You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

"Zwijg, wees stil"   (35)

Het was een veelbewogen dag geweest in het leven van Jezus. Aan de oever van het Meer van Galilea had Hij Zijn eerste gelijkenissen uitgesproken, waarbij Hij door vertrouwde illustraties wederom aan het volk de aard van Zijn koninkrijk verklaard had en de wijze waarop het opgericht zou worden. Hij had Zijn eigen werk vergeleken bij dat van een zaaier; de ontwikkeling van Zijn koninkrijk bij de groei van een mosterdzaadje en de uitwerking van gist in een maat meel. De grote, uiteindelijke scheiding van de rechtvaardigen en de goddelozen had Hij beschreven in de gelijkenissen van de tarwe en het onkruid, en van het visnet. De grote kostbaarheid van de waarheden die Hij leerde was verduidelijkt door de verborgen schat en de parel van grote waarde, terwijl in de gelijkenis van de rentmeester Hij Zijn discipelen leerde, hoe zij moesten arbeiden als Zijn vertegenwoordigers.
De gehele dag had Hij geleerd en genezen; en toen de avond aanbrak, drong de menigte nog steeds op Hem aan. Dag aan dag had Hij hen gediend, met nauwelijks een onderbreking om te eten en wat te rusten. De kwaadwillige kritiek en de verkeerde voorstelling van zaken waarmee de Farizeeën Hem voortdurend vervolgden, maakten Zijn werk ernstiger en afmattend; en nu, bij het vallen van de avond, was Hij zo volkomen uitgeput, dat Hij besloot Zich terug te trekken in een eenzame plaats aan de overzijde van het meer.

De oostelijke oever van Gennesareth was niet onbewoond, want er lagen hier en daar steden aan het meer ; toch was' het een verlaten gebied vergeleken met de westelijke oever. Er was een bevolking die meer heidens was dan joods, en die weinig omgang had met Galilea. Zo bood deze plaats Jezus de afzondering die Hij zocht, en Hij vroeg Zijn discipelen, Hem daarheen te vergezellen.
Nadat Hij de menigte had weggezonden, namen ze Hem, "zoals Hij was" (Marc.4:36), mee in het scheepje, en vertrokken haastig. Maar ze zouden niet alleen vertrekken. Er lagen nog meer vissersboten aan de oever, en deze waren spoedig vol mensen die Jezus volgden, en die nog verlangend waren Hem te zien en te horen.
Eindelijk was de Heiland bevrijd van de druk van de menigte, en overmand door vermoeidheid en honger, lag Hij terneer op de achtersteven van het schip en viel spoedig in slaap. De avond was rustig en aangenaam geweest, en stilte heerste op het meer; maar opeens bedekte duisternis de hemel, de wind gierde wild door de bergkloven op de oostelijke oever, en een zware storm brak los over het meer.

De zon was ondergegaan, en de duisternis van de nacht viel over het stormachtige meer. De golven, woedend opgezweept door de gierende wind, sloegen onstuimig over de boot van de discipelen en dreigden die te overspoelen. Die geharde vissers hadden hun hele leven op het meer doorgebracht en hadden hun vaartuig veilig door menige storm gevoerd; maar nu baatten hun kracht en bekwaamheid niets. Ze waren hulpeloos in de greep van de storm, en hun hoop verdween toen ze zagen dat hun boot volliep.
Volkomen in beslag genomen door hun pogingen zichzelf te redden hadden ze vergeten dat Jezus aan boord was. Nu ze zagen dat hun zwoegen tevergeefs was en dat ze slechts de dood voor ogen hadden, herinnerden ze zich, op Wiens bevel ze uitgevaren waren om het meer over te steken. Hun enige hoop was op Jezus. In hun hulpeloosheid en wanhoop riepen ze uit: "Meester, Meester!" (Luc.8:24) Maar de dikke duisternis onttrok Hem aan hun ogen. Hun stemmen gingen verloren in het gebulder van de storm, en er kwam geen antwoord. Twijfel en vrees greep hen aan. Had Jezus hen verlaten ? Was Hij Die ziekten duivelen en zelfs de dood overwonnen had, nu machteloos Zijn discipelen te helpen? Bekommerde Hij Zich niet om hen in hun wanhoop ?

