De gehele dag is die
overtuiging sterker geworden. De daad die de kroon spande, is de
verzekering dat de Verlosser naar Wie ze zo lang hebben uitgezien,
onder hen is. De verwachtingen van de mensen werden steeds hoger.
Dit is Degene Die Judea zal maken tot een aards paradijs, een land
overvloeiende van melk en honing. Hij kan ieders verlangen
bevredigen. Hij kan de macht van de gehate Romeinen verbreken. Hij
kan Juda en Jeruzalem bevrijden. Hij kan de soldaten die in de
strijd gewond zijn, genezen. Hij kan hele legers van voedsel
voorzien. Hij kan de volken overwinnen en Israël de heerschappij
geven waarnaar zij zolang gestreefd hebben.
In hun geestdrift zijn de
mensen terstond bereid Hem tot hun koning te kronen. Ze zien, dat
Hij geen poging doet om de aandacht te trekken of Zijn eigen eer
te zoeken. Hierin verschilt Hij wezenlijk van de priesters en
oudsten, en ze vrezen, dat Hij nooit Zijn aanspraken op de troon
van David dringend naar voren zal brengen. Ze beraadslagen samen
en besluiten om Hem met geweld te nemen en uit te roepen tot
koning van Israël. De discipelen verenigen zich met de menigte met
hun verklaring, dat de troon van David rechtens het erfdeel is van
hun Meester. Het is de bescheidenheid van Christus, zeggen ze, die
Hem ertoe brengt, een dergelijk
eerbetoon af te wijzen. Laat het volk hun Verlosser verhogen. Laat
de arrogante priesters en oudsten gedwongen worden Hem te
eren, Die komt, bekleed met
het gezag Gods.
Vol ijver treffen zij
maatregelen om hun plan ten uitvoer te brengen;
maar Jezus ziet wat er op touw
gezet is en begrijpt zoals zij dat niet kunnen, wat het
gevolg van een dergelijke beweging zou zijn. Zelfs nu reeds
zoeken de priesters en
oversten Hem het leven te benemen. Zij beschuldigen Hem
ervan, dat Hij de mensen van hen aftrekt. Geweld en opstand
zouden het gevolg zijn van een
poging Hem op de troon te plaatsen, en het werk van het
geestelijk koninkrijk zou erdoor belemmerd worden.
Zonder uitstel moet de
beweging onderdrukt worden. Jezus roept Zijn
discipelen tot Zich en geeft
hun bevel de boot te nemen en terstond terug te keren naar
Kapernaüm, en Hem achter te laten onder de mensen
om ze weg te zenden.
Nooit tevoren had een bevel
van Christus zo onuitvoerbaar geschenen. De discipelen
hadden reeds lang gehoopt, dat een opstand van het volk
Jezus op de troon zou
plaatsen; zij konden de gedachte niet verdragen
dat al deze geestdrift op
niets zou uitlopen. De menigten die zich verzamelden
om het Pascha te vieren, waren verlangend de nieuwe profeet te
zien. Voor Zijn volgelingen scheen dit de ideale
gelegenheid om hun geliefde
Meester op de troon van Israël te vestigen. Geestdriftig voor dit
nieuwe ideaal was het moeilijk voor hen om zelf weg te
gaan, en Jezus alleen achter
te laten op die verlaten oever. Zij protesteerden tegen de
regeling; maar Jezus sprak nu met een gezag dat Hij nooit
eerder jegens hen gebruikt
had. Zij wisten dat verdere tegenstand van hun zijde nutteloos zou
zijn, en zwijgend
keerden zij terug naar het meer.
Nu geeft Jezus de menigte bevel
zich te verspreiden; en Zijn optreden is zo beslist, dat zij niet
ongehoorzaam durven zijn. De woorden van lof
en verering besterven op hun
lippen. Terwijl ze op Hem toekomen om
Hem te grijpen, worden hun
schreden tot stilstand gebracht, en de blijde,
geestdriftige uitdrukking verdwijnt van hun gelaat. In de menigte
zijn mannen met een sterke
geest en een vaste wil; maar de koninklijke houding
van Jezus, en Zijn weinige, rustige woorden waarmede Hij het bevel
geeft, maken een eind aan het rumoer en verijdelen hun plannen.
