De bergrede (31)
Zelden
verzamelde Christus enkel Zijn discipelen om naar Zijn woorden te
luisteren. Hij koos als Zijn gehoor niet alleen hen die de weg des levens
kenden. Het was Zijn werk om de vele mensen te bereiken die in
onwetendheid en dwaling verkeerden. Hij gaf Zijn lessen van waarheid daar
waar zij het verduisterde begrip konden bereiken. Hijzelf was de waarheid,
terwijl Hij daar stond met de lendenen omgord en de handen steeds
uitgestrekt om te zegenen, terwijl Hij met woorden van waarschuwing,
smeking en bemoediging allen die tot Hem wilden komen, trachtte op te
heffen.
Hoewel de bergrede in het bijzonder voor de discipelen werd gegeven, werd
ze uitgesproken terwijl een grote schare naar Hem luisterde. Na de
bevestiging van de apostelen ging Jezus met hen naar de oever van het
meer. Hier begonnen de mensen in de vroege morgen samen te komen. Behalve
de gewone menigten uit de Galilese steden, waren er mensen uit Judea, en
zelfs uit Jeruzalem; uit Perea, uit Decapolis ; uit Idumea, helemaal ten
zuiden van Judea, en uit Tyrus en Sidon, de Foenicische steden aan de kust
van de Middellandse Zee. "Daar zij hoorden, hoeveel Hij deed" (Marc.3:8),
kwamen zij "om Hem te horen, en genezen te worden van hun ziekten... omdat
er kracht van Hem uitging, en Hij allen genas." (Luc.6:18,19)
Daar het smalle strand zelfs niet genoeg ruimte overliet voor allen om te
staan en zo Zijn stem te horen, ging Jezus hen voor, de weg terug naar de
kant van het gebergte. Toen Hij een vlak gedeelte bereikte, dat een
aangename plaats voor bijeenkomst bood voor de grote schare, zette Hij
Zich neer op het gras, en Zijn discipelen en de menigte volgden Zijn
voorbeeld.
De discipelen
zaten altijd vlak bij Jezus. Aanhoudend drongen de mensen op Hem aan; toch
begrepen de discipelen dat ze zich niet uit Zijn tegenwoordigheid moesten
laten verdringen. Ze zaten dicht bij hem, om maar niet een woord van Zijn
onderwijzing te verliezen. Ze waren aandachtige luisteraars, verlangend de
waarheden te verstaan die zij aan alle landen en leeftijden zouden moeten
bekendmaken.
Met een gevoel dat er iets meer dan gewoonlijk te verwachten was, drongen
ze zich rondom hun Meester. Ze geloofden dat het koninkrijk spoedig zou
worden opgericht, en uit de gebeurtenissen van die morgen leidden ze met
stelligheid af, dat er dienaangaande een afkondiging zou worden gedaan.
Een gevoel van afwachting drong ook door tot de menigte, en hun
aandachtige gezichten toonden hun intense belangstelling. Terwijl de
mensen daar op de groene berghelling zaten en wachtten op de woorden van
de goddelijke Leraar, werden hun harten vervuld met gedachten aan
toekomstige heerlijkheid. Er waren schriftgeleerden en Farizeeën die
uitzagen naar de dag waarop zij zouden heersen over de gehate Romeinen, en
de rijkdommen en pracht zouden bezitten van het grootste rijk ter wereld.
De arme boeren en vissers hoopten de verzekering te horen, dat hun
ellendige krotten, het karig voedsel, het leven van zwoegen en hun vrees
voor gebrek verwisseld zouden worden voor huizen van overvloed en dagen
van gemak. In plaats van het ene ruwe kleed, waarin ze zich overdag hulden
en waarmede ze zich 's nachts dekten, hoopten ze dat Christus hun de rijke
en kostbare gewaden van hun overwinnaars zou geven. Aller hart trilde van
de trotse verwachting, dat Israël spoedig voor de ogen van de volken
geëerd zou worden als het uitverkoren volk des Heren, en dat Jeruzalem
verheven zou worden tot het centrum van een wereldomvattend koninkrijk.
Christus stelde de hoop op aardse grootheid teleur. In de Bergrede
trachtte Hij het werk ongedaan te maken dat tot stand was gebracht door
verkeerd onderricht, en Zijn toehoorders een juist begrip te geven van
Zijn koninkrijk en Zijn eigen karakter. Toch viel Hij de dwalingen niet op
directe wijze aan. Hij zag, dat de ellende van de wereld te wijten was aan
de zonde, maar toch gaf Hij hun geen levendige beschrijving van hun
jammerlijke staat. Hij leerde hun iets dat oneindig veel beter was dan
hetgeen ze gekend hadden. Zonder hun ideeën over het koninkrijk Gods te
bestrijden, vertelde Hij hun over de voorwaarden om daar binnen te gaan,
en liet het aan henzelf over om daaruit op te maken wat de aard van dat
koninkrijk was. De waarheden die Hij leerde, zijn niet minder belangrijk
voor ons dan voor de menigte die Hem volgde. Wij hebben er niet minder dan
zij behoefte aan de grondbeginselen van het koninkrijk Gods te leren
kennen.
De eerste
woorden van Christus tot de mensen op de berg waren woorden van zegen.
Zalig zijn zij, zei Hij, die hun geestelijke armoede inzien en de noodzaak
gevoelen van verlossing. Het evangelie moet gepredikt worden aan de armen.
Niet aan hen die geestelijk trots zijn, aan hen die beweren rijk te zijn
en aan geen ding gebrek te hebben, wordt het geopenbaard, maar aan hen die
nederig en berouwvol zijn. Slechts één bron is geopend voor de zonde, een
bron voor de armen van geest.
