De eerste evangelisten (37)
De
apostelen waren leden van de familie van Jezus, en ze hadden Hem
vergezeld tijdens Zijn reis te voet door Galilea. Ze hadden met Hem
gedeeld in de moeite en de ontberingen die hun overkwamen. Ze hadden
geluisterd naar Zijn redevoeringen, ze hadden met de Zoon van God
gewandeld en gesproken, en uit Zijn dagelijks onderwijs hadden ze
geleerd hoe ze moesten werken om de mensheid op te heffen. In, de
tijd dat Jezus de grote scharen die zich om Hem verzamelden, diende,
sloegen Zijn discipelen Hem gade, en verlangden te doen wat Hij
vroeg en Zijn werk te verlichten. Ze hielpen door de mensen op te
stellen, door de zieken tot de Heiland te brengen en het allen zo
gemakkelijk mogelijk te maken. Ze zagen uit naar belangstellende
toehoorders, verklaarden hun de Schriften en werkten op
verschillende wijzen voor hun geestelijk welzijn. Zij leerden dat
wat zij van Jezus geleerd hadden, en verkregen dagelijks een rijke
ervaring. Maar ze behoefden ook ervaring in het alleen arbeiden. Ze
hadden nog steeds veel onderricht nodig, en een groot geduld en veel
liefde. Omdat Hij nu nog persoonlijk bij hen was om op hun fouten te
wijzen en hun raad te geven en te verbeteren, zond de Heiland hun
uit als Zijn vertegenwoordigers.
In de
tijd dat ze met Hem waren geweest, waren de discipelen dikwijls in
de war gebracht door de leer van de priesters en de Farizeeën, maar
ze hadden hun moeilijkheden Jezus voorgelegd. Hij had hun de
waarheden uit de Schrift voor ogen gesteld in tegenstelling met de
overlevering. Op deze wijze had Hij hun vertrouwen in Gods Woord
versterkt en hen in hoge mate bevrijd van hun vrees voor de rabbi's
en hun dienstbaarheid aan de overleveringen. Bij de opleiding van de
discipelen was het voorbeeld van het leven van de Heiland van veel
meer betekenis dan een zuiver leerstellig onderwijs. Toen ze van Hem
gescheiden werden, herinnerden ze zich weer iedere blik en
stembuiging, ieder woord. Vaak, wanneer ze in conflict waren met de
vijanden van het evangelie, herhaalden ze Zijn woorden, en wanneer
ze de uitwerking daarvan op de mensen zagen, verheugden ze zich
zeer.
Nadat
Hij de twaalf tot Zich geroepen had, beval Jezus hun twee aan twee
uit te gaan door de steden en dorpen. Niemand werd alleen
uitgezonden, maar broeder ging samen met broeder, vriend met vriend.
Op deze wijze konden ze elkander helpen en bemoedigen, elkander raad
geven en samen bidden, zodat de kracht van de een de zwakheid van de
ander aanvulde. Op dezelfde wijze zond Hij later de zeventig uit.
Het was de bedoeling van de Heiland, dat de evangelieboodschappers
op deze wijze met elkander verbonden zouden zijn. In onze tijd zou
de evangelisatie veel meer succes hebben als men zich meer aan dit
voorbeeld hield.
De
boodschap van de discipelen was dezelfde als die van Johannes de
Doper en van Christus Zelf: "Het koninkrijk der hemelen is nabij
gekomen." (Matth.10:7) Zij mochten niet met de mensen gaan
redetwisten over de vraag, of Jezus van Nazareth de Messias was;
maar in Zijn naam moesten ze dezelfde genadewerken doen die Hij
verricht had. Hij gebood hun: "Geneest zieken, wekt doden op,
reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het
ontvangen, geeft het om niet." (Matth.10:8)
Gedurende Zijn dienstwerk wijdde Jezus meer tijd aan het genezen van
zieken dan aan het prediken. Zijn wonderen getuigden van de waarheid
van Zijn woorden, dat Hij niet gekomen was om te verderven, maar om
te redden. Zijn heil ging voor Hem uit, en de heerlijkheid des Heren
was Zijn achterhoede. Overal waar Hij kwam, waren de geruchten van
Zijn genade Hem voorgegaan. Waar Hij voorbijgegaan was, verheugden
degenen over wie Hij Zich ontfermd had, zich over hun gezondheid en
beproefden zij hun nieuwgevonden krachten. Menigten verzamelden zich
rondom hen om van hun lippen de werken die de Here gewrocht had, te
vernemen. Zijn stem was het eerste geluid dat velen ooit gehoord
hadden, Zijn naam het eerste woord dat zij ooit gesproken hadden,
Zijn gelaat het eerste dat zij ooit aanschouwd hadden. Waarom zouden
ze Jezus niet liefhebben en Zijn lof doen horen ? Terwijl Hij door
de steden en dorpen ging, was Hij als een stroom des levens, leven
en vreugde verspreidend overal waar Hij heenging.