Opnieuw roepen ze, maar er klinkt geen antwoord behalve het gieren van een nijdige windstoor. Hun boot zinkt steeds. Nog een ogenblik, en dan zullen ze zeker opgeslokt worden door de hongerige golven.
Opeens doorklieft een bliksemschicht de duisternis, en ze zien, dat Jezus ligt te slapen, zonder last te hebben van het geraas. In verbazing en wanhoop roepen ze uit: "Meester, trekt Gij er U niets van aan, dat wij vergaan?" (Marc.4:38) Hoe kan Hij zo vredig rusten, terwijl zij in gevaar verkeren en met de dood kampen?

Hun kreet wekt Jezus. Wanneer het licht van de bliksem Hem toont, zien ze de vrede des hemels op Zijn gelaat; zij lezen in Zijn blik zelfvergetende, tedere liefde, en, terwijl hun harten zich tot Hem wenden, roepen ze uit: "Here, help ons, wij vergaan!" (Matth.8:25)
Nooit heeft een ziel die kreet geuit zonder verhoord te worden. Terwijl de discipelen hun riemen grijpen om nog een laatste poging te doen, staat Jezus op. Hij staat te midden van Zijn discipelen, terwijl de storm raast, de golven over hen heen slaan en de bliksem Zijn gelaat verlicht. Hij heft Zijn handen, die Hij zo dikwijls gebruikt heeft om barmhartigheid te bewijzen, op en zegt tot de woedende zee: "Zwijg, wees stil." (Marc.4:39)
De storm bedaart. De golven komen tot rust. De wolken verdwijnen en de sterren komen te voorschijn. De boot rust op een kalme zee. Terwijl Hij Zich tot Zijn discipelen wendt, vraagt Jezus verdrietig: "Waarom zijt gij zó bevreesd ? Hoe hebt gij geen geloof?" (Marc.4:40)

Een stilzwijgen kwam over de discipelen. Zelfs Petrus trachtte niet het ontzag dat zijn hart vervulde, onder woorden te brengen. De boten die vertrokken waren om Jezus te vergezellen, hadden in hetzelfde gevaar verkeerd als de boot van de discipelen. Angst en wanhoop hadden zich meester gemaakt van de inzittenden; maar her bevel van Jezus bracht rust op het toneel van verwarring en rumoer. De woede van de storm had de boten dicht bijeengedreven, en allen die aan boord waren, hadden het wonder aanschouwd. In de kalmte die volgde, werd de vrees vergeten. De mensen fluisterden elkander toe: "Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn? (Marc.4:41)

Toen Jezus gewekt werd om de storm tegemoet te treden, had Hij volkomen vrede. Er was geen spoor van vrees in woord of blik, want er was geen vrees in Zijn hart. Maar Hij was niet in het bezit van een almachtige kracht. Het was niet als de "Meester van aarde en zee en hemel" dat Hij in vrede lag te rusten. Die macht had Hij afgelegd, en Hij zegt : "Ik kan van Mijzelf niets doen." (Joh.5:30) Hij vertrouwde op de macht van de Vader. Het was in het geloof - geloof in Gods liefde en zorg - dat Jezus rustte, en de macht van dat woord wat de storm deed bedaren, was de macht van God.
Jezus rustte door het geloof in de zorg van de Vader, en zo kunnen wij rusten in de zorg van onze Heiland. Indien de discipelen op Hem vertrouwd hadden, zouden ze in vrede bewaard zijn gebleven. Hun vrees ten tijde van gevaar openbaarde hun ongeloof. In hun pogingen zichzelf te redden, vergaten ze Jezus, en pas toen ze wanhoopten aan eigen kunnen, wendden ze zich tot Hem of Hij hen zou kunnen helpen.