Het trotse hart jaagt ernaar de verlossing te verdienen; maar zowel onze
aanspraak op de hemel als onze geschiktheid daarvoor vinden we in de
gerechtigheid van Christus. De Here kan niets doen voor her herstel van de
mens tenzij deze, overtuigd van eigen zwakheid en ontdaan van alle
zelfgenoegzaamheid, zich overgeeft aan de leiding van God. Dan kan hij de
gave ontvangen die God hem wil schenken. Niets wordt onthouden aan de ziel
die zijn armoede gevoelt. Die heeft onbeperkte toegang tot Hem in Wie al
de volheid woont, "Want zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in eeuwigheid
troont en Wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik
en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en
het hart der verbrijzelden te doen opleven." (Jes.57:15)
"Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden." (Matth.5:4) Met
deze woorden leert Christus niet, dat treuren op zichzelf de macht heeft
om de zondeschuld weg te nemen. Hij hecht Zijn goedkeuring niet aan
voorwendsels of opzettelijke nederigheid. De droefheid waarover Hij
spreekt, bestaat niet uit zwaarmoedigheid en geklaag. Terwijl we treuren
om de zonden, kunnen we ons verblijden in het kostbare voorrecht, dat wij
kinderen Gods zijn.
Dikwijls
treuren we omdat onze boze daden ons onaangename gevolgen opleveren; maar
dat is geen berouw. Ware smart om de zonde is het gevolg van de werking
van de Heilige Geest. De Geest openbaart de ondankbaarheid van het hart
dat de Heiland veronachtzaamd en bedroefd heeft, en brengt ons in diep
berouw aan de voet van het kruis. Door iedere zonde wordt Jezus opnieuw
gewond; en wanneer we zien op Hem Die we doorstoken hebben, treuren we om
de zonden die Hem zieleangst gebracht hebben. Zulk treuren zal leiden tot
het verzaken van zonde.
De wereldling zegt misschien dat deze smart een zwakheid is; maar het is
de kracht die de berouwvolle mens bindt aan de Oneindige met banden die
niet verbroken kunnen worden. Het laat zien, dat de engelen Gods aan de
ziel de genadegaven terugbrengen die verloren waren door hardheid van hart
en overtreding. De tranen van de berouwhebbende zijn slechts de
regendroppels die voorafgaan aan het zonlicht der heiligheid. Deze smart
kondigt een vreugde aan die een levende fontein zal zijn voor de ziel.
"Alleen, erken uw ongerechtigheid, dar gij van de Here, uw God, zijt
afgevallen" (Jer.3:13) "Ik zal u niet donker aanzien, want Ik ben genadig,
luidt het woord des Heren." (Jer.3:12) Hij heeft beschikt aan "de
treurenden van Sion" te geven "hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie
in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest."
(Jes.61:3)
Ook voor hen die zuchten in beproeving en smart is vertroosting. De
bitterheid van smart en vernedering is beter dan de uitspattingen der
zonde. Door moeilijkheden openbaart God ons de wonde plekken in ons
karakter, opdat we door Zijn genade onze gebreken kunnen overwinnen.
Onbekende hoofdstukken betreffende onszelf worden geopend voor ons, en de
proef komt, of we de berisping en de raad Gods zullen aanvaarden. Wanneer
we in beproeving gebracht worden, mogen we niet kniezen en klagen. We
mogen niet in opstand komen of door tobben onszelf loswerken uit de hand
van Christus. We moeten de ziel voor God vernederen, De wegen des Heren
zijn duister voor hem die de dingen wil zien in het licht van eigen
genoegen. Ze schijnen donker en vreugdeloos voor onze menselijke natuur.
Maar Gods wegen zijn wegen van genade, en het eind daarvan is behoudenis.
Elia wist niet wat hij deed toen hij in de woestijn zei, dat hij genoeg
had van het leven en bad dat hij mocht sterven. De Here deed in Zijn
genade niet aan hem naar zijn eigen woorden. Er was nog een groot werk
voor Elia te doen, en wanneer dit werk gedaan zou zijn, zou hij niet
omkomen in moedeloosheid en eenzaamheid in de woestijn. Het was hem niet
beschoren neer te dalen in het stof des doods, maar om op te stijgen in
heerlijkheid, begeleid door hemelse wagens, naar de troon.
Gods woord
voor de treurende is: "Zijn wegen heb Ik gezien, doch Ik zal het genezen,
her leiden en het weer vertroosting schenken, namelijk aan de treurenden
ervan." (Jes.57:18) "Ik verander hun rouw in vreugde, Ik troost en
verblijd hen na hun smart." (Jer.31:13)
"Zalig de zachtmoedigen." (Matth.5:5) De moeilijkheden die wij zullen
ontmoeten, kunnen zeer verminderd worden door die zachtmoedigheid die in
Christus verborgen is. Indien wij de nederigheid van onze Meester
bezitten, zullen we staan boven de vernederingen, de tegenslagen en de
ergernissen waaraan we dagelijks zijn blootgesteld, en zij zullen geen
schaduw meer werpen over onze geest. Het hoogste blijk van adel in een
christen is zelfbeheersing. Hij die onder beschimping of wreedheid er niet
in slaagt een kalme, vertrouwende geest te bewaren, berooft God van Zijn
recht, Zijn eigen volmaaktheid van karakter in hem te openbaren.