De
volgelingen van Christus moeten werken zoals Hij dat deed. Wij
moeten de hongerigen voeden, de naakten kleden, en de lijdenden en
bedroefden troosten. Wij moeten hen die vertwijfelen, bijstaan en de
hopelozen met hoop bezielen. En ook aan ons zal de belofte vervuld
worden: "Uw heil zal voor u uitgaan, de heerlijkheid des Heren zal
uw achterhoede zijn." (Jes.58:8) De liefde van Christus, die
geopenbaard wordt in onzelfzuchtig dienen, zal meer uitwerking
hebben om de boosdoener te bekeren dan het zwaard of het gerechtshof
Deze dingen zijn noodzakelijk om de verbreker van de wet vrees aan
te jagen, maar de liefdevolle zendeling kan meer doen dan dat.
Dikwijls zal het hart verhard worden onder terechtwijzing; maar het
zal smelten onder de liefde van Christus. De zendeling kan niet
alleen lichamelijke ziekten verlichten, maar hij kan de zondaar
leiden tot de Grote Geneesheer, Die de ziel kan reinigen van de
melaatsheid der zonde. Het is Gods bedoeling, dat de zieken, de
ongelukkigen, zij die door boze geesten bezeten zijn, door Zijn
dienstknechten Zijn stem zullen horen. Door Zijn menselijke
vertegenwoordigers wil Hij een Trooster zijn zoals de wereld die
niet kent.
Op hun
eerste zendingsreis moesten de discipelen alleen gaan tot "de
verloren schapen van het huis Israëls." (Matth.10:6) Indien zij nu
het evangelie gepredikt zouden hebben aan de heidenen of de
Samaritanen, zouden ze hun invloed op de Joden verloren hebben. Door
het vooroordeel van de Farizeeën op te wekken, zouden ze zich
gewikkeld hebben in een strijd die hen bij de aanvang van hun arbeid
ontmoedigd zou hebben. Zelfs de apostelen konden moeilijk begrijpen,
dat het evangelie uitgedragen moest worden aan alle volken. Totdat
zijzelf deze waarheid zouden kunnen begrijpen, waren ze niet gereed
om voor de heidenen te arbeiden. Indien de Joden het evangelie
zouden aannemen, was het Gods bedoeling hen zendelingen onder de
heidenen te maken. Daarom moesten zij het eerst de boodschap
vernemen.
Overal
waar Christus arbeidde, werden zielen de ogen geopend voor hun nood,
en hongerenden en dorstenden voor de waarheid. De tijd was gekomen
om de boodschap van Zijn liefde aan deze verlangende harten te
brengen. Naar al deze mensen moesten de discipelen gaan als Zijn
vertegenwoordigers. Zo zouden de gelovigen ertoe gebracht worden hen
te beschouwen als door God aangewezen leraars, en wanneer de Heiland
van hen weggenomen zou worden, zouden zij niet zonder leiders
achterblijven.Op deze eerste reis moesten de discipelen alleen maar
komen waar Jezus reeds eerder was geweest en vrienden had gemaakt.