Zij zien in Hem een
macht die boven alle aards gezag uitgaat, en zonder vragen
te stellen buigen ze het hoofd.
Toen Jezus alleen
achtergebleven was, "ging Hij de berg op om in de eenzaamheid te
bidden." (Matth.14:23) Urenlang bleef Hij bij God pleiten. Niet
voor Zichzelf waren die
gebeden, maar voor de mensen. Hij bad om kracht ten einde
aan de mensen het goddelijk
karakter van Zijn zending te openbaren, zodat
Satan hun begrip niet zou verduisteren en hen een verkeerd oordeel
zou ingeven.
De Heiland wist, dat de dagen van Zijn persoonlijk dienstwerk
op aarde bijna ten einde waren, en dat weinigen Hem zouden
aannemen als hun Verlosser. In smart en zielestrijd bad Hij voor
Zijn discipelen. Zij
zouden ernstig beproefd worden. Hun langgekoesterde verwachtingen,
die gebaseerd waren op de algemeen verbreide misleiding, zouden op
zeer pijnlijke en vernederende wijze teleurgesteld worden. In
plaats van Zijn
verhoging op de troon van David, zouden ze Zijn kruisiging
aanschouwen. Dit zou Zijn ware kroning zijn. Maar zij zagen dat
niet in, en
dientengevolge zouden sterke verzoekingen over hen komen, die
zij moeilijk zouden
kunnen herkennen als verzoekingen. Zonder de Heilige
Geest om hun geest te verlichten en hun begrip te verruimen, zou
het geloof van de
discipelen falen. Het was smartelijk voor Jezus, dat hun gedachten
aangaande Zijn koninkrijk in zo grote mate beperkt waren tot
aardse verheerlijking
en eer. Ter wille van hen was de last die op Zijn
hart drukte, zwaar, en Hij
stortte Zijn smeekbeden uit onder bittere smart en tranen.
De discipelen waren niet
onmiddellijk van wal gestoken, zoals Jezus
hun gezegd had. Zij wachtten
een tijdlang, in de hoop, dat Hij naar hen
zou toekomen. Maar toen ze
zagen dat de duisternis inviel, begaven ze zich "in een
schip over de zee naar Kapernaüm." (Joh.6:16) Zij hadden Jezus
verlaten met een onvoldaan
gevoel in hun hart, ze waren ongeduldiger over Hem
dan ze ooit geweest waren
sinds ze Hem als hun Here erkend hadden. Zij mopperden, omdat het
hun niet was toegestaan Hem tot koning uit
te roepen. Zij waren boos op
zichzelf, omdat ze zo gewillig naar Zijn bevel
geluisterd hadden. Zij meenden, dat, indien zij meer aangehouden
zouden hebben, zij hun doel wellicht zouden hebben
bereikt.
Ongeloof nam bezit van hun
verstand en hart. Verlangen naar eer had
hen verblind. Zij wisten dat
Jezus door de Farizeeën gehaat werd, en ze
verlangden er heftig naar, Hem
verhoogd te zien, zoals zij meenden dat
Hij verhoogd behoorde te
worden. Verbonden te zijn met een leraar die machtige wonderen kon
verrichten en toch beschimpt te worden als bedriegers,
was een beproeving die ze moeilijk konden doorstaan. Zouden zij
altijd moeten worden beschouwd als volgelingen van een valse profeet?
Zou Christus nooit Zijn gezag als koning bevestigen? Waarom
openbaarde Hij, Die zulk een grote macht bezat, Zich niet in Zijn
ware karakter, en maakte hij hun leven niet dragelijker ? Waarom
had Hij Johannes de Doper niet gered van een gewelddadige dood? Zo
redeneerden de discipelen, totdat ze grote geestelijke duisternis
over zichzelf brachten.
Ze vroegen zich af, of Jezus
een bedrieger zou kunnen zijn, zoals de Farizeeën beweerden.
De discipelen waren die dag getuigen geweest van de heerlijke
wonderen van Christus. Het had geschenen alsof de hemel was
neergedaald op de aarde. De herinnering aan die prachtige,
heerlijke dag had hen moeten vervullen met hoop en geloof. Indien
zij, uit de overvloed van hun hart, samen zouden hebben gesproken
over die dingen, dan zouden ze niet in verzoeking zijn geraakt.