Nederigheid van hart is de kracht die de overwinning geeft aan de
navolgers van Christus; ze is het teken van hun verbondenheid met de
hemelse hoven,
"Want de Here
is verheven, en Hij aanschouwt de nederige." (Ps.138:6) Zij die de
zachtmoedige en nederige geest van Christus openbaren, worden door God
liefderijk aangezien. Misschien ziet de wereld op hen met verachting, maar
in Zijn ogen zijn ze van grote waarde. Niet alleen de wijze, de grote, de
weldoener zal toegang verkrijgen tot de hemelse hoven; niet alleen de
ijverige werker die vol is van enthousiasme en rusteloze activiteit. Neen;
de arme van geest, die vurig verlangt naar de blijvende tegenwoordigheid
van Christus, de nederige van hart, wiens hoogste ideaal het is de wil van
God te doen - deze zullen rijkelijk toegang verkrijgen. Zij zullen behoren
tot het getal dergenen die hun klederen gewassen hebben en wit gemaakt in
het bloed van het Lam. "Daarom zijn zij voor de troon van God en zij
vereren Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Hij Die op de troon gezeten
is, zal Zijn tent over hen uitspreiden." (Openb.7:15)
"Zalig die
hongeren en dorsten naar de gerechtigheid." (Matth.5:6) Het gevoel van
onwaardigheid zal het hart ertoe brengen te hongeren en te dorsten naar
gerechtigheid, en dit verlangen zal niet teleurgesteld worden. Zij die in
hun hart plaats maken voor Jezus, zullen Zijn liefde verwerven. Allen die
verlangen de gelijkenis van Gods karakter te dragen, zullen tevreden
gesteld worden. De Heilige Geest laat een ziel die op Jezus ziet, nooit
hulpeloos staan. Hij neemt uit de dingen van Christus en toont ze hem.
Indien het oog op Christus gevestigd blijft, houdt het werk van de Geest
niet op, totdat de ziel in overeenstemming is gebracht met Zijn beeld. Het
zuivere element van liefde zal de ziel verruimen, en aan haar het vermogen
geven voor hogere bekwaamheden, voor bredere kennis aangaande de hemelse
dingen, zodat de ziel niet hoeft te berusten in een tekort aan volheid.
"Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen
verzadigd worden." (Matth.5:6)
De barmhartigen zullen barmhartigheid vinden, en de reinen van hart zullen
God zien. Iedere onreine gedachte verontreinigt de ziel, verzwakt het
zedelijk gevoel, en heeft de neiging de indrukken van de,Heilige Geest uit
te wissen. Het verduistert de geestelijke blik, zodat de mensen God niet
kunnen zien. De Here kan de berouwvolle zondaar vergeven en doet dat ook;
maar hoewel vergeving geschonken is, is de ziel geschonden. Alle
onreinheid van taal of in gedachten moet vermeden worden door hem die een
helder onderscheidingsvermogen van de geestelijke waarheid wenst te
hebben.
Maar de woorden van Christus omvatten meer dan vrijheid van zinnelijke
onreinheid, meer dan het vrij zijn van de ceremoniële verontreiniging die
door de Joden zo sterk vermeden werd. Zelfzucht verhindert ons God te
zien. De geest die zichzelf zoekt, denkt over God alsof Hij iemand is als
hijzelf. Indien we dit niet afgelegd hebben, kunnen we Hem Die liefde is,
niet begrijpen. Alleen het onzelfzuchtig hart, de nederige en vertrouwende
geest, zal God zien als "barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van
goedertierenheid en trouw." (Ex.34:6)
"Zalig de vredestichters." (Matth.5:9) De vrede van Christus is geboren
uit waarheid, hij is harmonie met God. De wereld is vijandschap met de wet
van God; zondaren leven in vijandschap met hun Maker; als gevolg daarvan
leven ze in vijandschap met elkander. Maar de Psalmist verklaart: "Zij die
uw wet liefhebben, hebben grote vrede, er is voor hen geen struikelblok."
(Ps.119:165) Mensen kunnen geen vrede maken. Menselijke plannen tot
loutering en verheffing van personen of van de maatschappij zullen falen
in het voortbrengen van vrede, omdat zij het hart niet bereiken. De enige
kracht die ware vrede kan voortbrengen en bestendigen, is de genade van
Christus. Wanneer deze vrede in het hart wordt ingeplant, zal zij de boze
hartstochten, die strijd en tweedracht veroorzaken, uitbannen. "Voor een
doornstruik zal een cypres opschieten, voor een distel zal een mirt
opschieten" (Jes.55:13), en de woestijn des levens zal "zich
verblijden... en bloeien als een narcis." (Jes.35:1)
De schare was verbaasd over deze leer, die zo in strijd was met de
voorschriften en het voorbeeld der Farizeeën. Het volk was gaan denken,
dat geluk bestond in het bezitten van dingen van deze wereld, en dat roem
en eer van mensen zeer het begeren waard waren. Het was erg aangenaam om
"Rabbi" genoemd te worden, en als wijs en godsdienstig geprezen te worden,
en je deugden aan het publiek ten toon te stellen. Dit werd beschouwd als
de bekroning van het geluk. Maar in de tegenwoordigheid van die grote
menigte verklaarde Jezus, dat aardse winst en eer de enige beloning waren
die zulke mensen ooit zouden ontvangen. Hij sprak met zekerheid, en een
overtuigende kracht ging met Zijn woorden gepaard. Het volk werd er stil
door en een gevoel van angst besloop hen. Ze zagen elkander bedenkelijk
aan. Wie van hen zou behouden worden, als de leer van deze Man juist was?
Velen werden overtuigd, dat deze opmerkelijke Leraar gedreven werd door de
Geest van God, en dat de gedachten die Hij uitsprak, goddelijk waren.
