de wil van God, dat alleen de Vader
openbaar werd in Zijn leven. Hoewel Hij in alle opzichten
verzocht werd gelijk wij, stond Hij voor de wereld, onbesmet door
het kwaad dat Hem omringde. Op deze wijze moeten ook wij
overwinnen zoals Christus overwon.
Zijt gij een
volgeling van Christus? Dan is alles wat geschreven staat omtrent
het geestelijk leven, geschreven voor u, en kan verkregen worden
door u met Jezus te verenigen. Verslapt uw ijver? Is uw eerste
liefde verkoeld ? Neem opnieuw de u aangeboden liefde van Christus
aan. Eet Zijn vlees en drink Zijn bloed, en u zult één worden met
de Vader en de Zoon.
De ongelovige Joden
weigerden alles wat meer was dan de meest letterlijke betekenis
in de woorden van de Heiland te zien. Volgens de rituele wet was
het hun verboden bloed te drinken, en nu verklaarden zij de
woorden van Christus als godslasterlijke taal, en redetwistten zij
daarover onder elkander. Zelfs velen van de discipelen zeiden:
"Deze rede is hard, wie kan haar aanhoren?" (Joh.6:60)
De Heiland
antwoordde hun: "Geeft u dit aanstoot? Wat dan, indien gij de Zoon
des mensen zaagt opvaren, waar Hij tevoren was? De Geest is het
Die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden die Ik tot u
gesproken heb, zijn geest en zijn leven." (Joh.6:62,63)
Het leven van
Christus, dat leven geeft aan de wereld, ligt in Zijn woord. Door
Zijn woord genas Jezus zieken en wierp Hij duivelen uit, door Zijn
woord deed Hij de zee bedaren en de doden herrijzen ; en de mensen
getuigden ervan, dat Zijn woord macht bezat. Hij sprak het woord
van God, zoals Hij gesproken had door al de profeten en leraars in
het Oude Testament. De gehele Bijbel is een openbaring van
Christus, en de Heiland wilde het geloof van Zijn volgelingen op
het Woord richten. Wanneer Zijn zichtbare tegenwoordigheid zou
zijn weggenomen, moest het Woord hun bron van kracht zijn. Evenals
hun Meester, moesten zij leven "van alle woord dat uit de mond
Gods uitgaat." Matth.4:4)
Zoals ons aardse
leven wordt onderhouden door voedsel, zo wordt ons geestelijk
leven in stand gehouden door het Woord van God. En ieder moet voor
zichzelf leven ontvangen van het Woord Gods. Zoals we voor onszelf
moeten eten om voedsel te ontvangen, zo moeten we het Woord nemen
voor onszelf. We zullen het niet verkrijgen alleen door middel van
de geest van iemand anders. Wij moeten zorgvuldig de Bijbel
bestuderen en God vragen om de hulp van de Heilige Geest, opdat we
Zijn Woord mogen verstaan. We moeten één vers nemen en de
gedachten concentreren op het vaststellen van de gedachte die God
voor ons in dat vers heeft gelegd. Wij moeten stil staan bij die
gedachte, tot die ons eigen wordt, en we weten "wat de Here zegt."
(Amos 2:4)
In Zijn beloften en
waarschuwingen bedoelt Jezus mij. God had de wereld zó lief, dat
Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ik, door in Hem te
geloven, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. De ervaringen
die verhaald worden in het Woord van God, moeten mijn ervaringen
worden. Gebed en belofte, voorschrift en waarschuwing, gelden
mij. "Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is),
niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu
(nog) in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van
God, Die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven."
(Gal.2:20)Wanneer het geloof zó de grondbeginselen van de waarheid
aanneemt en in zich opneemt, worden deze een deel van het wezen
en de stuwende kracht van het leven. Het Woord van God dat in de
ziel wordt opgenomen, vormt de gedachten en gaat werken aan de
ontwikkeling van het karakter.
