"Geeft gij hun
te eten"
(39)
Christus had Zich teruggetrokken met Zijn discipelen naar een
eenzame plaats, maar deze zeldzame periode van vredige rust werd al
spoedig verbroken. De discipelen meenden, dat zij naar een plaats
waren gegaan waar ze niet gestoord konden worden; maar zodra de
menigte de goddelijke Leraar miste, vroegen ze: "Waar is Hij?"
Sommigen onder hen hadden gezien in welke richting Christus en Zijn
discipelen vertrokken. Velen gingen over land naar Hem toe, terwijl
anderen in hun boten over het water volgden. Het Pascha was nabij,
en van einde en ver kwamen groepen pelgrims op weg naar Jeruzalem
bijeen om Jezus te zien. Hun aantal werd steeds groter, totdat er
vijfduizend mannen waren, behalve de vrouwen en de kinderen. Voordat
Christus de oever bereikte, wachtte een menigte reeds op Hem. Maar
Hij ging aan land zonder door hen opgemerkt te worden, en bracht
enige tijd afgezonderd door met Zijn discipelen.
Vanaf de
berg zag Hij neer op de zich bewegende menigte, en Zijn hart werd
met ontferming bewogen. Hoewel Hij gestoord was en van Zijn rust
beroofd, was Hij niet ongeduldig. Hij zag dat iets belangrijkers
Zijn aandacht vroeg, toen Hij aanschouwde dat er steeds meer mensen
kwamen. Hij "werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren
als schapen die geen herder hebben." (Marc.6:34)
Hij
verliet Zijn schuilplaats en zocht een geschikte plek op waar Hij
hen kon dienen. Zij ontvingen geen hulp van de priesters en oversten
; maar het genezende water des levens stroomde van Christus tot hen,
als Hij de menigte de weg tot redding leerde.
De
mensen luisterden naar de woorden van genade die zo rijkelijk van de
lippen van de Zoon Gods vloeiden. Zij hoorden de aangename woorden,
zo eenvoudig en duidelijk, dat zij waren als de balsem van Gilead
voor hun ziel. De genezing van Zijn goddelijke hand bracht
blijdschap en leven aan de stervenden, en verlichting en gezondheid
aan hen die aan ziekten. leden. De dag leek hun een hemel op aarde
toe, en zij waren zich in het geheel niet bewust, hoe lang het
geleden was, sinds zij iets gegeten hadden.
Eindelijk was de dag bijna om. De zon daalde in het westen en nog
toefden de mensen. Jezus had de gehele dag gearbeid zonder te eten
of te rusten. Hij zag bleek van vermoeidheid en honger, en de
discipelen verzochten Hem, Zijn arbeid te staken. Maar Hij kon Zich
niet onttrekken aan de menigte die op Hem aandrong.
Ten
slotte kwamen de discipelen naar Hem toe, en drongen erop aan, dat
de mensen voor hun eigen belang weggezonden zouden worden. Velen
waren van ver gekomen en hadden sinds de morgen niets gegeten. In de
omliggende steden en dorpen zouden ze misschien voedsel kunnen
kopen. Maar Jezus zei: "Geeft gij hun te eten" (Marc.6:37), en
daarna wendde Hij Zich tot Filippus en vroeg: "Waar zullen wij
broden kopen, dat dezen kunnen eten?" (Joh.6:5) Dit zei Hij om het
geloof van de discipel op de proef te stellen. Filippus keek over de
zee van hoofden en bedacht, hoe onmogelijk het zou Zijn om te zorgen
voor voedsel dat de honger kon stillen van zulk een menigte. Hij
antwoordde, dat voor tweehonderd schellingen brood nog lang niet
genoeg zou zijn om onder hen te verdelen, wilde ieder een klein
stukje krijgen. Jezus vroeg, hoeveel voedsel er onder de menigte
gevonden kon worden. "Hier is een jongen", zei Andreas, "die vijf
gerstebroden en twee vissen heeft ; maar wat betekent dit voor
zovelen?" (Joh.6:9) Jezus gaf opdracht, dat dit voedsel Hem gebracht
moest worden. Toen gebood Hij Zijn discipelen, dat ze de mensen in
het gras moesten doen zitten, in groepen van vijftig of van honderd,
om de orde te bewaren en opdat allen getuigen zouden zijn van wat
Hij zou gaan doen. Toen dit gebeurd was, nam Jezus het voedsel, "zag
op naar de hemel, sprak de zegen uit, brak de broden en gaf ze aan
Zijn discipelen, en de discipelen gaven ze aan de scharen."