De voorbereiding voor hun reis moest heel eenvoudig zijn. Niets
mocht worden toegestaan dat hun gedachten zou afleiden van hun
belangrijke taak, of op enigerlei wijze verzet zou uitlokken en de
deur voor verdere arbeid zou sluiten. Ze mochten niet de kleding van
de godsdienstleraars kiezen, noch gebruik maken van enige uiterlijke
schijn die hen zou onderscheiden van de eenvoudige bewoners van het
platteland. Zij mochten geen synagogen binnengaan en de mensen
bijeenroepen voor een openbare dienst; hun pogingen moesten gericht
worden op huis-aan-huisarbeid. Ze mochten geen tijd verspillen met
nodeloze begroetingen, of in het gaan van huis tot huis om onthaald
te worden. Maar in iedere plaats moesten zij de gastvrijheid
aannemen van hen die dat waardig waren, van hen die hen hartelijk
welkom zouden heten alsof ze Christus Zelf ontvingen. Zij moesten
het huis binnengaan met de heerlijke groet: "Vrede zij dezen huize".
(Luk.10:5) Dat huis zou gezegend worden door hun gebeden, hun
lofzangen en door het openen van de Schriften in de familiekring.
Deze
discipelen moesten herauten van de waarheid zijn, om de weg voor te
bereiden voor de komst van hun Meester. De boodschap die zij moesten
brengen, was het woord van eeuwig leven, en de bestemming van de
mensen hing af van de vraag, of zij dat woord aannamen dan wel
verwierpen. Om de mensen te doordringen van de ernst ervan, gebood
Jezus Zijn discipelen : "Indien iemand u niet ontvangt of uw woorden
niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schudt het stof uwer
voeten af. Voorwaar, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en
Gomorra draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor die stad."
(Matth.10:14,15)
Nu
doorboort het oog van de Heiland de toekomst; Hij aanschouwt de
grotere gebieden waarin na Zijn dood de discipelen getuigen voor Hem
zullen zijn. Zijn profetische blik ziet de ervaring van Zijn
dienstknechten door de eeuwen heen, totdat Hij zal komen voor de
tweede maal. Hij toont Zijn volgelingen de worstelingen die hen te
wachten staan. Hij openbaart de aard en de methode van de strijd.
Hij stelt hun de gevaren die zij zullen ontmoeten en de
zelfverloochening die vereist zal worden, voor ogen. Hij wil, dat
zij de kosten berekenen, opdat zij niet onverhoeds door de vijand
overvallen zullen worden. Hun strijd zal niet zijn tegen vlees en
bloed, maar "tegen de, overheden, tegen de machten tegen de
wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de
hemelse gewesten." (Ef.6:12) Zij moeten strijden met
bovennatuurlijke machten, maar zij zijn verzekerd van
bovennatuurlijke hulp. Alle hemelse wezens bevinden zich in dit
leger. En meer dan engelen zijn in de gelederen. De Heilige Geest,
de Vertegenwoordiger van de Aanvoerder van het leger des Heren,
daalt neer om de strijd te leiden, Onze zwakheden kunnen vele zijn,
onze zonden en fouten ernstig; maar de genade van God is voor allen
die haar zoeken met een verbroken hart. De kracht van de Almachtige
wordt te hulp geroepen ten gunste van hen die op God vertrouwen.
"Zie", zei Jezus, "Ik zend u als schapen midden onder wolven ; weest
dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven."
(Matth.10:16) Christus Zelf hield niet één woord der waarheid
achter, maar Hij sprak het altijd in liefde. Hij toonde de grootste
tact en voorkomende, vriendelijke aandacht in Zijn omgang met de
mensen. Hij was nooit ruw, sprak nooit onnodig een streng woord,
deed een gevoelige ziel nooit nodeloos pijn. Hij gispte de
menselijke zwakheid niet. Hij laakte onbevreesd huichelarij,
ongeloof en ongerechtigheid, maar er waren tranen in Zijn stem
wanneer Hij Zijn vernietigende berispingen uitsprak. Hij weende over
Jeruzalem, de stad die Hij liefhad, die weigerde Hem, de weg, de
waarheid en het leven, aan te nemen. Zij verwierpen Hem, de Heiland,
maar Hij zag hen aan met medelijdende tederheid, en met een smart zo
groot, dat het Zijn hart brak. Iedere ziel was kostbaar in Zijn
ogen. Terwijl Hij altijd met goddelijke waardigheid optrad, boog Hij
Zich met de tederste aandacht naar ieder lid van het gezin Gods. In
alle mensen zag Hij gevallen zielen tot wier redding Hij gekomen
was.