Maar hun teleurstelling had hun gedachten volkomen in beslag
genomen. De woorden van Christus: "Verzamel de overgebleven
brokken, opdat niets verloren ga" (Joh.6:12), namen ze niet ter
harte. Dat waren uren geweest van rijke zegeningen voor de
discipelen, maar zij hadden het alles vergeten. Zij bevonden zich
te midden van woelig water. Hun gedachten waren stormachtig en
onredelijk, en de Here gaf hun iets anders om hun zielen te
verontrusten en hun gedachten bezig te houden. God doet dit
dikwijls, wanneer de mensen zichzelf lasten en zorgen scheppen. De
discipelen behoefden geen moeilijkheden te veroorzaken. Het gevaar
naderde reeds snel.
Een hevige storm was ongemerkt naderbij gekomen, en ze waren er
niet op voorbereid. Het was een plotselinge tegenstelling, want
het was een volmaakte dag geweest; en toen de storm hen trof,
werden ze bevreesd. Zij vergaten hun ontevredenheid, hun
ongeloof, hun ongeduld. Iedereen was aan het werk om te voorkomen
dat de boot zou zinken. Het was over zee slechts een korte afstand
van Bathsaïda naar het punt waar ze verwachtten Jezus te
ontmoeten, en bij normaal weer duurde de reis slechts enkele uren;
nu werden ze steeds verder weggedreven van het punt waar ze heen
wilden. Tot aan de vierde nachtwake zwoegden ze aan de riemen.
Toen beschouwden de vermoeide mannen zich als verloren. In de
storm en duisternis had de zee hun eigen hulpeloosheid leren
kennen, en zij verlangden naar de tegenwoordigheid van de
Meester.
Jezus was hen niet vergeten. De Wachter op de kust zag hoe die
angstige mannen vochten met de storm. Geen ogenblik verloor Hij
de discipelen uit het oog. Met de grootste zorg volgden Zijn ogen
de boot, die door de storm heen en weer geworpen werd en waarin
zich die kostbare lading bevond, want deze mannen moesten het
licht der wereld zijn. Zoals een moeder met tedere liefde naar
haar kind omziet, zo sloeg de barmhartige Meester Zijn discipelen
gade. Toen hun harten verslagen waren, hun onheilige eerzucht
geblust, en zij ootmoedig om hulp baden, werd deze hun geschonken.
Op het ogenblik toen ze geloofden dat ze verloren waren, toont een
lichtstraal hun een geheimzinnige figuur, die hen over het water
nadert.
Maar zij weten niet, dat het Jezus is. Hem, Die gekomen is om hen
te helpen, zien ze aan voor een vijand. Vrees overmant hen. De
handen die de roeiriemen omkneld hielden met stalen spieren,
verliezen hun greep. De boot is een speelbal van de golven; aller
ogen zijn gericht op dit visioen, een man die wandelt op de
witkoppige golven van de kokende zee.
Zij menen dat het een spooksel is, dat hun ondergang voorspelt; en
zij schreeuwen het uit van angst. Jezus komt naderbij alsof Hij
hen wil voorbijgaan, maar zij herkennen Hem en schreeuwen het uit,
smekend om Zijn hulp. Hun geliefde Meester wendt Zich om, Zijn
stem doet hun vrees verdwijnen : "Houdt moed. Ik ben het, weest
niet bevreesd!" (Matth.14:28)
Zodra ze de wonderlijke
gebeurtenis konden geloven, was Petrus haast buiten zichzelf van
vreugde. Alsof hij het nog nauwelijks kon geloven, riep hij uit: "Here,
als Gij het zijt, beveel mij dan tot U te komen over het water. En
Hij zeide: Kom!" (Matth.14:28)
Ziende op Jezus wandelt Petrus
veilig; maar wanneer hij zelfvoldaan achterom ziet naar zijn
metgezellen in de boot, worden zijn ogen van de Heiland afgewend.
