Komt, rust
een weinig (38)
Toen ze
teruggekeerd waren van hun zendingsreis, "kwamen de apostelen weder
samen bij Jezus en berichtten Hem al wat zij gedaan en geleerd
hadden. En Hij zeide tot hen: Komt hier en gaat (met Mij) alleen
naar een eenzame plaats en rust een weinig. Want er waren velen die
kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen tijd om te eten."
(Marc.6:30,31)
De
discipelen kwamen tot Jezus en vertelden Hem alles. Hun nauwe band
met Hem moedigde hen aan om Hem hun gunstige en ongunstige
ervaringen voor te leggen, hun vreugde, dat ze het resultaat van hun
arbeid zagen, en hun smart over hun falen, hun fouten en zwakheden.
Zij hadden vergissingen begaan bij hun eerste werk als evangelisten,
en terwijl ze openhartig Christus vertelden over hun ervaringen, zag
Hij dat ze nog veel onderricht nodig hadden. Hij zag ook, dat zij
erg vermoeid waren van hun arbeid en dat zij rust nodig hadden.
Maar op de plaats waar zij zich op dat ogenblik bevonden, konden zij
niet de vereiste afzondering vinden; "want er waren velen die kwamen
en gingen, en zij hadden zelfs geen tijd om te eten." (Marc.6:31) De
mensen dromden om Christus heen, verlangend om genezen te worden en
begerig om naar Zijn woorden te luisteren. Velen voelden zich tot
Hem aangetrokken, want Hij scheen hun de bron van alle zegen te
zijn. Velen van hen die zich toen om Christus verdrongen om de
kostbare gave der gezondheid te verkrijgen, namen Hem aan als hun
Verlosser. Vele anderen, die vanwege de Farizeeën bang waren om Hem
te belijden, werden bekeerd bij de uitstorting van de Heilige Geest,
en voor de boze priesters en oversten erkenden ze Hem als de Zoon
van God.
Maar nu
verlangde Christus Zich terug te trekken, opdar Hij met Zijn
discipelen kon samen zijn, want Hij had hun veel te zeggen. Bij hun
werk hadden zij de proef van tegenstand doorstaan en ze hadden
tegenwerking in verschillende vormen ondervonden. Tot op dat
ogenblik hadden ze Christus omtrent alles geraadpleegd; maar ze
waren enige tijd alleen geweest, en nu en dan hadden ze zorgen gehad
wat ze doen moesten. Ze hadden veel aanmoediging in hun werk
gevonden, want Christus zond hen niet weg zonder Zijn Geest, en door
het geloof in Hem verrichtten zij vele wonderen; maar nu was het
nodig dat ze zich voedden met het Brood des Levens. Zij moesten naar
een eenzame plaats gaan, waar ze in gemeenschap met Jezus konden
zijn en onderricht konden ontvangen voor het werk dat ze nog te doen
zouden krijgen.
"En Hij zeide tot hen: Komt hier en gaat (met Mij) alleen naar een
eenzame plaats en rust een weinig." (Marc.6:31) Christus is vol
tederheid en ontferming over allen die in Zijn dienst zijn. Hij
wilde Zijn discipelen laten zien, dat God geen offeranden vereist,
maar barmhartigheid. Zij hadden hun gehele ziel gelegd in de arbeid
voor mensen, en dit putte hun geestelijke en lichamelijke krachten
uit. Het was hun plicht te rusten.
Daar de
discipelen het succes van hun arbeid hadden gezien, verkeerden ze in
gevaar zelf de eer te aanvaarden, in gevaar geestelijke trots te
koesteren, en op deze wijze te vallen onder de verzoekingen van
Satan. Er lag een groot werk voor hen, en zij moesten in de eerste
plaats leren, dat hun kracht niet in henzelf lag, maar in God.
Evenals Mozes in de woestijn bij Sinaï, evenals David tussen de
heuvelen van Judea, of Elia bij de beek Krith, moesten de discipelen
de plaats van hun drukke werkzaamheden verlaten, om gemeenschap te
onderhouden met Christus, met de natuur en met hun eigen hart.
Terwijl
de discipelen op hun zendingsreis waren, had Jezus andere steden en
dorpen bezocht en het evangelie des Koninkrijks gepredikt. Het was
omstreeks deze tijd, dat Hij bericht ontving over de dood van de
Doper. Deze gebeurtenis bracht Hem het einde, waarheen Zijn eigen
schreden zich richtten, levendig voor ogen. De schaduwen die over
Zijn pad vielen, werden steeds donkerder. Priesters en rabbi's zagen
uit naar een gelegenheid om Zijn dood te bewerken, spionnen volgden
Hem op de voet, en aan alle zijden namen de samenzweringen tot Zijn
ondergang in aantal toe. Het nieuws van de prediking van de
apostelen door geheel Galilea bereikte Herodes, en vestigde zijn
aandacht op Jezus en Zijn werk. "Dat is Johannes de Doper", zei hij;
"hij is opgewekt uit de doden" (Matth.14:2); en hij gaf uitdrukking
aan een verlangen Jezus te zien. Herodes leefde in voortdurende
vrees, dat er in het geheim een revolutie ontketend zou worden, met
als doel hem van de troon te stoten en het Romeinse juk dat op het
Joodse volk drukte, te verbreken. Onder het volk was de geest van
ontevredenheid en verzet rijp. Het was duidelijk dat Christus'
openbare werk in Galilea niet lang voortgezet kon worden. De uren
van Zijn lijden kwamen dichterbij en Hij verlangde ernaar voor enige
tijd van de verwarde toestand van de menigte verwijderd te zijn.