Door voortdurend
met het oog des geloofs op Jezus te zien, zullen wij kracht
ontvangen. God zal de kostbaarste openbaringen geven aan Zijn volk
dat daarnaar hongert en dorst. Zij zullen ontdekken, dat Christus
een persoonlijke Heiland is. Wanneer zij zich voeden met Zijn
Woord, bemerken ze, dat het geest en leven is. Het woord
vernietigt de natuurlijke, aardse natuur en schenkt een nieuw
leven in Christus Jezus. De Heilige Geest komt tot de ziel als
een Trooster. Door de hervormende macht van Zijn genade wordt het
beeld van God in de discipel weergegeven; hij wordt een nieuw
schepsel. Liefde neemt de plaats in van haat, en het hart ontvangt
de goddelijke gelijkenis. Dat is de betekenis van "leven van alle
woord dat uit de mond Gods uitgaat." (Matth.4:4) Dat is het eten
van het Brood Dat uit de hemel nederdaalt.
Christus had een
heilige, eeuwige waarheid uitgesproken betreffende de verhouding
tussen Hem en Zijn volgelingen. Hij kende het karakter van hen die
beweerden Zijn discipelen te zijn, en Zijn woord stelde hun geloof
op de proef. Hij verklaarde, dat zij zouden geloven en handelen
naar hetgeen Hij geleerd had. Allen die Hem aannamen, zouden Zijn
natuur deelachtig worden en gelijkvormig worden aan Zijn
karakter. Dit bracht met zich mee, dat zij hun eerzuchtige plannen
die zij gekoesterd hadden, moesten opgeven. Het vereiste de
volledige overgave van zichzelf aan Jezus. Zij werden geroepen om
zelfopofferend, zachtmoedig en nederig van hart te worden. Zij
moesten het smalle pad, dat de Man van Golgotha had betreden,
bewandelen, wilden zij deel hebben aan de gave van het leven en de
heerlijkheid des hemels.
De proef was te
zwaar. De geestdrift van hen die getracht hadden Hem met geweld te
nemen en koning te maken, verkoelde. Deze toespraak in de
synagoge, verklaarden zij, had hun de ogen geopend. Nu lieten ze
zich niet meer bedriegen. Naar hun mening waren Zijn woorden een
rechtstreekse bekentenis, dat Hij niet de Messias was, en dat uit
relatie met Hem geen aardse beloningen te verkrijgen waren. Zij
hadden Zijn wonder werkende kracht verwelkomd; zij waren
verlangend om bevrijd te worden van ziekte en lijden; maar zij
wilden geen medeleven tonen voor Zijn zelfopofferend leven. Zij
gaven niets om het geheimzinnige, geestelijke koninkrijk waarvan
Hij sprak. De onoprechten, de zelfzuchtigen die Hem gezocht
hadden, wensten Hem niet langer. Indien Hij Zijn macht en invloed
niet wilde gebruiken om hun bevrijding van de Romeinen te
verkrijgen, wilden ze niets met Hem te maken hebben.
Jezus zei hun
ronduit : "Er zijn sommigen onder u, die niet geloven" (Joh.6:64)
; eraan toevoegend : "Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij
komen kan, tenzij het hem van de Vader gegeven zij." (Joh.6:65)
Hij wilde, dat zij zouden begrijpen, dat indien zij niet tot Hem
getrokken werden, dit zo was omdat hun hart niet openstond voor de
Heilige Geest. "Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen
van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het
niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is." (1
Cor.2:14) Door het geloof aanschouwt de ziel de heerlijkheid van
Jezus. Deze heerlijkheid is verborgen, totdat, door de Heilige
Geest, het geloof in de ziel tot leven wordt gebracht.
Door de openlijke
berisping van hun ongeloof werden deze discipelen nog meer
vervreemd van Jezus. Zij waren bijzonder misnoegd, en, daar zij de
Heiland wilden wonden en aan de kwaadwilligheid van de Farizeeën
wilden voldoen, keerden ze Hem de rug toe en verlieten Hem met
verachting in hun hart. Zij hadden hun keuze gemaakt - ze hadden
de vorm zonder de geest gekozen, de bolster zonder de pit. Hun
besluit zou later nooit meer veranderen, want zij wandelden niet
meer met Jezus.