Nadat Hij verklaard had, waaruit waar geluk bestaat en hoe het verkregen
kan worden, wees Jezus meer bepaald op de plicht van Zijn discipelen, als
leraars die door God gekozen waren om anderen te brengen op het pad der
gerechtigheid, dat tot het eeuwige leven leidt. Hij wist dat zij dikwijls
zouden lijden door teleurstelling en ontmoediging, dat zij besliste
tegenstand zouden ontmoeten, dat zij beschimpt zouden worden en hun
getuigenis verworpen zou worden. Hij wist heel goed dat bij het vervullen
van hun opdracht de eenvoudige mannen die zo aandachtig naar Zijn woorden
luisterden, laster, marteling, gevangenneming en dood zouden moeten
verduren, en Hij vervolgde:
"Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het
koninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt
en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en
verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen ; want alzo hebben zij de
profeten vóór u vervolgd." (Matth.5:10-12)
De wereld
heeft de zonde lief en haat de gerechtigheid, en dit was de oorzaak van
haar vijandigheid jegens Jezus. Allen die Zijn oneindige liefde afwijzen,
zullen het christendom een storend element vinden. Het licht van Christus
verdrijft de duisternis die hun zonden bedekt, en de behoefte aan
hervorming wordt openbaar gemaakt. Terwijl zij die zich overgeven aan de
invloed van de Heilige Geest, de oorlog met zichzelf beginnen, voeren zij
die zich vastklemmen aan de zonde, oorlog tegen de waarheid en haar
vertegenwoordigers.
Zo ontstaat er strijd, en worden de volgelingen van Christus ervan
beschuldigd, dat zij het volk opruien. Maar het is de gemeenschap met God
die hun de vijandschap der wereld brengt. Zij dragen de smaad van
Christus, Ze betreden het pad dat door de edelsten der aarde betreden is.
Niet met smart, maar met vreugde , moeten zij vervolging aanvaarden.
Iedere vurige beproeving is Gods middel om hen te verbeteren. Iedere
beproeving maakt hen geschikter voor het werk als medearbeiders van Hem.
Ieder treffen heeft zijn plaats in de grote slag om de gerechtigheid en
ieder treffen zal de vreugde van hun uiteindelijke overwinning vergroten.
Wanneer zij daarop het oog richten, zal de beproeving van hun geloof en
geduld blijmoedig worden aanvaard, en niet gevreesd en vermeden worden.
Met de begeerte in het hart hun verplichtingen tegenover de wereld te
vervullen, hun verlangen richtend op Gods goedkeuring, moeten Zijn
knechten iedere plicht vervullen, zonder rekening te houden met de vrees
voor of de gunst van mensen.
"Gij zijt het zout der aarde" (Matth.5:13)," zei Jezus. Trek u niet terug
uit de wereld om aan de vervolging te ontkomen. Gij moet vertoeven onder
de mensen, opdat de smaak van de goddelijke liefde zal zijn als zout dat
de wereld bewaart voor bederf.
Harten die
zich openstellen voor de invloed van de Heilige Geest, zijn de kanalen
waardoor Gods zegeningen stromen. Indien zij die God dienen, van de aarde
werden weggenomen en Zijn Geest van de mensen werd afgetrokken, dan zou
deze wereld overgelaten zijn aan troosteloosheid en vernietiging, de
vruchten van Satans heerschappij. Hoewel de goddelozen het niet weten,
danken ze zelfs de zegeningen van dit leven aan de aanwezigheid op deze
wereld van Gods volk, dat zij verachten en verdrukken. Maar indien de
christenen alleen in naam christenen zijn, zijn ze als zout dat zijn smaak
heeft verloren. Ze hebben geen invloed ten goede meer voor de wereld.
Doordat zij God verkeerd voorstellen, zijn ze erger dan ongelovigen.
"Gij zijt het licht der wereld." (Matth.5:14) De Joden meenden, dat ze
de weldaden van de verlossing konden beperken tot hun eigen volk; maar
Christus liet hun zien, dat verlossing is als de zonneschijn. Ze behoort
aan de gehele wereld. De godsdienst van de Bijbel mag niet worden
opgesloten in de omslag van een boek of tussen de muren van een kerk, We
moeten de godsdienst niet zo nu en dan te voorschijn halen voor ons eigen
welzijn, en daarna weer zorgvuldig terzijde leggen. Die moet het dagelijks
leven heiligen, en moet blijken in iedere zakelijke overeenkomst en in al
onze maatschappelijke relaties.
Ware
karaktervorming vindt niet plaats van buitenaf en wordt niet omgedaan; het
straalt van binnenuit. Indien we anderen op het pad der gerechtigheid
willen brengen, moeten de beginselen van de gerechtigheid in ons eigen
hart verankerd liggen. Onze geloofsbelijdenis verkondigt misschien de
theorie van godsdienst, maar het is onze daadwerkelijke vroomheid die het
woord der waarheid verkondigt. Een beginselvast leven, een heilige
levenswandel, onwankelbare onkreukbaarheid, een werkzame, welwillende
geest, het goddelijk voorbeeld - dit zijn de middelen waardoor het licht
aan de wereld gebracht wordt.
Jezus
had niet stilgestaan bij de nadere omschrijvingen van de wet, maar Hij
liet Zijn toehoorders niet de gevolgtrekking maken, dat Hij gekomen was om
de eisen van de wet opzij te schuiven. Hij wist, dat er spionnen
gereedstonden om ieder woord aan te grijpen dat zo verdraaid zou kunnen
worden, dat het aan hun doel zou beantwoorden. Hij kende het vooroordeel
dat bestond in de harten van velen van Zijn toehoorders, en Hij zei niets
om hun geloof in de godsdienst en de instellingen die hun door middel van
Mozes gegeven waren, te doen wankelen. Christus Zelf had zowel de zedenwet
als de ceremoniële wet gegeven. Hij was niet gekomen om het vertrouwen in
dat wat Hijzelf geleerd had, af te breken. Juist om Zijn grote eerbied
voor de wet en de profeten trachtte Hij de muur van overgeleverde
inzettingen die de Joden omgaf, te doorbreken. Terwijl Hij hun verkeerde
uitleg van de wet verwierp, behoedde Hij Zijn discipelen zorgvuldig
ervoor, de levensbelangrijke waarheden die aan de Joden waren
toevertrouwd, op te geven.
