"Gij kunt mij reinigen" (27)
'Van alle
ziekten die men in het Oosten. kende, was de melaatsheid het meest
gevreesd. Haar ongeneeslijke en besmettelijke aard en de verschrikkelijke
uitwerking ervan op de slachtoffers vervulden zelfs de moedigsten met
vrees. Onder de Joden werd ze beschouwd als een oordeel voor een bepaalde
zonde, en daarom werd ze genoemd: "de plaag", "de vinger Gods". Daar ze
diep geworteld was, onuitwisbaar en dodelijk, werd ze beschouwd als een
symbool van de zonde. Door de ceremoniële wet werd de melaatse onrein
verklaard. Als iemand die reeds gestorven was, werd hij gebannen uit de
plaatsen waar mensen woonden. Alles wat hij aanraakte, was onrein. De
lucht werd besmet door zijn adem. Iemand die men ervan verdacht dat hij de
ziekte had, moest zich vertonen aan de priesters, die hem moesten
onderzoeken en een beslissing nemen omtrent zijn geval. Indien de
uitspraak luidde, dat hij melaats was, werd hij geïsoleerd van zijn gezin
en afgesneden van de vergadering van Israël, en was gedoemd alleen omgang
te hebben met mensen die aan dezelfde ziekte leden. De wet was onwrikbaar
in haar eisen. Zelfs koningen en heersers werden niet uitgezonderd. Een
vorst die besmet werd met deze vreselijke ziekte, moest afstand doen van
de heerschappij en de gemeenschap ontvluchten.
Verbannen van
zijn vrienden en zijn verwanten moest de melaatse de vloek van zijn ziekte
dragen. Hij was verplicht zijn eigen rampspoed te verkondigen, zijn kleren
te scheuren en alarm te slaan, en daardoor allen te waarschuwen uit Zijn
besmettelijke omgeving te vluchten. Het geroep: "Onrein! Onrein!"
(Lev.13:45), dat op sombere toon werd geuit door de eenzame banneling, was
een waarschuwingsteken dat met vrees en afschuw vernomen werd.
In het gebied
waar Christus Zijn dienstwerk verrichtte, waren velen van deze lijders, en
het nieuws over Zijn werk dat hen bereikte, deed een sprankje hoop
oplichten. Maar sinds de dagen van de profeet Eliza had men nooit iets
gehoord over het reinigen van iemand die door deze ziekte was overweldigd.
Zij durfden niet te verwachten dat Jezus voor hen zou doen wat Hij nog
nooit voor iemand gedaan had. Er was er echter één in wiens hart het
geloof begon te ontkiemen. Toch wist de man niet, hoe hij Jezus kon
bereiken. Hoe kon hij, afgesloten als hij was van contact met zijn
medemensen, zich aan de Genezer voorstellen? En hij twijfelde eraan, of
Christus hem zou genezen. Zou Hij Zich neerbuigen om iemand te genezen van
wie men geloofde dat hij leed onder een oordeel Gods? Zou hij niet,
evenals de Farizeeën en zelfs de geneesheren deden, een vloek over hem
uitspreken en hem waarschuwen te vluchten van de verblijfplaatsen van
mensen? Hij dacht aan alles wat men hem over Jezus verteld had. Niemand
die om Zijn hulp gevraagd had, was afgewezen. De rampzalige man besloot de
Heiland te gaan zoeken. Hoewel hij uit de steden verbannen was, zou het
kunnen gebeuren, dat hij Zijn pad zou kunnen kruisen op een zijweg van de
bergroutes of dat hij Hem zou kunnen vinden wanneer Hij buiten de steden
aan het onderwijzen was. De moeilijkheden waren groot, maar dit was zijn
enige hoop.
De melaatse wordt geleid naar de Heiland. Hij leert aan de oever van het
meer, en de mensen hebben zich om Hem heen verzameld. Terwijl hij op een
afstand staat, vangt de melaatse enkele woorden op van de lippen van de
Heiland. Hij ziet, hoe Hij de handen legt op de zieken. Hij ziet de
kreupelen, de blinden, de verlamden, en zij die stervende waren aan
verschillende ziekten, in gezondheid opstaan, terwijl ze God prijzen voor
hun verlossing. Geloof sterkt zijn hart. Hij komt steeds dichter bij de
verzamelde menigte. De beperkingen die hem opgelegd zijn, de veiligheid
van het volk, en de vrees waarmee alle mensen hem aanzien, zijn vergeten.