De dienstknechten van
Christus mogen niet de ingevingen van hun natuurlijk hart ten
uitvoer brengen. Zij behoren nauwe gemeenschap met God te hebben,
opdat niet, wanneer zij uitgedaagd worden, het eigen ik opkomt en
zij een stroom van woorden uitgieten die niet passend zijn, die niet
zijn als de dauw of als zachte regen die de verflenste planten
verfrist.
Dit wil Satan dat ze
doen zullen, want zo gaat hij te werk. Het is de draak die toornig
is; het is de geest van Satan, die wordt geopenbaard in toorn en
beschuldigingen. Maar Gods dienstknechten moeten Zijn
vertegenwordigers zijn. Hij wenst, dat zij slechts betalen met
hemelse munt, de waarheid die Zijn eigen beeld en opschrift draagt.
De kracht waardoor zij de boze moeten overwinnen, is de kracht van
Christus. De heerlijkheid van Christus is hun kracht. Zij moeten hun
ogen richten op Zijn lieflijkheid. Dan kunnen zij het evangelie met
goddelijke tact en zachtmoedigheid naar voren brengen. En de geest
die in verzoeking beheerst blijft, zal meer doeltreffend getuigen
ten gunste van de waarheid dan enig argument kan doen, hoe sterk dit
ook moge zijn.
Zij
die in strijd komen met de vijanden der waarheid, hebben niet alleen
mensen tegemoet te treden, maar Satan en zijn vertegenwoordigers.
Laat hen -,denken aan de woorden van de Heiland: "Zie, Ik zend u als
lammeren midden onder wolven." (Luc.10:3)
Laat hen vertrouwen op de liefde van God, en hun geest zal kalm
blijven, zelfs wanneer ze persoonlijk beledigd worden. De Here zal
hen een volledige, goddelijke wapenrusting aandoen. Zijn Heilige
Geest zal hun geest en hart beïnvloeden, zodat hun stemmen niet de
klank zullen krijgen van het gehuil van wolven.
In zijn
verder onderricht tot de discipelen zei Jezus: "Wacht u voor de
mensen." (Matth.10:17) Zij mochten geen onbeperkt vertrouwen stellen
in hen die God niet kenden, en niet hun plannen aan hen voorleggen;
want dit zou de machten van Satan in het voordeel brengen. De
bedenksels van mensen werkten Gods plannen dikwijls tegen. Zij die
de tempel des Heren bouwen, moeten bouwen volgens het voorbeeld dat
op de berg getoond is het goddelijk beeld. God wordt onteerd en het
evangelie wordt verraden, wanneer Zijn dienstknechten zich
afhankelijk stellen van de raad van mensen die zich niet laten,
leiden door de Heilige Geest. Wereldse wijsheid is dwaasheid bij
God. Zij die daarop vertrouwen, zullen zeker dwalen.
"Zij zullen u overleveren aan de gerechtshoven.. ; gij zult ook
geleid worden voor stadhouders en koningen om Mijnentwil, tot een
getuigenis voor hen en voor de volken." (Matth.10:17,18)
Vervolging zal het licht verbreiden. De dienstknechten van Christus
zullen geleid worden voor de grote mannen van de wereld, die, indien
dit niet zou gebeuren, nooit het evangelie zouden horen. De waarheid
is voor deze mensen verkeerd voorgesteld. Zij hebben geluisterd naar
valse getuigenissen betreffende het geloof van de discipelen van
Christus. Dikwijls is het enige middel voor hen om de ware aard
hiervan te leren kennen, het getuigenis van hen die voorgeleid
worden om terecht te staan wegens hun geloof. Tijdens het verhoor
wordt van deze mensen vereist te antwoorden, en van hun rechters te
luisteren naar het getuigenis dat gegeven wordt. Gods genade zal
geschonken worden aan Zijn dienstknechten om de plotselinge
omstandigheid tegemoet te treden. "Het zal u in die ure gegeven
worden", zei Jezus, "wat gij spreken moet; want gij zijt het niet,
die spreekt, doch het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt."