"De wan is in Zijn
hand en Hij zal Zijn dorsvloer geheel zuiveren en Zijn graan in de
schuur bijeenbrengen." (Matth.3:12) Dit was één van de momenten
van loutering. Door de woorden der waarheid werd het kaf van het
koren gescheiden. Omdat zij te ijdel en te zelfgerechtigd waren om
een berisping aan te nemen, omdat ze te zeer de wereld lief
hadden om een leven in nederigheid te aanvaarden, wendden velen
zich van Jezus af. Velen doen nog hetzelfde. Ten huidige dage
worden zielen op de proef gesteld zoals die discipelen het werden
in de synagoge in Kapernaüm. Wanneer de waarheid tot het hart
doordringt, zien ze, dat hun leven niet in overeenstemming is met
de wil van God. Zij zien, dat er een volledige ommekeer in
henzelf nodig is; maar zij zijn niet gewillig het werk der
zelfverloochening op zich te nemen. Daarom zijn zij boos wanneer
hun zonden ontdekt worden. Ze gaan beledigd heen, juist zoals de
discipelen Jezus verlieten, en mompelen: "Deze rede is hard, wie
kan haar aanhoren?" (Joh.6:60)
Lof en vleierij
zouden hun aangenaam in de oren klinken, maar de waarheid is niet
welkom ; zij kunnen die niet horen. Wanneer de menigten volgen en
de scharen gevoed worden, en de triomfkreten gehoord worden,
klinkt hun lof luid ; maar wanneer het onderzoek van Gods Geest
hun zonde openbaart, en hun gebiedt, die te laten, dan keren zij
de waarheid de rug toe en wandelen niet meer met Jezus.
Toen die
verontwaardigde discipelen zich van Christus afwendden, nam een
geheel andere geest bezit van hen. Zij konden niets aantrekkelijks
zien in Hem Die ze tevoren zo belangwekkend gevonden hadden. Zij
zochten Zijn vijanden op, want zij waren in overeenstemming met
hun geest en werken. Zij legden Zijn woorden verkeerd uit,
vervalsten Zijn beweringen, en bestreden Zijn motieven. Zij
ondersteunden hun gedrag door ieder punt dat tegen Hem gekeerd kon
worden, te verzamelen, en er werd zulk een verontwaardiging gewekt
door deze onjuiste geruchten, dat Zijn leven in gevaar was.
Al spoedig
verbreidde zich het nieuws, dat volgens Zijn eigen belijdenis
Jezus van Nazareth niet de Messias was. En op deze wijze werd in
Galilea de stroom van gevoelens van het volk tegen Hem gekeerd,
zoals dat het jaar tevoren geschied was in Judea. Helaas voor
Israël! Zij verwierpen hun Heiland omdat zij een overwinnaar
verlangden die hun tijdelijke macht zou geven. Zij wilden de
spijze die vergaat en niet die welke blijft tot in het eeuwige
leven.
Met een bedroefd
hart zag Jezus hoe zij, die Zijn discipelen geweest waren, Hem,
het Leven en Licht der mensen, verlieten. Het besef dat Zijn
mededogen niet gewaardeerd, dat Zijn liefde onbeantwoord, Zijn
genade veronachtzaamd, Zijn heil verworpen werd, vervulde Hem met
smart die onuitsprekelijk was. Juist dit soort gebeurtenissen
maakten Hem tot een Man van Smarten, en vertrouwd met leed.
Zonder een poging
te doen om hen die Hem verlieten, tegen te houden, wendde Jezus
Zich tot de twaalven en zei: "Gij wilt toch ook niet weggaan?"