Hij denkt nog alleen aan de zalige hoop op genezing.
Hij biedt een
walgelijke aanblik. De ziekte heeft hem vreselijk aangetast en zijn
ontbindende lichaam is afgrijselijk om aan te zien. Wanneer de mensen hem
zien, deinzen ze terug in paniek. Ze duwen elkander omver om toch maar te
ontkomen aan de aanraking met hem. Sommigen trachten te verhinderen dat
hij Jezus nadert, maar tevergeefs. Hij ziet noch hoort hen. Hun
uitdrukkingen van walging gaan langs hem heen. Hij ziet alleen de Zoon van
God. Hij hoort alleen de stem die tot de stervenden spreekt van leven. Hij
dringt naar Jezus toe en werpt zich aan Zijn voeten met de kreet: "Here,
indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen." (Matth.8:2)
Jezus antwoordde : "Ik wil het, word rein" (Matth.8:3), en legde Zijn hand
op hem.
Onmiddellijk kwam er een verandering over de melaatse. Zijn vlees werd
gezond, zijn zenuwen gevoelig, zijn spieren sterk. De ruwe, schilferige
huid, die kenmerkend is voor melaatsheid, verdween, en een zachte glans,
zoals er is op de huid van een gezond kind, kwam daarvoor in de plaats.
Jezus gaf de man opdracht, het werk dat aan hem gedaan was, niet bekend te
maken, maar zich meteen met een offer in de tempel voor te stellen.
Een dergelijk offer kon niet aangenomen worden voordat de priesters een
onderzoek hadden ingesteld en verklaard hadden, dat de man volkomen vrij
was van de ziekte. Hoe onwillig ze ook mochten zijn om deze dienst te
verrichten, ze konden een onderzoek en een beslissing over het geval niet
ontwijken.
De woorden van
de Schrift tonen aan, hoe ernstig Christus er bij de man op aandrong, dat
het noodzakelijk was dat hij zou zwijgen en meteen zou handelen. "En met
een strenge vermaning zond. Hij hem terstond weg, en Hij zeide tot hem:
Zie toe, dat gij niemand iets zegt, maar ga heen, toon u aan de priester,
en offer voor uw reiniging hetgeen Mozes heeft voorgeschreven, hun tot een
getuigenis." (Marc.1:43,44) Indien de priesters geweten hadden hoe de
melaatse genezen was, zou hun haat voor Christus hen ertoe hebben, kunnen
brengen een oneerlijk oordeel uit te spreken. Jezus verlangde, dat de man
zich in de tempel zou tonen voordat enig gerucht omtrent het wonder hen
had bereikt. Aldus zou men zeker zijn van een onpartijdig oordeel, en de
genezen melaatse zou toestemming krijgen zich weer te verenigen met zijn
familie en vrienden.
Maar Christus
had nog andere dingen in gedachten toen hij de man gebood te zwijgen. De
Heiland wist, dat Zijn vijanden voortdurend trachtten Zijn werk te
begrenzen en de mensen van Hem af te keren. Hij wist dat indien de
genezing van de melaatse overal ruchtbaar zou worden, andere mensen die
aan die verschrikkelijke ziekte leden in drommen naar Hem toe zouden
komen, en men het gerucht zou rondstrooien, dat de mensen besmet zouden
worden door met hen in contact te komen. Vele melaatsen zouden de gave van
gezondheid niet gebruiken als een zegen voor zichzelf en voor anderen. En
door de melaatsen tot Zich te trekken zou Hij aanleiding geven tot de
beschuldiging, dat Hij de bepalingen van de ceremoniële wet afbreuk deed.
Op deze wijze zou Zijn werk, om het evangelie te prediken, gehinderd
worden.