(Matth.10:19,20)
Wanneer de Geest van God de gedachten van Zijn dienstknechten
verlicht, zal de waarheid naar voren gebracht worden in zijn
goddelijke kracht en kostbaarheid. Zij die de waarheid verwerpen,
zullen de discipelen gaan beschuldigen en onderdrukken. Maar bij
verlies en lijden, ja tot de dood toe, moeten de kinderen des Heren
de zachtmoedigheid van hun goddelijk Voorbeeld openbaren. Aldus zal
de tegenstelling gezien worden tussen de vertegenwoordigers van
Satan en de vertegenwoordigers van Christus. De Heiland zal verhoogd
worden voor de ogen van heersers en volk.
De
discipelen werd niet de moed en de kracht van martelaren geschonken
aleer ze zulk een genade nodig hadden. Dan ging de belofte van de
Heiland in vervulling. Toen Petrus en Johannes getuigden voor de
raad van het Sanhedrin, "verwonderden" de mensen "zich, en zij
herkenden hen, dat zij met Jezus geweest waren." (Hand.4:13)
Van Stephanus staat geschreven: "Allen die in de Raad zitting
hadden, zagen, toen zij hem aanstaarden, zijn gelaat als het gelaat
van een engel." (Hand.6:15) De mensen "waren niet bij machte de
wijsheid en de Geest waardoor hij sprak, te weerstaan." (Hand.6:10)
En wanneer Paulus schrijft over zijn eigen verhoor aan het hof van
de Caesaren, zegt hij: "Bij mijn eerste verdediging heeft niemand
mij bijgestaan, maar allen hebben mij in de steek gelaten... doch de
Here heeft mij terzijde gestaan en kracht gegeven, zodat door mij de
verkondiging tot haar recht gekomen is, en al de heidenen haar
hebben kunnen horen; en ik ben uit de muil van de leeuw verlost." (2
Tim.4:16,17)
De dienstknechten van Christus mochten geen vastgestelde redevoering
voorbereiden om die uit te spreken wanneer zij verhoord werden. Hun
voorbereiding moest dagelijks plaatsvinden door het vergaren van de
kostbare waarheden van Gods Woord, en door in het gebed hun geloof
te versterken. Wanneer zij verhoord zouden worden, zou de Heilige
Geest hun in gedachten brengen welke waarheden ze juist op dat
ogenblik nodig hadden.
Een
dagelijks ernstig streven naar kennis van God en van Jezus Christus,
Die Hij gezonden heeft, zou de ziel kracht en bekwaamheid geven. De
kennis die verkregen werd door ijverig onderzoek van de Schriften,
zou op het juiste ogenblik weer in het geheugen gebracht worden.
Maar zovelen hadden nagelaten zich vertrouwd te maken met de woorden
van Christus en nooit de kracht van Zijn genade in beproeving hadden
getoetst, konden niet verwachten, dat de Heilige Geest Zijn woorden
in hun herinnering zou brengen. Zij moesten God dagelijks dienen met
onverdeelde genegenheid, en dan op Hem vertrouwen.
Zó
bitter zou de vijandschap jegens het evangelie zijn, dat zelfs de
tederste banden op aarde geen waarde meer zouden hebben. De
discipelen van Christus zouden ten dode toe verraden worden door de
leden van hun eigen gezin. "En gij zult door allen gehaat worden om
Mijns naams wil. Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden
worden." (Marc.13:13) Maar Hij gebood hen, zich niet zonder noodzaak
aan vervolging bloot te stellen. Hijzelf verliet dikwijls het ene
arbeidsveld om naar het andere te gaan, ten einde te ontkomen aan
hen die Hem naar het leven stonden. Toen Hij werd verworpen in
Nazareth, en Zijn eigen stadsgenoten trachtten Hem te doden, daalde
Hij af naar Kapernaüm, en daar verwonderden de mensen zich over Zijn
leer, "want Zijn woord was met gezag." (Luc.4:32) Zo moesten Zijn
dienstknechten niet ontmoedigd worden door vervolging, maar een
plaats zoeken waar ze nog konden arbeiden voor de redding van
zielen.