(Joh.6:67)
Petrus antwoordde
met de vraag : "Here, tot wie zullen wij heengaan?" - "Gij hebt
woorden van eeuwig leven", voegde hij eraan toe. "En wij hebben
geloofd en erkend, dat Gij zijt de Heilige Gods." (Joh.6:68,69)
"Tot wie zullen wij heengaan?" (Joh.6:68)
De leraars van
Israël waren slaven van de vormendienst. De Farizeeën en
Sadduceeën leefden in voortdurende strijd. Jezus te verlaten
betekende verzeild te raken onder de ijveraars voor vormen en
ceremoniën, en eerzuchtige mensen die hun eigen heerlijkheid
zochten. De discipelen hadden meer vrede en vreugde gevonden sinds
ze Christus aangenomen hadden dan ooit tevoren in hun leven. Hoe
zouden zij kunnen terugkeren tot hen die de Vriend van zondaren
hadden bespot en vervolgd! Zij hadden lang naar de Messias
uitgezien; nu was Hij gekomen, en ze konden niet terugkeren uit
Zijn tegenwoordigheid naar hen die jacht maakten op Zijn leven en
die hen vervolgd hadden omdat zij Zijn volgelingen waren
geworden.
"Tot wie zullen wij
heengaan?" (Joh.6:68) Niet van de leer van Christus, Zijn lessen
van liefde en genade, naar de duisternis van het ongeloof, de
boosheid van de wereld. Terwijl de Heiland verlaten werd door
velen die getuigen waren geweest van Zijn wonderwerken, bracht
Petrus het geloof van de discipelen tot uitdrukking : "Gij zijt de
Christus." (Joh.6:69) Reeds de gedachte, dat ze dit anker voor
hun ziel zouden verliezen, vervulde hen met vrees en pijn.
Verstoken te zijn van een Heiland, betekende stuurloos rond te
drijven op een donkere, stormachtige zee.
Vele woorden en
daden van Jezus lijken geheimzinnig voor sterfelijke wezens, maar
ieder woord en iedere daad had zijn bepaald doel in het werk voor
onze verlossing; elk afzonderlijk waren ze erop berekend eigen
vruchten te dragen. Indien we in staat zouden zijn, Zijn plannen
te begrijpen, zou alles belangrijk lijken, volkomen en in
harmonie met Zijn zending.
Hoewel wij nu de
werken en wegen Gods niet kunnen begrijpen, kunnen we Zijn grote
liefde onderscheiden, die ten grondslag ligt aan al Zijn
bemoeienissen met de mensen. Hij die dicht bij Jezus leeft, zal
veel begrijpen van het geheimenis der godzaligheid. Hij zal de
genade die de berisping toedient, die het karakter op de proef
stelt en de bedoelingen van het hart aan het licht brengt,
herkennen.
Toen Jezus de
beproevende waarheid naar voren bracht, die zovelen van Zijn
discipelen ertoe bracht terug te keren, wist Hij wat het gevolg
van Zijn woorden zou zijn; maar Hij had een genade vol doel uit te
voeren. Hij voorzag, dat in de ure der verzoeking elk van Zijn
geliefde discipelen zwaar beproefd zou worden. Zijn zielestrijd
in Gethsémané, Zijn verraad en kruisiging, zouden voor hen een
geweldige vuurproef zijn. Als er nooit een voorafgaande test was
gegeven, zouden velen die door zelfzuchtige motieven gedreven
werden, zich met hen verbonden hebben. Toen hun Here veroordeeld
werd in de rechtszaal, toen de menigte die Hem begroet had als hun
koning, Hem uitfloot en Hem bespotte, toen de honende menigte
riep:
"Kruisig Hem!" (Marc.15:13) - toen hun aardse idealen
teleurgesteld werden, zouden deze zelfzuchtigen, door hun trouw
aan Jezus te verbreken, over de discipelen een bitter, zwaar
drukkend leed hebben gebracht naast hun eigen smart en
teleurstelling over het vergaan van hun innigste hoop. In dat uur
van duisternis had het voorbeeld van hen die zich van Hem
afwendden, anderen kunnen meeslepen. Maar Jezus bracht deze crisis
tot stand, terwijl Hij nog door Zijn persoonlijke
tegenwoordigheid het geloof van Zijn trouwe volgelingen kon
versterken.
Barmhartige
Verlosser, Die, terwijl Hij volledig op de hoogte was van de
ondergang die Hem wachtte, op liefdevolle wijze de weg effende
voor de discipelen, en hen voorbereidde op de alles overtreffende
beproeving en hen sterk maakte voor de laatste test! ("Wens der
eeuwen" - E.G.White)