De wind buldert. De golven gaan hoog en komen meteen tussen hem
en de Meester, en hij is bang. Een ogenblik is Christus aan zijn
oog onttrokken, en zijn geloof schiet te kort. Hij begint te
zinken. Maar terwijl de golven van de dood spreken, heft Petrus
zijn ogen op van de woedende zee, en terwijl hij ze op Jezus
richt, roept hij: "Here, red mij!" (Matth.14:30)
Onmiddellijk grijpt Jezus de uitgestrekte hand, met de woorden: "Kleingelovige,
waarom zijt gij gaan twijfelen?" (Matth.14:31)
Naast elkander voortgaande, de hand van Petrus in die van de
Meester, stapten ze samen in het schip. Maar Petrus was nu;
verslagen en stil. Hij had geen reden om tegenover zijn makkers te
pochen, want door ongeloof en zelfverheffing had hij bijna zijn
leven verloren. Toen hij zijn ogen afwendde van Jezus, raakte hij
zijn houvast kwijt, en hij zonk weg in de golven.
Wanneer er moeilijkheden over
ons komen, hoe dikwijls zijn wij dan als Petrus! We zien op de
golven, in plaats van onze ogen gericht te houden op de Heiland.
Onze voeten glijden uit, en de gezwollen wateren bedekken onze
ziel. Jezus gebood Petrus niet tot Hem te komen opdat deze zou
vergaan; Hij roept ons niet Hem te volgen en laat ons dan in de
steek. "Vrees niet", zegt Hij, "want Ik heb u verlost. Ik heb u
bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn. Wanneer gij door het water
trekt, ben Ik met u; gaat gij door rivieren, zij zullen u niet
wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij niet verteren en
zal de vlam u niet verbranden. Want Ik, de Here, ben uw God, de
Heilige Israëls, uw Verlosser." (Jes.43:1-3)
Jezus doorzag het karakter van Zijn discipelen. Hij wist hoe zwaar
hun
geloof
beproefd zou worden. Door dit voorval op het meer wilde Hij aan
Petrus
zijn eigen zwakheid openbaren - om te laten zien, dat zijn veiligheid
lag in een zich voortdurend afhankelijk stellen van de goddelijke
macht. Te midden van de stormen
der verzoeking kon hij alleen dan veilig
gaan, wanneer hij zich met een volkomen gemis aan vertrouwen in
eigen kracht zou
verlaten op de Heiland. Juist op het punt waarin hij meende
sterk te zijn, was Petrus zwak, en niet vóórdat hij zijn zwakheid
zou inzien, kon hij zijn
behoefte aan de afhankelijkheid van Jezus beseffen.
Had hij de les geleerd die Jezus hem wilde leren in die ervaring
op het meer, dan zou
hij niet gefaald hebben toen de grote beproeving over
hem kwam.
Dag aan dag
geeft God Zijn kinderen onderricht. Door de omstandigheden
van het dagelijks leven bereidt Hij hen voor om hun rol te vervullen
op dat grotere toneel waartoe Zijn voorzienigheid hen heeft
aangewezen. Het is
juist de uitkomst van de dagelijkse proef die hun overwinning of
nederlaag in de grote crisis van het leven bepaalt.
Zij die hun
voortdurende afhankelijkheid van God niet beseffen, zullen
overwonnen worden door de verzoeking. Nu veronderstellen we
misschien, dat onze voeten stevig staan, en dat we nooit bewogen
zullen worden.
We zeggen met vertrouwen: Ik weet in Wie ik geloofd heb; niets
kan mijn
geloof in God en in Zijn Woord doen wankelen. Maar Satan
maakt plannen
om gebruik te maken van onze aangeboren en aangekweekte
karaktertrekken, en om onze ogen te verblinden voor onze eigen
noden en gebreken. Slechts door
onze eigen zwakheden te beseffen en vast op
Jezus te zien, kunnen we
veilig wandelen.
Nauwelijks had
Jezus plaatsgenomen in de boot, of de storm bedaarde, "en terstond
bereikte het schip het land waar zij heengingen." (Joh.6:21) De
nacht
der verschrikking werd gevolgd door het licht van de dageraad. Met
dankbare harten knielden de
discipelen en anderen die ook aan boord waren,
aan de voeten van Jezus, en
zeiden : "Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon!" (Matth.14:33) (Wens der
eeuwen - E.G.White )