Met bedroefde harten hadden de discipelen van Johannes Zijn
verminkte lichaam ten grave gedragen ; daarna "gingen zij heen en
berichtten het aan Jezus." (Matth.14:12)
Deze
discipelen waren jaloers geweest op Christus toen het scheen, dat
Hij de mensen aftrok van Johannes. Zij hadden zich geschaard aan de
zijde van de Farizeeën, met de beschuldiging dat Hij met de
tollenaars aanzat op het feestmaal van Mattheüs. Zij hadden
getwijfeld aan Zijn goddelijke opdracht, omdat Hij de Doper niet
bevrijd had. Maar nu hun leraar dood was en zij verlangden naar
vertroosting in hun grote smart, en naar leiding voor het werk dat
hun te doen stond, kwamen ze tot, Jezus en verbonden hun belangen
met de Zijne. Zij hadden een tijd rust nodig om in gemeenschap te
zijn met de Heiland.
Dichtbij
Bethsaïda aan de noordelijke kant van het meer, was een verlaten
gebied, dat nu prachtig was door het frisse lentegroen, en dat een
welkom toevluchtsoord bood aan Jezus en Zijn discipelen. Naar deze
plaats vertrokken ze in hun boten, naar de overkant van het water.
Hier zouden zij verwijderd zijn van de verkeerswegen en de drukte en
gejaagdheid van de stad. De beelden van de natuur waren een rust op
zichzelf, een afwisseling die weldadig was voor de zinnen. Hier
konden ze luisteren naar de woorden van Christus zonder de boze
onderbrekingen te horen, de verwijten en beschuldigingen van de
schriftgeleerden en Farizeeën. Hier konden ze genieten van een korte
tijd van kostbare samenhorigheid in het gezelschap van hun Here.
De rust
die Christus en Zijn discipelen namen, was geen genotzoekende rust.
De tijd die ze in afzondering doorbrachten, was niet gewijd aan het
najagen van genoegens. Zij spraken samen betreffende het werk van
God en de mogelijkheid dit werk met meer succes te doen. De
discipelen waren met Christus geweest en konden Hem begrijpen; tot
hen behoefde Hij niet in gelijkenissen te spreken. Hij verbeterde
hun dwalingen en maakte hun duidelijk, wat de juiste manier was om
mensen te benaderen. Hij gaf hun een meer volledige openbaring
aangaande de kostbare schatten van de goddelijke waarheid. Zij
werden tot leven gewekt door goddelijke kracht en geïnspireerd met
hoop en moed.
Hoewel
Jezus wonderen kon verrichten en aan Zijn discipelen macht gegeven
had om wonderen te verrichten, gaf Hij Zijn vermoeide dienstknechten
opdracht om alleen naar buiten te gaan en te rusten. Toen Hij zei,
dat de oogst groot was en de arbeiders weinig waren, drukte Hij de
discipelen niet de noodzaak van ononderbroken arbeid op het hart,
maar Hij zei : "Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders
uitzende in Zijn oogst." (Matth.9:38) God heeft ieder mens werk
naar vermogen gegeven (Ef.4:11-13), en Hij wenst niet, dat enkelen
gebukt gaan onder verantwoordelijkheden, terwijl anderen geen last,
geen geestelijke arbeid hebben.
Christus' woorden van ontferming worden even zeker gesproken tot
Zijn arbeiders in deze tijd als tot Zijn discipelen. "Komt hier...
alleen... en rust een weinig" (Marc.4:28), zegt Hij tot hen die
vermoeid en terneergeslagen zijn. Het is niet verstandig om
voortdurend onder de spanning van werk en opwinding te leven, zelfs
indien men de geestelijke noden van de mensheid dient; immers op
deze wijze wordt persoonlijke toewijding verwaarloosd, en worden de
krachten van geest en ziel en lichaam te zwaar belast.
Zelfverloochening wordt geëist van de discipelen van Christus, en er
moeten offers gebracht worden; maar er moet ook zorg voor gedragen
worden, dat niet door hun te grote ijver Satan gebruik zou maken van
de zwakheid van het menselijk geslacht, en het werk van God schade
zou lijden.
Naar de
mening van de rabbi's betekende godsdienst een voortdurend druk
bezig zijn. Zij waren afhankelijk van uiterlijk vertoon om hun
hooghartige vroomheid aan te tonen. Op deze wijze scheidden ze hun
ziel van God af, en omringden zichzelf met zelfgenoegzaamheid.