De gebeurtenis
rechtvaardigde de vermaning van Christus. Een grote schare mensen was
getuige geweest van de genezing van de melaatse, en ze wilde gaarne de
beslissing van de priesters horen. Toen de man terugkeerde bij zijn
vrienden, heerste daar grote opwinding. Niettegenstaande de waarschuwing
van Jezus, trachtte de man niet verder het feit van zijn genezing te
verbergen; het zou inderdaad onmogelijk geweest zijn om het te verbergen,
maar de melaatse vertelde het wijd en zijd. Daar hij meende, dat het
alleen de bescheidenheid van Jezus was, die hem deze beperking had
opgelegd, begon hij overal de kracht van deze Grote Genezer te
verkondigen. Hij begreep niet, dat iedere dergelijke bekendmaking de
priesters en oudsten des te vastbeslotener maakten Jezus om te brengen. De
genezen man voelde, dat de zegen van de gezondheid kostbaar was. Hij
verheugde zich in zijn mannelijke kracht, en in het feit, dat hij was
teruggegeven aan zijn gezin en aan de gemeenschap, en hij voelde, dat het
onmogelijk was, zich ervan te onthouden de Geneesheer Die hem had
hersteld, eer te bewijzen. Maar het feit, dat hij de zaak overal
uitbazuinde, had tot resultaat dat het werk van de Heiland gehinderd werd.
Het maakte, dat de mensen in zulke menigten naar Hem toestroomden, dat Hij
gedwongen was voor een tijd Zijn werk neer te leggen.
Iedere daad tijdens het dienstwerk van Christus had een verreikend doel.
Het behelsde meer dan uit de daad zelf bleek. Zo ook in het geval met de
melaatse. Terwijl Jezus allen die tot Hem kwamen diende, verlangde Hij
ernaar hen te zegenen die niet kwamen. Terwijl Hij de tollenaars, de
heidenen en de Samaritanen tot Zich trok, verlangde Hij ernaar de
priesters en de leraars te bereiken, die waren ingesloten door hun
vooroordeel en overlevering. Hij liet geen middel onbeproefd waardoor ze
bereikt zouden kunnen worden. Door de genezen melaatse tot de priesters te
zenden, gaf Hij hun een getuigenis dat erop berekend was, hun vooroordelen
te ontwapenen.
De Farizeeën beweerden, dat de leer van Christus in strijd was met de wet
die God hun door Mozes gegeven had; maar Zijn bevel aan de gereinigde
melaatse, dat hij een offer moest brengen in overeenstemming met de wet,
bewees dat deze beschuldiging vals was. Het was voor allen die gewillig
waren een voldoende getuigenis om overtuigd te worden.
De leiders in Jeruzalem hadden verspieders uitgezonden om een of ander
voorwendsel te vinden waaronder ze Christus ter dood zouden kunnen
brengen. Hij beantwoordde dit door een bewijs te geven van Zijn liefde
voor het mensdom, Zijn eerbied voor de wet, en Zijn macht om te verlossen
van zonde en dood. Daarom getuigde Hij van hen: "Zij laden kwaad op Mij in
plaats van goed, en haat tot loon voor Mijn liefde." (Ps.109:5) Hij Die op
de berg het voorschrift gaf: "Hebt uw vijanden lief" (Matth.5:44), gaf
Zelf het voorbeeld in dit beginsel, en Hij vergold "geen kwaad met kwaad
of laster met laster" (1 Petr.3:9), maar zegende integendeel.
Dezelfde
priesters die de melaatse veroordeeld hadden tot afzondering en
verbanning, bevestigden nu zijn genezing. Deze uitspraak, die in het
openbaar werd aangekondigd en geregistreerd, was een blijvend getuigenis
voor Christus. En toen de genezen man opnieuw werd opgenomen in de
vergadering van Israël, met de verzekering van de priesters zelf, dat er
geen spoor van de ziekte meer aan hem was, was hij zelf een levend
getuigenis voor zijn Weldoener. Vol vreugde bracht hij zijn offer en
maakte de naam van Jezus groot. De priesters werden overtuigd van de
goddelijke kracht van de Heiland. Hun werd de gelegenheid geschonken, de
waarheid te weten en gebruik te maken van het licht. Als het verworpen
werd, zou het verdwijnen om nooit terug te keren. Door velen werd het
licht verworpen; toch werd het niet tevergeefs gegeven. Vele harten die
bewogen werden, lieten dat een tijdlang niet merken. Gedurende het leven
van de Heiland scheen Zijn zending slechts weinig de wederliefde van de
priesters en leraars op te roepen, maar na Zijn hemelvaart "gaf een
talrijke schare van de priesters gehoor aan het geloof." (Hand.6:7)
Het werk dat Christus deed door de melaatse te reinigen van zijn
verschrikkelijke ziekte, is een illustratie van Zijn werk om de ziel te
reinigen van de zonde. De man die tot Jezus kwam, was "vol melaatsheid."