De Farizeeën waren trots op hun gehoorzaamheid aan de wet; toch wisten ze
zó weinig de beginselen van deze wet dagelijks in praktijk te brengen, dat
de woorden van de Heiland hun als ketterij in de oren klonken. Terwijl Hij
de onzin waaronder de wet begraven was, wegvaagde, meenden zij, dat Hij de
waarheid zelf wegvaagde. Zij fluisterden tot elkander, dat Hij de wet te
licht opvatte. Hij las hun gedachten en antwoordde hun met de woorden :
"Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik
ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen."
(Matth.5:17), Hier weerlegt Jezus de aanklacht van de Farizeeën. Zijn
werk in de wereld is, de heilige aanspraken van die wet waarvan zij Hem
beschuldigen dat Hij ze verbreekt, te verdedigen. Indien de wet van God
veranderd of opgeheven zou kunnen worden, dan had Christus om de gevolgen
van onze overtredingen niet behoeven te lijden. Hij kwam om de verhouding
van de wet tot de mens te verklaren en om de voorschriften daarvan te
illustreren met Zijn eigen leven van gehoorzaamheid.
God heeft ons Zijn heilige geboden gegeven, omdat Hij het mensdom
liefheeft. Om ons te beschermen tegen de gevolgen van de overtreding,
openbaart Hij de beginselen van de gerechtigheid. De wet is een
uitdrukking van de gedachten van God; wanneer deze wet in Christus wordt
aangenomen, wordt het ook onze gedachte. De wet verheft ons boven de macht
van natuurlijke begeerten en neigingen, boven de verzoekingen die tot
zonde leiden. God verlangt, dat wij gelukkig zijn, en Hij gaf ons de
geboden van de wet, opdat wij vreugde zouden vinden door daaraan te
gehoorzamen. Toen bij de geboorte van Jezus de engelen zongen:
"Ere Zij God in den hoge, en vrede op aarde,bij mensen des
welbehagens" (Luc.2:14), verklaarden ze de beginselen van de wet
die Hij door Zijn komst groot zou maken en verheerlijken.
Toen op de Sinaï de
wet gegeven werd, maakte God aan de mensen de heiligheid van Zijn karakter
bekend, opdat zij in tegenstelling daarmee de zondigheid van hun eigen
karakter zouden zien. De wet werd gegeven om hen te overtuigen van zonde
en hun behoefte aan een Heiland te openbaren. Dit zou gebeuren wanneer de
beginselen daarvan door de Heilige Geest in het hart geschreven zouden
worden. Dit werk gebeurt nog altijd. In het leven van Christus worden de
beginselen van de wet duidelijk gemaakt, en wanneer de Heilige Geest Gods
het hart aanraakt, wanneer het licht van Christus aan de mensen hun
behoefte aan Zijn reinigend bloed en Zijn rechtvaardigmakende
gerechtigheid openbaart, is de wet nog steeds een macht om ons tot
Christus te brengen, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het
geloof. "De wet des Heren is volmaakt, zij verkwikt de ziel." (Ps.19:8)
Eer de hemel en de aarde vergaat", zei Jezus, "zal er niet één jota of één
tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied." (Matth.5:18) De
zon die aan de hemel schijnt, de vaste grond waarop wij leven, zijn Gods
getuigen dat Zijn wet onveranderlijk en eeuwig is. Al zouden zij
voorbijgaan, de goddelijke geboden zullen standhouden. "Gemakkelijker
zouden hemel en aarde vergaan, dan dat er van de wet één tittel zou
vallen." (Luc.16:17) De schaduwdienst, die wees op Jezus als het
Lam Gods, zou bij Zijn dood afgeschaft worden; maar de geboden van de
decaloog zijn even onveranderlijk als de troon van God.
Aangezien, de
"wet des Heren volmaakt" (Ps.19:8) is, moet iedere afwijking daarvan boos
zijn. Zij die de geboden - van God ongehoorzaam zijn en anderen leren
datzelfde te doen, worden door Christus veroordeeld. Het leven van
gehoorzaamheid dat de Heiland leidde, handhaafde de eisen van de wet;
daardoor werd bewezen, dat de wet door het mensdom gehoorzaamd kon worden,
en daaruit bleek de uitnemendheid van karakter, die door gehoorzaamheid
aan de wet zou worden ontwikkeld. Allen die gehoorzamen zoals Hij dat
deed, verklaren eveneens, dat de wet "heilig en rechtvaardig en goed
is." (Rom.7:12) Aan de andere kant ondersteunen zij die Gods geboden
verbreken, Satans bewering, dat de wet onrechtvaardig is en niet
gehoorzaamd kan worden. Op deze wijze verlenen ze steun aan de drogredenen
van de grote tegenstander en werpen een smaad op God. Ze zijn de kinderen
van de boze, die de eerste opstandeling was tegen de wet van God. Hen in
de hemel toe te laten zou betekenen, dat wederom de elementen van
tweedracht en opstandigheid zouden binnengebracht en het welzijn van het
heelal in gevaar zou worden gebracht. Niemand die opzettelijk één beginsel
van de wet veronachtzaamt, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan.
De rabbi's meenden, dat hun gerechtigheid een paspoort voor de hemel was,
maar Jezus verklaarde, dat het onvoldoende en onwaardig was.
Uiterlijke formaliteiten en een theoretische kennis van de
waarheid vormden de gerechtigheid van de Farizeeën. De rabbi's beweerden
heilig te zijn door hun eigen pogingen om de wet te houden, maar hun
werken hadden gerechtigheid van godsdienst gescheiden. Terwijl ze stipt
waren in het nakomen van de ceremoniële gebruiken, was hun leven
onzedelijk en laag. Hun zogenaamde gerechtigheid kon nooit het koninkrijk
der hemelen binnengaan.