De dienstknecht staat
niet boven zijn meester. De Vorst des hemels werd Beëlzebul genoemd,
en Zijn discipelen zullen op gelijke wijze verkeerd voorgesteld
worden. Maar wat het gevaar ook zij, de volgelingen van Christus
moeten voor hun beginselen uitkomen. Zij kunnen zich niet
onpartijdig houden totdat ze er zeker van zijn, dat het veilig is,
de waarheid te belijden. Zij zijn gesteld als wachters om de mensen
te waarschuwen voor het gevaar waarin zij verkeren. De waarheid die
zij van Christus ontvangen hebben, moet worden medegedeeld aan
allen, vrij en open. Jezus zei: "Wat Ik u zeg in het donker, zeg het
in het licht ; wat gij u in het oor hoort fluisteren, predikt hetvan
de daken." (Matth.10:27)
Jezus
Zelf kocht de vrede nooit met een compromis. Zijn hart vloeide over
van liefde voor het gehele mensdom, maar Hij was nooit toegevend
tegenover hun zonden. Hij was te zeer hun Vriend om te zwijgen
wanneer zij een richting insloegen die zou leiden tot verderf van
hun zielen - de zielen die Hij gekocht had met Zijn eigen bloed. Hij
arbeidde ervoor, dat de mens trouw zou zijn tegenover zichzelf,
trouw tegenover zijn hoger en eeuwig belang. De dienstknechten van
Christus zijn geroepen tot hetzelfde werk, en zij moeten er acht op
slaan, dat zij niet, in hun pogingen tweedracht te vermijden, de
waarheid verlaten. Zij moeten "najagen hetgeen de vrede en de
onderlinge opbouwing bevordert" (Rom.14:19), maar ware vrede kan
nooit tot stand gebracht worden door uit te gaan van een compromis.
En niemand kan trouw zijn aan een beginsel zonder tegenstand op te
wekken. Een christendom dat geestelijk is, zal bestreden worden door
de kinderen der ongehoorzaamheid. Maar Jezus gebood Zijn discipelen:
"Weest niet bevreesd voor hen die wèl het lichaam doden, maar de
ziel niet kunnen doden." (Matth.10:31) Zij die trouw zijn aan God,
behoeven niet te vrezen voor de macht van mensen of de vijandschap
van Satan. In Christus is hun eeuwig leven zeker. Hun enige vrees
moet zijn, dat zij niet de waarheid opgeven en elders verraad plegen
aan het vertrouwen waarmee God hen heeft geëerd.
Het is
het werk van Satan, de harten der mensen met twijfel te vullen. Hij
leidt hen ertoe, God te zien als een strenge Rechter. Hij verleidt
hen tot zonde, en daarna brengt hij hen ertoe, zichzelf te slecht te
vinden om tot hun hemelse Vader te gaan of om Zijn erbarmen op te
wekken. De Here begrijpt dit alles. Jezus verzekert de discipelen
van Gods mededogen met hen in hun noden en zwakheden. Geen zucht
wordt geslaakt, geen pijn wordt gevoeld, geen smart doordringt de
ziel, of de trilling daarvan dringt door tot in het Vaderhart.
De Bijbel toont ons God in Zijn hoge en heilige plaats, niet in een
toestand van rust, niet in stilte en eenzaamheid, maar omgeven door
tienduizend maal tienduizenden en duizendmaal duizenden heilige,
denkende wezens die allen ernaar uitzien om Zijn wil te doen. Door
kanalen die wij niet kunnen zien, staat Hij in werkzame gemeenschap
met ieder deel van Zijn rijk. Maar juist op het kleine stipje dat
onze aarde is, op de zielen voor wier redding Hij Zijn eniggeboren
Zoon heeft gegeven, is Zijn belangstelling en de belangstelling van
de gehele hemel gericht. God buigt Zich neer van Zijn troon om de
kreet van de verdrukten te horen. Op ieder oprecht gebed antwoordt
Hij: "Hier ben Ik". Hij heft de bedroefden en terneergeslagenen op.
In al onze benauwdheden is Hij benauwd. In iedere verzoeking en bij
iedere beproeving is de engel Zijner tegenwoordigheid nabij om te
verlossen.