(Luc.5:12) Het dodelijk vergif ervan had het gehele lichaam doortrokken.
De discipelen trachtten hun Meester ervan te weerhouden hem aan te raken,
want hij die een melaatse aanraakte, werd zelf onrein. Maar door Zijn hand
op de melaatse te leggen werd Jezus niet bezoedeld. Zijn aanraking deelde
levengevende kracht mee. De melaatsheid werd weggenomen. Zo is het met de
melaatsheid der zonde, - diepgeworteld, dodelijk, en onmogelijk om
gereinigd te worden door menselijke kracht. "Het gehele hoofd is ziek, het
gehele hart vol krankheid ; van de voetzool af tot de schedel is er niets
gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren." (Jes.1:5,6) Maar Jezus Die
gekomen is om in de menselijke natuur te leven, wordt daardoor niet
besmet. Zijn aanwezigheid heeft een genezende kracht voor de zondaar. Een
ieder die Hem zal te voet vallen, terwijl hij in het geloof zegt : "Here,
indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen", zal het antwoord horen: "Ik wil,
word rein." (Matth.8:2,3)
Bij sommige gevallen van genezing schonk Jezus niet terstond de zegen
waarom gevraagd werd. Maar in geval van melaatsheid was nauwelijks het
verzoek gedaan, of het werd ingewilligd. Wanneer we bidden om aardse
zegeningen, kan het antwoord op ons gebed soms op zich laten wachten, of
misschien geeft God iets anders dan datgene waarom we vragen, maar dat
gebeurt niet wanneer we bidden om verlossing van zonden. Het is Zijn wil
ons te reinigen van zonden, ons tot Zijn kinderen te maken en ons in staat
te stellen een heilig leven te leiden Christus "heeft Zichzelf gegeven
voor onze zonden, om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, naar
de wil van onze God en Vader." (Gal.1:4)
"En dit is de vrijmoedigheid die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien
wij iets bidden naar Zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten dat Hij
ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen
hebben die wij van Hem hebben gebeden." (1 Joh.5:14,15)
Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de
zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid." (1
Joh.1:9)
Met de genezing van de verlamde in Kapernaüm leerde Christus dezelfde
waarheid opnieuw. Juist om Zijn macht te openbaren, zonden te vergeven,
werd dit wonder verricht. En de genezing van de verlamde laat ook andere
kostelijke waarheden zien. De gebeurtenis is vol hoop en bemoediging en
houdt door haar verband met de vittende Farizeeën tevens een waarschuwende
les in.
Evenals de
melaatse had deze verlamde alle hoop op genezing verloren. Zijn ziekte was
het gevolg van een leven van zonde, en Zijn lijden was des te bitterder
door het berouw. Reeds lang tevoren had hij een beroep gedaan op Farizeeën
en artsen, in de hoop op verlichting voor zijn geestelijk lijden en zijn
lichamelijke pijn. Maar op koude toon vertelden ze, dat hij ongeneeslijk
was en ze lieten hem over aan de toorn Gods. De Farizeeën beschouwden
ziekte als een blijk van goddelijk misnoegen, en zij hielden zich op een
afstand van de zieken en behoeftigen. Toch waren dikwijls zij die zich
verhoogden, meer schuldig dan de lijdenden die door hen veroordeeld
werden.