Matth.14:19) "En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten
de brokken op, twaalf manden vol, en ook van de vissen."
(Marc.6:43)
Hij Die
de mensen de weg geleerd had om vrede en geluk te verkrijgen, dacht
evenzeer aan hun stoffelijke noden als aan hun geestelijke nood. De
mensen waren vermoeid en wee. Er waren moeders aanwezig met baby's
in hun armen, terwijl kleine kinderen zich aan hun rokken
vastklemden. Velen hadden urenlang gestaan. Zij hadden zulk een
gespannen belangstelling gehad voor de woorden van Christus, dat ze
niet eens aan zitten gedacht hadden, en de menigte was zo groot, dat
er gevaar bestond, dat ze elkander onder de voet zouden lopen. Jezus
wilde hun gelegenheid geven om te rusten, en Hij zei hen, te gaan
zitten. Er was veel gras op die plaats, en allen konden in een
gemakkelijke houding rusten.
Christus
verrichtte alleen wonderen om aan een werkelijke behoefte te
voldoen, en ieder wonder was van dien aard, dat de mensen erdoor
geleid werden naar de boom des levens, waarvan de bladeren zijn tot
genezing der volkeren. Het eenvoudige voedsel, dat door de handen
van de discipelen werd rondgedeeld, bevatte een ware schat aan
lessen. Het was eenvoudige kost, dat gegeven werd; vis en
gerstebrood vormden het dagelijks voedsel van de vissersbevolking
rondom het Meer van Galilea. Christus had de mensen een rijke
maaltijd kunnen voorzetten, maar voedsel dat slechts bereid was om
de eetlust te bevredigen zou geen les voor hun welzijn hebben
ingehouden. Christus leerde hun in deze les, dat de natuurlijke
voorzieningen van God voor de mens waren misbruikt. En nooit genoten
mensen zó van de weelderige maaltijden die bereid werden ter
bevrediging van een verwende smaak als deze mensen genoten van de
rust en het eenvoudige voedsel dat Christus hun bood, zover van de
plaats waar mensen woonden.
Indien de mensen heden eenvoudig
zouden zijn in hun gewoonten en zouden leven in harmonie met de
wetten van de natuur, zoals Adam en Eva in den beginne deden, zou er
op overvloedige wijze voorzien kunnen worden in de noden van het
menselijk gezin. Er zouden minder ingebeelde behoeften zijn en meer
gelegenheden om te werken op Gods wijze. Maar zelfzucht en het
toegeven aan bedorven smaak hebben zonde en ellende, van overdaad
aan de ene en gebrek aan de andere kant, in de wereld gebracht.
Jezus trachtte niet de mensen tot
Zich te trekken door te voldoen aan de begeerte naar overdaad. Voor
de grote menigte, die vermoeid en hongerig was na de lange,
opwindende dag, was het eenvoudige voedsel niet alleen een
verzekering van Zijn macht, maar ook van Zijn tedere zorg voor hen
in de gewone levensbehoeften. De Heiland heeft Zijn volgelingen niet
de weelde van de wereld beloofd; hun voedsel kan eenvoudig zijn, en
zelfs krap; hun lot mag omgeven zijn door armoede; maar Hij heeft
Zijn belofte gegeven, dat er in hun behoefte voorzien zal worden, en
Hij heeft datgene beloofd, wat veel beter is dan aardse goederen ‑
de blijvende troost van Zijn eigen aanwezigheid.