Dezelfde gevaren bestaan ook nu nog. Wanneer de activiteit toeneemt
en de mensen succes krijgen in hun werk voor God, bestaat het gevaar
dat zij zullen vertrouwen op menselijke plannen en methoden. Er
bestaat een neiging om minder te bidden en minder geloof te hebben.
Evenals de discipelen verkeren wij in het gevaar, onze
afhankelijkheid van God uit het oog te verliezen, en te trachten ons
werk tot onze redder te maken. Wij moeten voortdurend op Jezus zien,
en beseffen dat het Zijn kracht is die het werk doet. Terwijl wij
ernstig moeten arbeiden voor de redding van het verlorene, moeten we
ook tijd nemen voor overdenking, voor gebed, en voor de studie van
Gods Woord. Alleen het werk dat tot stand gebracht wordt onder veel
gebed en dat geheiligd wordt door de verdiensten van Christus, zal
tenslotte een goede uitwerking blijken te hebben.
Nooit was iemands leven zo overladen van werk en verantwoording als
her leven van Jezus; hoe dikwijls werd Hij nochtans aangetroffen in
gebed! Hoe voortdurend was Zijn gemeenschap met God! Steeds weer in
het verslag over Zijn leven op aarde vinden we zinsneden als: "En
vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op en ging naar buiten en Hij
ging naar een eenzame plaats en bad aldaar." (Marc.1:35) "Vele
scharen stroomden samen om te horen en zich te laten genezen van hun
ziekten. Doch Hij trok Zich terug in de eenzame plaatsen om te
bidden." (Luc.5:15,16) "En het geschiedde in die dagen , dat Hij
naar het gebergte ging om te bidden, en Hij bracht de nacht door in
het gebed tot God." (Luc.6:12)
In een
leven dat volkomen gewijd was aan het heil van anderen, vond de
Heiland het noodzakelijk zich van de verkeerswegen terug te trekken
en van de schare die Hem dag en nacht volgde. Hij moest Zich
afwenden van een leven van ononderbroken werkzaamheid en contact met
de menselijke noden, om de afzondering te zoeken en de onverbroken
gemeenschap met Zijn Vader. Daar Hij één was met ons, deelde in onze
noden en zwakheden, was Hij volkomen afhankelijk van God, en in het
gebed op een eenzame plaats zocht Hij goddelijke kracht, opdat Hij
weer zou kunnen uitgaan, versterkt om plicht en beproeving onder
ogen te zien. In een wereld van zonde verdroeg Jezus strijd en
zielesmart. In gemeenschap met God kon Hij de lasten die Hem
terneerdrukten, van Zich werpen. Hier vond Hij troost en vreugde.
In Christus drong de kreet van het mensdom door tot de Vader van
oneindig ontfermen. Als mens smeekte Hij voor de troon van God,
totdat Zijn menselijke natuur vervuld werd met een hemelse stroom
die het mensdom met de Godheid zou verbinden. Door voortdurende
gemeenschap ontving Hij leven van God, opdat Hij leven kon schenken
aan de wereld. Zijn ervaring moet ook de onze zijn.
"Komt
hier... alleen" (Marc.6:31), zegt Hij ons. Indien we acht zouden
geven op Zijn woord, zouden we sterker en van meer nut zijn. De
discipelen zochten Jezus, en vertelden Hem alles; en Hij bemoedigde
hen en gaf hen onderricht. Indien wij heden de tijd zouden nemen om
tot Jezus te gaan en Hem onze noden te vertellen, zouden we niet
teleurgesteld worden; Hij zou aan onze rechterhand zijn om ons te
helpen. Wij hebben meer eenvoud nodig, meer geloof en vertrouwen in
onze Heiland. Hij Wiens naam is "Sterke God, Eeuwige Vader,
Vredevorst" (Jes.9:5); Hij van Wie geschreven staat: "De
heerschappij rust op Zijn schouder" (Jes.9:5), is de Wonderbare
Raadsman. Wij worden uitgenodigd wijsheid te begeren van Hem. Hij
"geeft aan allen, eenvoudigweg en zonder verwijt." (Jac.1:5)
In allen
die onder Gods leiding staan, moet een leven geopenbaard worden dat
niet in harmonie is met de wereld en haar gewoonten en gebruiken; en
ieder moet een persoonlijke ervaring maken in het verkrijgen van
kennis aangaande de wil van God. Wij moeten persoonlijk Hem tot ons
hart horen spreken. Wanneer iedere andere stem tot zwijgen is
gebracht en we in stilheid op Hem wachten, doet de stilte in de ziel
de stem van God duidelijker verstaan. Hij zegt ons: "Laat af en
weet, dat Ik God ben." (Ps.46:11) Hier alleen kan ware rust
gevonden worden. En dit is de juiste voorbereiding voor allen die
voor God arbeiden. Te midden van een haastige menigte en de
inspanning van de drukke werkzaamheden van het leven, zal de ziel
die aldus verkwikt is, omringd worden met een atmosfeer van licht en
vrede. Het leven zal een lieflijke geur verspreiden en zal een
goddelijke macht openbaren die de harten der mensen zal bereiken.
("Wens der eeuwen" - E.G.White)