De grootste
misleiding van de menselijke geest in de dagen van Christus was, dat
alleen instemmen met de waarheid reeds gerechtigheid vormt. Bij alles wat
mensen ervaren hebben, is gebleken dat een theoretische kennis der
waarheid niet voldoende was om de ziel te redden. Het brengt geen vruchten
der gerechtigheid voort. Een nauwgezet in acht nemen van wat theologische
waarheid genoemd wordt, gaat dikwijls gepaard met een haat voor de zuivere
waarheid zoals het leven laat zien. De donkerste hoofdstukken van de
geschiedenis zijn beladen met het verslag van misdaden die begaan werden
door dweepzieke godsdienstijveraars. De Farizeeën maakten er aanspraak op,
kinderen van Abraham te zijn, en ze pochten erop dat zij de godsspraken
bezaten; toch bewaarden deze voordelen hen niet voor zelfzucht,
kwaadwilligheid, hebzucht en de gemeenste huichelarij. Ze meenden, dat zij
de meest godsdienstige mensen op de wereld waren, maar hun zogenaamde
rechtzinnigheid bracht hen ertoe de Here der heerlijkheid te kruisigen.
Hetzelfde
gevaar bestaat nog steeds. Velen nemen het als vanzelfsprekend aan, dat
zij christenen zijn, eenvoudig omdat ze bepaalde godsdienstige
leerstellingen onderschrijven. Maar zij hebben de waarheid niet in
praktijk gebracht in hun leven. Ze hebben die niet geloofd en liefgehad,
en daarom hebben zij niet de kracht ontvangen en de genade die tot ons
komen door heiliging van de waarheid. Velen belijden misschien geloof in
de waarheid ; maar indien zij daardoor niet oprecht worden, vriendelijk,
geduldig, verdraagzaam, hemelsgezind, is dit een vloek voor de bezitters
van dat geloof, en door hun invloed wordt het tot een vloek voor de
wereld.
De gerechtigheid die, Christus leerde, is overeenstemming van hart en
leven met de geopenbaarde wil van God. Zondige mensen kunnen alleen
rechtvaardig worden wanneer ze geloof in God hebben en een levendige
verbinding met Hem bewaren. Dan zal ware godsvrucht de gedachten verheffen
en het leven veredelen. Dan stemmen de uiterlijke godsdienstige vormen
overeen met de innerlijke reinheid van de christen. Dan zijn de
plechtigheden die vereist zijn in de dienst van God geen handelingen
zonder betekenis, zoals dat bij de huichelachtige Farizeeën het geval was.
Jezus
behandelt de geboden afzonderlijk en verklaart de diepte en breedte van
hun eisen. In plaats van één jota van hun kracht weg te nemen, toont Hij
aan, hoe verreikend de beginselen van de geboden zijn, en stelt de
noodlottige fout van de Joden aan het daglicht, die zij maken door hun
uiterlijk vertoon van gehoorzaamheid. Hij verklaart, dat door de boze
gedachte of wellustige blik de wet van God reeds overtreden wordt. Iemand
die deel heeft aan de minste onrechtvaardigheid, verbreekt de wet en
verlaagt zijn eigen zedelijke natuur. Moord bestaat het eerst in de geest.
Hij die haat een plaats geeft in zijn hart, zet zijn schreden op het pad
van de moordenaar, en zijn offeranden zijn een gruwel voor God.
De Joden kweekten een geest van wraakzucht. In hun haat tegen de Romeinen
uitten ze harde scheldwoorden en behaagden de boze door zijn
karaktereigenschappen aan de dag te leggen. Zo oefenden ze zich om de
verschrikkelijke dingen te doen waartoe hij hen leidde. In het
godsdienstig leven van de Farizeeën was niets dat vroomheid aanbeval voor
de heidenen. Jezus zei hun, zich niet te bedriegen met de gedachte, dat ze
in hun hart tegen hun onderdrukkers in opstand konden komen en het
verlangen koesteren, zich te wreken voor het hun aangedane onrecht.
Het is
waar, dat er een verontwaardiging bestaat die zelfs in volgelingen van
Christus te rechtvaardigen is. Wanneer zij zien, dat God onteerd wordt en
dat Zijn dienst in opspraak gebracht wordt, wanneer ze zien hoe de
onschuldigen verdrukt worden, beroert een rechtvaardige verontwaardiging
de ziel. Zulk een toorn, die ontstaat uit gevoelige zeden, is geen zonde.
Maar zij die bij iedere vermeende aanleiding gevoelen dat zij de vrijheid
hebben toe te geven aan toorn of wraakgevoelens, stellen hun hart open
voor Satan. Bitterheid en vijandschap moeten uit de ziel verbannen worden,
indien we in harmonie met de hemel willen leven.
De Heiland
gaat nog verder. Hij zegt: "Wanneer gij dan uw gave brengt naar het
altaar, en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw
gave daar vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en
kom en offer daarna uw gave." (Matth.5:23,24) Velen zijn zeer ijverig in
kerkelijke diensten, terwijl er tussen hen en hun broeders
onverkwikkelijke geschillen zijn die ze zouden kunnen bijleggen. God
verlangt van hen, alles te doen wat in hun vermogen ligt om de harmonie te
herstellen. Voordat ze dat gedaan hebben, kan Hij hun diensten niet
aannemen. Er wordt duidelijk gewezen op de plicht van de christen hierin.