Door de spijziging
van de vijfduizend verwijdert Jezus de sluier van de wereld der
natuur en openbaart de kracht die voortdurend werkzaam is voor ons
heil. Door het voortbrengen van de oogsten der aarde verricht God
dagelijks een wonder. Door de werking der natuur wordt hetzelfde
werk verricht dat tot stand werd gebracht bij het spijzigen van de
menigte. Mensen bereiden de grond en zaaien het zaad, maar het is
het leven van God dat het zaad doet kiemen. Het zijn Gods regen en
lucht en zonlicht, die "eerst een halm, daarna een aar, daarna het
volle koren in de aar" (Marc.4:28) te voorschijn brengen. Het is
God, Die dagelijks miljoenen voedt van de oogstvelden der aarde. Er
wordt een beroep op de mensen gedaan om samen te werken met God in
de zorg voor het graan en het bereiden van het brood, maar vanwege
dit verliezen ze de goddelijke werking uit het oog. Zij geven God
niet de heerlijkheid die Zijn heilige naam toekomt. De werking van
Zijn kracht wordt toegeschreven aan natuurlijke oorzaken of aan de
menselijke bemiddeling. De mens wordt verheerlijkt in plaats van
God, en Zijn genadegaven worden misbruikt voor zelfzuchtig gebruik
en gemaakt tot een vloek in plaats van een zegen. God zoekt dit
alles te veranderen. Hij verlangt, dat onze afgestompte zintuigen
tot leven gewekt zullen worden, ten einde Zijn genadige goedheid te
onderscheiden en Hem te verheerlijken om de werking Zijner kracht.
Hij verlangt, dat wij Hem zullen herkennen in Zijn gaven, opdat ze,
zoals Zijn bedoeling was, een zegen voor ons zullen zijn. Om dit
doel te bereiken, werden de wonderen van Christus verricht.
Nadat de menigte gespijzigd was,
was er nog een overvloed van voedsel over. Maar Hij Die alle bronnen
van oneindige kracht tot Zijn beschikking had, zei: "Verzamelt de
overgebleven brokken, opdat niets verloren ga." (Joh.6:12) Deze
woorden betekenden meer dan het verzamelen van het brood in de
manden. Hierin lag een dubbele les. Er mag niets verloren gaan. Wij
mogen geen tijdelijk voordeel laten voorbijgaan. Wij mogen niets
voorbijzien dat geschikt zou zijn om een menselijk wezen wel te
doen. Laat alles verzameld worden dat de nood van de hongerigen der
aarde zal verlichten. En in geestelijke dingen moet dezelfde
voorzichtigheid betracht worden. Toen de manden met de brokken
verzameld werden, dachten de mensen aan hun vrienden thuis Zij
wilden, dat die zouden delen in het brood dat Christus gezegend had.
De inhoud van de manden werd verdeeld onder de begerige menigte en
werd meegenomen naar het gehele omliggende gebied. Zo moesten zij,
die bij het feestmaal aanwezig waren, het brood dat uit de hemel
nederdaalt, aan anderen geven om de honger van de ziel te stillen.
Zij moesten herhalen wat zij geleerd hadden over de heerlijke dingen
Gods. Niets mocht verloren gaan. Niet één woord dat betrekking had
op hun eeuwige redding mocht ongebruikt ter aarde vallen.
Het wonder van de broden leert
een les van afhankelijkheid van God. Toen Christus de vijfduizend
spijzigde, was er geen voedsel in de naaste omgeving. Ogenschijnlijk
had Hij geen middelen tot Zijn beschikking. Hier was Hij, met
vijfduizend mannen, benevens de vrouwen en kinderen, in de woestijn.
Hij had de grote menigte niet uitgenodigd Hem te volgen; zij kwamen
zonder een uitnodiging of bevel ontvangen te hebben; maar Hij wist,
dat, nadat ze zolang naar Zijn onderricht geluisterd hadden, zij
hongerig en zwak zouden zijn; want Hij was één met hen in hun
behoefte aan voedsel. Zij waren ver van huis, en de nacht zou weldra
vallen. Velen van hen hadden geen middelen om voedsel te kopen. Hij
Die om hunnentwille veertig dagen had gevast in de woestijn, wilde
niet toestaan dat zij zonder gegeten te hebben naar huis
terugkeerden. De Voorzienigheid van God had Jezus geplaatst waar Hij
was, en Hij stelde Zich afhankelijk van Zijn hemelse Vader voor de
middelen waarmee Hij in de nood kon voorzien.
En
wanneer wij in het nauw gebracht worden, moeten we ons afhankelijk
stellen van God. Wij moeten wijsheid en verstand gebruiken bij
iedere daad van ons leven, opdat wij niet, door onbezonnen
bewegingen, onszelf in verzoeking brengen. Wij moeten ons niet in
moeilijkheden storten door de, middelen die God geschonken heeft, te
veronachtzamen, en op verkeerde wijze gebruik maken van de
mogelijkheden die Hij ons gegeven heeft. De arbeiders van Christus
moeten onvoorwaardelijk, gehoorzamen aan Zijn aanwijzingen. Het is
Gods werk, en wanneer we anderen tot zegen willen zijn, moeten we
ons houden aan Zijn plannen. We kunnen niet het eigen ik tot
middelpunt maken; het eigen ik kan geen eer ontvangen. Indien wij te
rade gaan met onze eigen gedachten, zal de Here ons met onze eigen
fouten laten zitten. Maar wanneer we, nadat we Zijn aanwijzingen
gevolgd hebben, in het nauw gebracht worden, zal Hij ons bevrijden.