Zelfs
geen musje valt ter aarde zonder dat de Vader het opmerkt. Satans
haat tegen God brengt hem ertoe ieder voorwerp van de zorg van de
Heiland te haten. Hij tracht het werk van God te besmeuren, en het
verheugt hem zelfs stomme schepselen te vernietigen. Slechts door
Gods behoudende zorg worden de vogels bewaard om ons te verblijden
met hun vreugdeliederen. Maar Hij vergeet zelfs de mussen niet. "Weest
niet bevreesd, gij gaat vele mussen te boven." (Luc.12:7)
Jezus
vervolgt: Zoals gij Mij belijdt voor de mensen, zo zal Ik u belijden
voor God en de heilige engelen. Gij zult Mijn getuigen zijn op
aarde, de kanalen waardoor Mijn genade kan vloeien tot genezing der
wereld. En zo zal Ik u vertegenwoordigen in de hemel. De Vader
aanschouwt niet uw gebrekkig karakter, maar Hij ziet u bekleed met
zijn volmaaktheid. Ik ben het middel waardoor de zegeningen van de
hemel tot u zullen komen. En iedereen die Mij belijdt door te delen
in Mijn offer voor het verlorene, zal beleden worden als deelhebbend
aan de heerlijkheid en vreugde der verlosten.
Hij
die Christus belijdt, moet Christus blijvend in zich hebben. Datgene
wat hij niet ontvangen heeft, kan hij niet mededelen. De discipelen
zouden vloeiend kunnen spreken over leerstellingen, ze zouden de
woorden van Christus kunnen herhalen; maar tenzij zij de
zachtmoedigheid en liefde van Christus bezaten, zouden ze Hem niet
belijden. Een geest die tegengesteld is aan de geest van Christus,
zou Hem verloochenen, wat belijdenis het ook zou zijn Mensen kunnen
Christus verloochenen door kwaadsprekerij, door dwaze woorden, door
woorden die onwaar of onvriendelijk zijn. Ze kunnen Hem verloochenen
door de last des levens te schuwen, door zondige genoegens na te
jagen. Zij kunnen Hem verloochenen door de wereld gelijkvormig te
worden, door onbeleefd gedrag, door liefde voor eigen inzichten,
door zichzelf te rechtvaardigen, door twijfel te koesteren,
moeilijkheden te veroorzaken en in duisternis te vertoeven. Op al
deze manieren verklaren ze, dat Christus niet in hen woont. En "al
wie Mij verloochenen zal voor de mensen", zegt Hij, "die zal Ik
verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is." (Matth.10:33)
De Heiland zei Zijn discipelen, niet te hopen dat de vijandigheid
van de wereld jegens het evangelie overwonnen zou worden en dat na
verloop van tijd de tegenkanting ten einde zou komen. Hij zei: "Ik
ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.
(Matth.10:34) Dit veroorzaken van strijd is niet de uitwerking van
het evangelie, maar het gevolg van de tegenkanting daartegen. Van
alle vervolging is de onenigheid in huis, de vervreemding van de
dierbaarste vrienden het moeilijkst te verdragen. Maar Jezus
verklaart: "Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet
waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet
waardig en wie zijn kruis niet opneemt en achter Mij gaat, is Mij
niet waardig." (Matth.10:37,38)
De
opdracht van de dienstknechten van Christus is een hoge eer, en een
heilig pand. "Wie u ontvangt", zegt Hij, "ontvangt Mij, en wie Mij
ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft." (Matth.10:40)
Geen vriendelijke daad, aan hen bewezen in Zijn naam, zal onerkend
blijven en onbeloond. En Hij sloot de zwaksten en nederigsten in het
gezin Gods in bij deze zelfde tedere erkenning: "En wie één van deze
kleinen" - zij die zijn als kinderen in hun geloof en kennis van
Christus - "omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water
te drinken geeft, voorwaar Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins
ontgaan." (Matth.10:42)
Op deze wijze beëindigde de Heiland Zijn onderricht. In de naam van
Christus gingen de twaalf uitgekozenen uit, zoals Hij uitgegaan was
"om aan armen het evangelie te brengen... om aan gevangenen
loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen
heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des
Heren." (Luc.4:18,19)
("De wens der eeuwen" - E.G.White)