Hoe dikwijls is de ervaring van de discipelen de onze! Wanneer de stormen van de verzoekingen zich samenpakken en de felle bliksemstralen flitsen, en de golven over ons heenslaan, vechten we alleen tegen de storm, en vergeten, dat er Eén is Die ons helpen kan. We vertrouwen op eigen kracht tot de hoop verloren is en wij op het punt staan om te komen. Dan denken we aan Jezus, en indien wij Hem aanroepen om ons te redden, zullen we niet tevergeefs roepen. Terwijl Hij met droefheid ons ongeloof en ons zelfvertrouwen berispt, laat Hij nooit na ons de hulp te geven die we nodig hebben. Of we nu op het vasteland zijn of op zee, wanneer we de Heiland in ons hart hebben, behoeven we niet te vrezen. Een levend geloof in de Verlosser zal de levenszee vlak maken en ons verlossen uit gevaar op de manier waarvan Hij weet dat het de beste is.

Er ligt nog een geestelijke les besloten in dit wonder van het stillen van de storm. Ieder mens kan uit ervaring getuigen van de waarheid van de Schriftwoorden: "De goddelozen zijn als de zee, zo opgezweept, dat zij niet tot rust kan komen.... De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede." (Jes.57:20,21) De zonde heeft onze vrede vernietigd. Zolang het "ik" niet ten onder is gebracht, kunnen we geen rust vinden. De despotische driften van het hart kunnen door geen menselijke macht in bedwang gehouden worden. We zijn hier even hulpeloos als de discipelen waren om de woedende storm te bedaren. Maar Hij Die door te spreken de golven van Galilea tot rust bracht, heeft het woord des vredes gesproken voor iedere ziel. Hoe hevig de stormen ook zijn, zij die zich tot Jezus wenden met de kreet : "Here, help ons" (Matth.8:25), zullen verlost worden. Zijn genade, die de ziel met God verzoent, brengt het woelen van de menselijke hartstochten tot rust, en in Zijn liefde is het hart gerust. "Hij maakte de storm tot een zacht suizen, zodat de golven stil werden. Zij verheugden zich, omdat die tot rust kwamen, en Hij leidde hen naar de haven van hun begeerte." (Ps.107:29,30) "Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus." (Rom.5:1) "En de vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid rust en veiligheid tot in eeuwigheid." (Jes.32:17)

In de vroege morgen kwamen de Heiland en Zijn metgezellen bij de oever aan, en het licht van de opkomende zon raakte het meer en het land aan als met een zegen van vrede. Maar zodra ze op het strand gekomen waren, ontmoetten hun ogen een schouwspel dat verschrikkelijker was dan de woede van de storm. Vanuit een schuilplaats tussen de graven kwamen twee bezetenen op hen toerennen, alsof ze van plan waren hen aan stukken te scheuren. Aan deze mannen hingen stukken van de kettingen die ze verbroken hadden toen ze ontsnapten uit de plaats waar ze opgesloten waren geweest. Hun vlees was opengereten en bloedde op de plaatsen waar ze zich met scherpe stenen gesneden hadden. Hun ogen loerden van onder hun lange verwarde haren; zelfs de gelijkenis met mensen scheen uitgewist te zijn door de boze geesten die bezit van hen genomen hadden, en ze geleken meer op wilde dieren dan op mensen.

De discipelen en hun metgezellen vluchtten dodelijk beangst heen; maar na enige ogenblikken bemerkten ze, dat Jezus niet bij hen was, en ze wendden zich om ten einde Hem te zoeken. Hij stond nog op de plaats waar ze Hem verlaten hadden. Hij Die de storm had doen bedaren, Die reeds eerder Satan had ontmoet en overwonnen, vluchtte niet voor deze boze geesten. Toen de mannen, tandenknarsend en met schuim op de mond Hem naderden, hief Jezus die hand op waarmede Hij de golven geboden had te zwijgen en de mannen konden niet dichterbij komen. Ze stonden woedend maar hulpeloos voor Hem.