God stort Zijn zegeningen
uit over allen. "Hij laat Zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het
regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen." (Matth.5:45) Hij is
"goed jegens de ondankbaren en bozen." (Luc.6:35) Hij geeft ons opdracht
om te zijn zoals Hij. "Zegent wie u vervloeken" (Luc.6:28)," zei Jezus
"bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader,
Die in de hemelen is." (Matth.5:44,45) Dit zijn de beginselen van de wet,
en het zijn de bronnen des levens.
Gods ideaal voor Zijn kinderen is hoger dan de hoogste menselijke gedachte
reiken kan. "Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt
is." (Matth.5:48) Dit bevel is een belofte. Het verlossingsplan beoogt
onze volledige verlossing uit de macht van Satan. Christus scheidt de
berouwvolle ziel altijd van de zonde. Hij kwam om de werken van de duivel
te vernietigen, en Hij heeft voorzieningen getroffen dat de Heilige Geest
zal worden geschonken aan iedere berouwvolle ziel, om hem van zondigen te
weerhouden.
Het werk
van de verleider mag niet beschouwd worden als een verontschuldiging voor
één verkeerde daad. Satan juicht wanneer hij hoort hoe de belijdende
volgelingen van Christus verontschuldigingen maken voor de verwrongenheid
van hun karakter. Deze verontschuldigingen zijn het die leiden tot
zondigen. Er is geen verontschuldiging voor het zondigen. Een heilige
gemoedstoestand, een leven als dat van Christus, is bereikbaar voor ieder
berouwvol, gelovig kind van God.
Het ideaal van een christelijk karakter is gelijkheid aan Christus. Zoals
de Zoon van God volmaakt was in Zijn leven, zo moeten ook zijn volgelingen
volmaakt zijn in hun leven. Jezus was in alle dingen Zijn broeders gelijk
gemaakt. Hij werd vlees, zoals wij dat zijn. Hij had honger en dorst, en
was vermoeid. Hij ontving kracht uit het voedsel en werd verfrist door de
slaap. Hij deelde het lot der mensen; toch was Hij de zondeloze Zoon van
God. Hij was God in het vlees. Zijn karakter moet ook het onze zijn. De
Here zegt van hen die in Hem geloven: "Ik zal onder hen wonen en wandelen,
en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn." (2 Cor.6:16)
Christus is
de ladder die Jakob zag, waarvan het onderste gedeelte op de aarde rustte,
en waarvan de bovenste sport reikte tot de poort des hemels, tot de
drempel der heerlijkheid. Indien de ladder juist één trede tekort was
geschoten om de wereld te bereiken, waren wij verloren geweest. Maar
Christus bereikt ons waar wij zijn. Hij heeft onze natuur aangenomen en
overwon, opdat wij zouden kunnen overwinnen door Zijn natuur aan te nemen.
Gekomen "in een vlees, aan dat der zonde gelijk" (Rom.8:3) leefde Hij een
leven zonder zonde. Nu maakt Hij door Zijn goddelijkheid aansprak op de
troon des hemels, terwijl Hij door Zijn menselijkheid ons bereikt. Hij
gebiedt ons, door het geloof in Hem de heerlijkheid van het karakter van
God te bereiken. Daarom moeten wij volmaakt zijn, zoals onze "hemelse
Vader volmaakt is". (Matth.5:48)
Jezus had
getoond, waaruit gerechtigheid bestaat en had gewezen op God als de bron
daarvan. Nu richtte Hij Zich op praktische plichten. Bij het geven van
aalmoezen, bij het bidden, bij het vasten, zei Hij, mag niets gedaan
worden om de aandacht te trekken of om eigen lof te verkrijgen. Geef in
oprechtheid, ter wille van de lijdende armen. Laat in het gebed de ziel in
gemeenschap komen met God. Ga bij het vasten niet met gebogen hoofd en met
een hart dat vol is van gedachten aan uzelf. Het hart van de Farizeeër is
een woeste, onvruchtbare bodem, waarin het zaad van goddelijk leven niet
kan groeien. Hij die zich zonder het minste voorbehoud aan God overgeeft,
zal Hem op de meest aanvaardbare wijze dienen. Want door gemeenschap met
God worden mensen zijn medewerkers om Zijn karakter aan de mensen te
tonen.
Het dienen dat voortkomt uit een oprecht hart, zal een grote vergelding
vinden. "De Vader Die in het verborgene ziet, zal het u vergelden."
(Matth.6:6) Door het leven dat wij leiden door de genade van Christus,
wordt het karakter gevormd. De oorspronkelijke lieflijkheid wordt weer aan
de ziel hergeven. De karaktereigenschappen van Christus worden ons
gegeven, en het beeld van de Goddelijke begint naar voren te komen. Het
gelaat van mannen en vrouwen die met God werken en wandelen, drukt de
vrede des hemels uit. Zij zijn omgeven met de atmosfeer des hemels. Voor
deze zielen is het koninkrijk Gods begonnen. Zij bezitten de vreugde van
Christus, de vreugde een zegen voor de mensen te zijn. Zij ontvangen de
eer, aangenomen te zijn in de dienst van de Meester; het is hun
toevertrouwd Zijn werk te doen in Zijn Naam.
"Niemand kan twee heren dienen." (Matth.6:24) We kunnen God niet dienen
met een verdeeld hart. Bijbelse godsdienst is niet één invloed te midden
van vele andere; zijn invloed is hoger, en doordringt en beheerst iedere
andere. Hij moet niet een kleurig tintje zijn, dat hier en daar op een
stuk linnen wordt aangebracht, maar het gehele leven moet ervan
doortrokken worden, alsof het linnen in de verf werd gedompeld, totdat
iedere draad van het materiaal was geverfd in een diepe tint die niet
verbleekt.