Wij mogen het niet opgeven in ontmoediging, maar in iedere nood
moeten we hulp zoeken bij Hem Die oneindige bronnen tot Zijn
beschikking heeft. Dikwijls zullen wij omringd worden door moeilijke
omstandigheden, en dan moeten we, in het volste vertrouwen, ons
afhankelijk stellen van God. Hij zal iedere ziel bewaren die in
verwarring gebracht is doordat hij trachtte de weg des Heren te
blijven volgen.
Christus
heeft ons door de profeet geboden : "Dat gij voor de hongerige uw
brood breekt", en "de verdrukte verzadigt", "als gij een naakte
ziet, dat gij hem bekleedt", en "arme zwervelingen in Uw huis
brengt." (Jes.58:7-10) Hij heeft ons gezegd : "Gaat heen in de
gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping."
(Marc.16:15) Maar hoe dikwijls ontzinkt ons de moed en schiet ons
geloof te kort, wanneer we zien hoe groot de nood is en hoe gering
de middelen zijn die wij in onze hand hebben. Evenals Andreas die op
de vijf gerstebroden en de twee visjes zag, roepen we uit: "Wat
betekent dit voor zovelen?" (Joh.6:9) Dikwijls aarzelen we,
onwillig om alles te geven wat wij hebben, daar wij bang zijn het te
besteden voor, en dat het besteed wordt door, anderen. Maar Jezus
heeft ons geboden: "Geeft gij hun te eten." (Matth.14:16) Zijn bevel
is een belofte, en daarachter bevindt zich dezelfde kracht die de
menigte aan het meer spijzigde.
In de
daad van Christus, om in de stoffelijke noden van een hongerige
schare te voorzien, is een diep geestelijke les verborgen voor al
Zijn arbeiders. Christus heeft het van de Vader ontvangen; Hij
deelde het uit aan Zijn discipelen; zij deelden het uit aan de
menigte; en de mensen gaven het aan elkander. Zo zullen allen die
met Christus verbonden zijn, van Hem het brood des levens, het
hemels voedsel, ontvangen, en het aan anderen uitdelen.
In vol
vertrouwen op God nam Jezus de kleine voorraad broden; en hoewel er
slechts een kleine hoeveelheid was voor Zijn eigen kring van
discipelen, nodigde Hij hen niet uit om te eten, maar begon het
onder hen te verdelen, en gebood hun de mensen te bedienen. Het
voedsel vermenigvuldigde in Zijn handen; en de handen van de
discipelen, die uitgestoken waren naar Christus, Die Zelf het Brood
des Levens is, waren nooit leeg. De kleine voorraad was voldoende
voor allen. Nadat in de behoefte van de mensen was voorzien, werden
de brokken opgeraapt, en aten Christus en zijn discipelen samen van
het kostelijke voedsel dat de Hemel geschonken had.
De
discipelen waren het verbindingskanaal tussen Christus en het volk.
Dit dient een grote bemoediging te zijn voor Zijn discipelen van nu.
Christus is het grote middelpunt, de bron van alle kracht. Zijn
discipelen moeten hun voorzieningen van Hem ontvangen. De meest
intelligente, de meest geestelijk ingestelde, kan alleen uitdelen
wanneer hij ontvangt. Van zichzelf kunnen zij in geen enkele
behoefte van de ziel voorzien. Wij kunnen slechts dat mededelen wat
wij ontvangen van Christus; en wij kunnen slechts ontvangen, wanneer
wij aan andere mededelen. Wanneer wij voortgaan met uitdelen,
blijven wij ook ontvangen, en hoe meer we uitdelen, des te meer
zullen we ontvangen. Zo kunnen wij voortdurend geloven, vertrouwen,
ontvangen en uitdelen.