Met gezag beval Hij de onreine geesten van hen uit te gaan. Zijn woorden drongen door in de verduisterde geest van de ongelukkige mannen. Zij beseften vaag, dat er Iemand in de buurt was Die hen kon redden van de duivelen die hen kwelden. Zij vielen aan de voeten van de Heiland om Hem te aanbidden; maar toen hun lippen zich openden om Zijn genade af te smeken, spraken de boze geesten door hun mond, en riepen heftig uit: "Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de Allerhoogste God? Ik smeek U, dat gij mij niet pijnigt." (Luc.8:28)

Jezus vroeg: ''Wat is uw naam?" (Marc.5:9) En het antwoord luidde: "Mijn naam is Legioen, want wij zijn talrijk." (Marc.5:9) Door de ellendige mannen te gebruiken als communicatiemiddel, smeekten ze Jezus, hen niet uit het land te zenden. Op de helling van een berg niet ver vandaar, graasde een grote kudde zwijnen. De boze geesten vroegen toestemming om daarin te varen, en Jezus liet het toe. Onmiddellijk maakte paniek zich van de kudde meester. Zij renden verdwaasd de helling af, en niet in staat op de oever hun vaart te stuiten, stortten ze in het meer en kwamen om.
Intussen was er een heerlijke verandering over de bezetenen gekomen. In hun geest was licht doorgedrongen. Hun ogen straalden een verstandige blik uit. Hun gezichten, die zolang tot een beeltenis van Satan misvormd waren geweest, stonden plotseling vriendelijk, de met bloed bevlekte handen waren rustig, en met blijde stem prezen de mannen God voor hun verlossing.

Vanaf de steile rots hadden de zwijnenhoeders alles gezien wat er was gebeurd, en ze gingen haastig weg om het nieuws aan hun werkgevers en aan alle mensen te vertellen. In vrees en verwondering dromde de gehele bevolking samen om Jezus te ontmoeten. De twee bezetenen waren de schrik van het land geweest. Niemand had veilig de plaats waar zij zich bevonden, kunnen passeren, want zij waren gewoon met de woede van duivelen op iedere reiziger aan te stormen. Nu zaten deze mannen, gekleed, en wel bij hun verstand, aan de voeten van Jezus, luisterden naar Zijn woorden, en verheerlijkten de naam van Hem Die hen genezen had. Maar de mensen die dit heerlijke schouwspel zagen, verheugden zich niet. Het verlies van de zwijnen scheen voor hen van groter gewicht dan de bevrijding van deze gevangenen van Satan.
Het was een genade voor de eigenaars van de zwijnen, dat dit verlies over hen gekomen was. Zij waren volkomen in beslag genomen door aardse zaken en bekommerden zich niet om de belangen van het geestelijk leven. Jezus wilde de ban van zelfzuchtige onverschilligheid verbreken, zodat ze Zijn genade zouden kunnen aannemen. Maar spijt en verontwaardiging over een tijdelijk verlies maakten hun ogen blind voor de genade van de Heiland.

De openbaring van een bovennatuurlijke kracht wekte het bijgeloof van de mensen op en maakte hen bevreesd. Er zouden meer rampen kunnen volgen, wanneer deze Vreemdeling onder hen bleef vertoeven. Zij vreesden een financiële ondergang en besloten zich te bevrijden van Zijn aanwezigheid. Zij die met Jezus het meer waren overgestoken, vertelden alles wat er in de voorgaande nacht voorgevallen was, van het gevaar waarin zij verkeerd hadden door de storm, en hoe de wind en de zee tot bedaren gebracht waren. Maar hun woorden hadden geen uitwerking. In grote angst verdrongen de mensen zich om Jezus en smeekten Hem van hen heen te gaan, en Hij stemde daarin toe, en nam terstond het schip naar de andere zijde.