"Indien dan
uw oog zuiver is, zal geheel uw lichaam verlicht zijn; maar indien uw oog
slecht is, zal geheel uw lichaam duister zijn." (Matth.6:22,23) Reinheid
en doelbewustheid zijn de voorwaarden om licht van God te ontvangen. Hij
die de waarheid wenst te weten, moet alles willen aanvaarden wat deze
openbaart. Hij kan geen compromis sluiten met de dwaling. Weifelen en
halfslachtig zijn in trouw jegens de waarheid, betekent de duisternis van
dwaling en satanische misleiding te kiezen.
Een wereldse gedragslijn en de onwrikbare beginselen der gerechtigheid
kunnen niet onzichtbaar met elkaar vermengd worden zoals de kleuren van de
regenboog. Tussen deze twee is een dikke, scherpe lijn getrokken door de
eeuwige God. Het beeld van Christus is zó duidelijk te onderscheiden van
dat van Satan als de middag van middernacht. En alleen zij die het leven
van Christus leven, zijn Zijn medearbeiders. Indien één zonde gekoesterd
wordt in de ziel of één verkeerde gewoonte in het leven vastgehouden
wordt, wordt het gehele wezen daardoor besmet. De mens wordt een werktuig
van de ongerechtigheid.
Allen die
gekozen hebben voor de dienst van God, dienen vertrouwen te stellen in
Zijn zorg. Christus wees op de vogelen des hemels, op de bloemen in het
veld, en Hij vroeg Zijn toehoorders, deze voorwerpen van Gods schepping te
beschouwen. "Gaat gij ze niet verre te boven?" ((Matth.6:26) De mate van
goddelijke aandacht die aan enig voorwerp geschonken wordt, is evenredig
met de rang daarvan op de ladder van het bestaan. Over het bruine musje
wordt gewaakt door de Voorzienigheid. De bloemen in het veld, het gras dat
de aarde als een kleed bedekt, delen in de aandacht en de zorg van onze
hemelse Vader. De grote Meester-Kunstenaar heeft aandacht besteed aan de
leliën en ze zó prachtig gemaakt, dat ze de heerlijkheid van Salomo
overtreffen. Hoeveel meer zorg besteedt God aan de mens die het beeld en
de heerlijkheid Gods is. Hij verlangt ernaar, te zien hoe Zijn kinderen
een karakter openbaren dat naar Zijn gelijkenis is. Zoals de zonnestraal
aan de bloemen hun verschillende tere tinten schenkt, zo schenkt God aan
de ziel de schoonheid van Zijn eigen karakter.
Allen die kiezen voor Christus' koninkrijk van liefde en gerechtigheid en
vrede, en de belangen daarvan belangrijker maken dan alle andere, zijn
verbonden met de wereld hierboven, en iedere zegen die nodig is voor dit
leven behoort hun toe. In het boek van Gods voorzienigheid, deel: het
leven, krijgen wij elk een bladzijde. Die bladzijde bevat iedere
bijzonderheid van onze geschiedenis; zelfs de haren van ons hoofd zijn
geteld. Gods kinderen zijn nooit uit Zijn gedachten.
"Maakt u
dan niet bezorgd tegen de dag van morgen." (Matth.6:34) We moeten Christus
dag aan dag volgen. God geeft geen hulp voor morgen. Hij geeft Zijn
kinderen niet alle aanwijzingen voor hun levensreis, opdat ze niet verward
zullen worden. Hij vertelt hun zoveel als ze kunnen onthouden en
uitvoeren. De kracht en wijsheid die hun geschonken wordt, zijn bestemd
voor de behoefte van het ogenblik. "Indien echter iemand van u in wijsheid
te kort schiet" - voor vandaag - "dan bidde hij God daar om, Die aan allen
geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden."
(Jac.1:5)
"Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt." (Matth.7:1) Acht uzelf
niet beter dan andere mensen, en stel uzelf niet tot hun rechter.
Aangezien u de beweegredenen niet kunt vatten, bent u onbekwaam een ander
te oordelen. Door op een ander kritiek uit te oefenen,
brengt u een oordeel over uzelf; want u toont daarmee, dat u een
deelgenoot van Satan bent, de aanklager der broederen. De Here zegt:
"Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt
uzelf."(2 Cor.13:5) Dit is ons werk. "Indien wij echter onszelf
beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen." (1 Cor.11:31)
De goede
boom zal goede vruchten voortbrengen. Indien de vruchten smakeloos en
waardeloos zijn, is de boom slecht, Zo getuigen de vruchten die wij in ons
leven voortbrengen, van de toestand van het hart en van de uitnemendheid
van karakter. Goede werken kunnen nooit de zaligheid kopen, maar zij zijn
een blijk van het geloof dat uit liefde handelt en de ziel reinigt. En
hoewel de eeuwige vergelding niet om onze verdiensten geschonken wordt,
zal die toch evenredig zijn aan het werk, dat gedaan is door de genade van
Christus.
Op deze wijze bracht Christus de beginselen van Zijn koninkrijk naar
voren, en toonde aan dat zij de grote levensregel vormen. Om de les in te
prenten, voegt Hij er een toelichting bij. Het is niet genoeg, zegt Hij,
dat ge Mijn woorden hoort. Door gehoorzaamheid moet ge ze tot de grondslag
van uw karakter maken. Het eigen ik is slechts drijfzand. Indien ge bouwt
op menselijke theorieën en verdichtsels, zal uw huis instorten. Door de
winden der verzoeking, de stormen der beproeving, zal het weggevaagd
worden. Maar deze beginselen die Ik u gegeven heb, zullen blijven bestaan.
Neem Mij aan; bouw op Mijn woorden.
"Een ieder nu, die deze Mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een
verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots. En de regen viel neer en
de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en
het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest." (Matth.7:24,25)
("Wens der eeuwen" - E.G.White)