Het werk
om het koninkrijk van Christus op te bouwen, zal voorwaarts gaan,
hoewel het schijnbaar langzaam gaat en onmogelijkheden schijnen te
getuigen tegen vooruitgang. Het is Gods werk, en Hij zal voorzien in
de middelen, en zal helpers zenden; ware, ernstige discipelen, wier
handen ook gevuld zullen worden met voedsel voor de hongerige
menigte. God is niet ongedachtig aan hen die in liefde arbeiden om
het woord des levens te geven aan verlorengaande zielen, die op hun
beurt hun handen uitsteken om voedsel voor andere hongerige zielen.
In ons
werk voor God bestaat het gevaar, dat we te veel vertrouwen op
datgene wat de mens met zijn talenten en bekwaamheid kan doen. Op
die manier verliezen we de ene Meester‑Arbeider uit het oog. Maar al
te dikwijls slaagt de werker voor Christus er niet in zijn
persoonlijke verantwoordelijkheid te beseffen. Hij verkeert in
gevaar zijn last af te schuiven op organisaties, in plaats van te
vertrouwen op Hem Die de bron van alle kracht is. Het is een grote
fout, te vertrouwen op menselijke wijsheid of aantal in het werk van
God. Succesvol werk voor Christus is niet zozeer afhankelijkheid van
aantal of talent als wel van zuiverheid van bedoeling, de ware
eenvoud van een ernstig, afhankelijk geloof. Er moeten persoonlijke
verantwoordelijkheden gedragen worden, persoonlijke plichten moeten
we op ons nemen, persoonlijke pogingen moeten aangewend worden om
hen te bereiken die Christus nog niet kennen. In plaats van uw
verantwoordelijkheid af te schuiven op iemand anders, van wie u
meent dat hij meer gaven bezit dan uzelf, moet u werken naar in uw
vermogen ligt.
Wanneer
de vraag doordringt tot uw hart: "Waar zullen wij broden kopen, dat
dezen kunnen eten?" (Joh.6:5) laat dan uw antwoord niet het antwoord
van ongeloof zijn. Toen de discipelen het bevel van de Heiland:
"Geeft gij hun te eten" (Matth.14:16) hoorden, kwamen allerlei
moeilijkheden in hun gedachten. Zij vroegen: Moeten wij naar de
dorpen gaan om brood te kopen? Ook nu, wanneer de mensen hongerig
zijn naar brood des levens, vragen de kinderen des Heren: Zullen wij
iemand van verre laten komen om hen te spijzigen? Maar wat zei
Christus ? "Laat de mensen gaan zitten" (Joh.6:10), en Hij spijzigde
hen daar. Wanneer u dus omringd bent door zielen in nood, weet dan,
dat Christus er is. Spreek in vol vertrouwen met Hem. Breng uw
gerstebroden tot Jezus.
De
middelen die in ons bezit zijn, schijnen misschien niet voldoende
voor het werk; maar wanneer we voorwaarts zullen gaan in het geloof,
vertrouwende op de algenoegzame kracht van God, zullen ons
overvloedige bronnen ter beschikking komen. Indien het werk van God
is, zal Hij Zelf voorzien in de middelen om het tot stand te
brengen. Hij zal een eerlijk, eenvoudig vertrouwen in Hem belonen.
Het weinige dat wijs en economisch gebruikt wordt in de dienst van
de Here des hemels, zal vermeerderen iedere keer dat het uitgedeeld
wordt. In de hand van Christus bleef de kleine voorraad voedsel
onverminderd, tot de hongerige menigte voldaan was. Indien wij gaan
tot de Bron van alle kracht, met de handen van ons geloof
uitgestrekt om te ontvangen, zullen we gesteund worden in ons werk,
zelfs onder de moeilijkste omstandigheden, en we zullen in staat
zijn anderen het brood des levens te schenken.
De Here
zegt: "Geeft, en u zal gegeven worden." (Luc.6:38) Wie karig zaait,
zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk
oogsten... En God is bij machte alle genade in u overvloedig te
schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles
genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn,
gelijk geschreven staat :
"Hij
heeft uitgedeeld, aan de armen gegeven, Zijn gerechtigheid blijft in
eeuwigheid.
Hij nu Die zaad verschaft aan de zaaier en brood tot spijze, zal u
uw zaaisel verschaffen en vermeerderen, en het gewas uwer
gerechtigheid doen opschieten, terwijl gij in alles verijkt wordt
tot alle onbekrompenheid, welke door onze bemiddeling dankzegging
aan God bewerkt." (2 Cor.9:6,8-11) (Wens der eeuwen)