De mensen in Gergesa hadden het levende bewijs van Christus' macht en genade voor ogen. Ze zagen de mannen die hun verstand herkregen hadden; maar ze waren zó bevreesd om hun aardse belangen in gevaar te brengen, dat Hij Die de vorst der duisternis voor hun ogen overwonnen had, behandeld werd als een indringer, en de Gave des hemels werd door hen van de deur gewezen. Wij hebben niet de gelegenheid ons af te wenden van de persoon van Christus zoals de Gergezenen dat hadden; maar er zijn nog steeds veel mensen die weigeren Zijn woord te gehoorzamen, omdat gehoorzaamheid het opofferen van enige wereldse belangen betekent. Velen verwerpen Zijn genade en verdrijven Zijn Geest van zich, om niet door Zijn tegenwoordigheid financieel verlies te lijden

Maar de gevoelens van de genezen bezetenen waren geheel verschillend, Zij verlangden naar het gezelschap van hun Verlosser. In Zijn tegenwoordigheid voelden ze zich veilig voor de duivels die hun leven geteisterd hadden en hun jaren in de kracht van hun leven hadden doen verloren gaan. Toen Jezus op het punt stond het schip in te gaan, bleven ze dicht aan Zijn zijde, knielden aan Zijn voeten, en smeekten Hem om hen bij Zich te houden, waar ze steeds zouden kunnen luisteren naar Zijn woorden. Maar Jezus zei hun, naar huis te gaan en te vertellen, wat grote dingen de Here voor hen had gedaan.

Hier was een werk voor hen te doen - naar een heidens thuis te gaan en te vertellen van de zegen die zij van Jezus ontvangen hadden. Het was hard voor hen om van de Heiland gescheiden te worden. Stellig zouden grote moeilijkheden over hen komen in de omgang met hun heidense landgenoten. En hun lange afzondering van de gemeenschap scheen hun ongeschikt te hebben gemaakt voor het werk dat Hij hun had gewezen. Maar zodra Jezus hen op hun plicht gewezen had, waren ze bereid te gehoorzamen. Niet alleen vertelden ze hun eigen gezin en buren over Jezus, maar zij gingen door heel Decapolis, en verkondigden overal Zijn macht om te behouden, en verhaalden, hoe Hij hen bevrijd had van de boze geesten. Door dit werk te doen konden zij een grotere zegen ontvangen dan indien ze, alleen voor hun eigen welzijn, in Zijn tegenwoordigheid waren gebleven. Juist tegenwoordigheid waren gebleven. Juist bij het werk om de goede tijding van het heil te verbreiden, worden we dichter tot de Heiland gebracht.

 

 

De twee genezen bezetenen waren de eerste zendelingen die Christus uitzond om het evangelie te prediken in het gebied van Decapolis. Slechts enkele ogenblikken hadden deze mannen het voorrecht gehad te luisteren naar wat Christus leerde. Niet één prediking van Zijn lippen was hun ooit ter ore gekomen. Zij konden de mensen niet onderwijzen zoals,de discipelen die dagelijks met Jezus geweest waren, dit konden. Maar zij droegen in hun eigen wezen het bewijs mee, dat Jezus de Messias was. Zij konden vertellen wat ze wisten, wat zij zelf gezien, gehoord en gevoeld hadden van de kracht van Christus. Dit kan iedereen doen wiens hart geraakt is door de genade van God. Johannes, de discipel die Jezus liefhad, schreef : "Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze eigen ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens... hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u." (1 Joh.1:1,3) Als getuigen van Christus moeten we vertellen wat we weten, wat we zelf gezien en gehoord en gevoeld hebben. Indien wij Jezus gevolgd hebben, stap voor stap, dan zullen wij iets veelzeggends te vertellen hebben aangaande de weg waarin Hij ons geleid heeft. We kunnen vertellen hoe wij Zijn belofte beproefd hebben en die hebben waar bevonden. We kunnen getuigen van datgenen wat we hebben geweten van de genade van Christus. Dit is het getuigenis waarom de Here vraagt, en bij gebrek waarvan de wereld ten onder gaat.
Hoewel de mensen uit Gergesa Jezus niet aangenomen hadden, liet Hij hen niet alleen achter in de duisternis die zij verkozen hadden. Toen ze Hem smeekten van hen weg te gaan, hadden ze Zijn woorden nog niet gehoord. Zij wisten niet, wat zij verwierpen. Daarom zond Hij het licht wederom tot hen, en wel door mensen naar wie ze wel zouden willen luisteren. 

Door de vernietiging van de zwijnen te bewerkstelligen, was Satan van plan de mensen van de Heiland te doen afkeren en de prediking van het evangelie in dat gebied te verhinderen. Maar juist deze gebeurtenis beroerde het land zoals het door niets anders beroerd had kunnen worden, en vestigde de aandacht op Christus. Hoewel de Heiland Zelf wegtrok, bleven de mannen die Hij genezen had, achter als getuigen van Zijn macht.

Zij die werktuigen waren geweest van de vorst der duisternis, werden kanalen van licht, boodschappers van de Zoon van God. De mensen verwonderden zich wanneer ze luisterden naar het heerlijke nieuws Er werd voor het evangelie een deur geopend in dat gehele gebied. Toen Jezus terug keerde naar Decapolis, stroomden de mensen naar Hem toe, en drie dagen lang hoorden niet alleen de bewoners van één stad, maar duizenden uit de gehele omtrek de boodschap des heils. Zelfs de macht van boze geesten wordt beheerst door onze Heiland, en de werking van de boze wordt beschikt ten goede.

De ontmoeting met de bezetenen in het land der Gerasenen hield een les in voor de discipelen. Het toonde de diepten van verval, waarin Satan het menselijk geslacht tracht te brengen, en dat Christus gezonden is om de mensen te bevrijden van zijn macht. Die ellendige schepselen die in de graven woonden, bezeten door boze geesten, onderworpen aan onbeheerste hartstochten en lage lusten, stellen datgene voor wat er van de mensheid zou worden, indien ze zou worden overgegeven aan de heerschappij van Satan. Satans invloed wordt voortdurend uitgeoefend op de mensen om hun zinnen af te leiden, de geest te beheersen ten kwade, en aan te sporen tot geweld en misdaad. Hij verzwakt het lichaam, verduistert het verstand en verlaagt de ziel. Telkens wanneer de mens een uitnodiging van de Heiland afwijst, geeft hij zich over aan Satan.
Menigten in alle kringen van het leven, thuis, in zaken en zelfs in de kerk, doen dit op het ogenblik. Juist daarom hebben geweld en misdaad de aarde bedekt, en omhult zedelijke duisternis als een doodskleed de woonplaatsen van de mensen. Door zijn schoonschijnende verzoekingen brengt Satan de mensen tot steeds slechtere daden, totdat volkomen verdorvenheid en verval het gevolg zullen zijn. De enige beveiliging tegen deze kracht ligt in de tegenwoordigheid van Jezus. Voor mensen en engelen is Satan geopenbaard als de vijand en vernietiger van de mens; Christus is geopenbaard als de vriend en bevrijder van de mens. Zijn Geest zal in de mens al datgene ontwikkelen wat het karakter veredelt en zijn natuur waardigheid geeft. Zijn Geest zal de mens opbouwen tot verheerlijking van God in lichaam, ziel en geest. "Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid." (2 Tim.1:7) Hij heeft ons geroepen "tot het verkrijgen van de heerlijkheid" - het karakter - "van onze Here Jezus Christus" (2 Thess.2:14); Hij heeft ons geroepen "tot gelijkvormigheid aan het beeld Zijns Zoons." (Rom.8:29)
En zielen die verlaagd zijn tot instrumenten van Satan, worden nog steeds door de macht van Christus hervormd tot boodschappers der gerechtigheid, en uitgezonden door de Zoon van God om te verkondigen "alwat de Here in Zijn ontferming u gedaan heeft." (Marc.5:19)
("Wens der eeuwen" - E.G.White)

 

<1>