De verlamde
man was volkomen hulpeloos, en daar hij geen uitzicht op hulp van
enigerlei zijde had, was hij tot wanhoop verzonken. Toen hoorde hij over
de heerlijke werken van Jezus. Men vertelde hem, dat anderen die even
zondig en hulpeloos waren als hij, genezen waren; zelfs melaatsen waren
gereinigd. En de vrienden die deze dingen overbrachten, moedigden hem aan
te geloven, dat ook hij misschien genezen zou worden wanneer hij tot Jezus
gebracht kon worden. Maar zijn hoop verging, toen hij eraan dacht hoe de
ziekte over hem gekomen was. Hij vreesde, dat de reine Geneesheer hem niet
in Zijn tegenwoordigheid zou dulden.
Toch was het
niet zozeer lichamelijke genezing, die hij verlangde, dan wel verlichting
van de last der zonden. Indien hij Jezus zou kunnen zien, en de
verzekering zou ontvangen van vergiffenis en vrede met de Hemel, zou hij
tevreden Zijn te leven of te sterven, al naar de wil van God. De kreet van
de stervende man was: O, dat ik in Zijn tegenwoordigheid kon komen'! Er
was geen tijd te verliezen; zijn weggeteerd vlees vertoonde reeds tekenen
van ontbinding. Hij smeekte zijn vrienden hem op zijn bed naar Jezus te
brengen, en zij namen gaarne op zich dit te doen. Maar de menigte die zich
verzameld had in en rondom het huis waar de Heiland Zich bevond, was zó
dicht, dat het voor de zieke man en zijn vrienden onmogelijk was Hem te
bereiken of zelfs ook maar binnen gehoorsafstand van Hem te komen.
Jezus leerde
in het huis van Petrus. Naar hun gewoonte zaten de discipelen dicht bij
Hem, en er "zaten ook Farizeeën en wetgeleerden die gekomen waren uit alle
dorpen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem." (Luc.5:17)
Deze waren gekomen als spionnen; ze zochten een beschuldiging tegen Jezus
Achter deze officiële personen verdrong zich een gemengde schare, de
geestdriftigen, de eerbiedigen, de nieuwsgierigen en de ongelovigen.
Verschillende nationaliteiten en alle lagen van de bevolking waren
vertegenwoordigd. "En er was kracht des Heren, zodat Hij kon genezen."
(Luc.5:17) De Geest des levens broedde over de vergadering, maar de
Farizeeën en de geleerden bemerkten deze aanwezigheid niet. Zij gevoelden
geen behoefte, en de genezing was niet voor hen. "Hongerigen heeft Hij met
goederen vervuld en rijken heeft Hij ledig weggezonden." (Luc.1:53)
Telkens weer
trachtten de dragers van de verlamde door de menigte heen te dringen, maar
tevergeefs. De zieke man keek om zich heen met onuitsprekelijke
zielsangst. Hoe zou hij de hoop kunnen opgeven, nu de hulp waarnaar hij zo
verlangd had, zo dichtbij was? Op zijn voorstel droegen de vrienden hem
naar het dak van het huis, braken het dak open en lieten hem neer aan de
voeten van Jezus Het gesprek werd onderbroken. De Heiland keek naar het
bedroefde gelaat en zag hoe de smekende ogen op Hem gericht waren. Hij
'begreep het geval; Hij had die verwarde en twijfelende geest tot Zich
getrokken. Terwijl de verlamde nog thuis was, had de Heiland zijn geweten
overtuigd. Toen hij berouw gevoelde over zijn zonden en geloofde in de
kracht van Jezus om hem beter te maken, hadden eerst de levengevende
genadegaven van de Heiland zijn verlangend hart gezegend. Jezus had gezien
hoe het eerste straaltje geloof groeide tot de overtuiging dat Hij de
enige hulp voor de zondaar was, en Hij had gezien, hoe dat geloof sterker
werd bij iedere poging om in Zijn tegenwoordigheid te komen.
Met woorden die als muziek klonken in de oren van de lijdende, zei de
Heiland: "Houd moed, Mijn kind, uw zonden worden vergeven." (Matth.9:2)
De last der
wanhoop wentelt van de ziel van de zieke man; de vrede van vergeving rust
op zijn ziel en doet Zijn gelaat stralen. Zijn lichamelijke pijn is
verdwenen, en Zijn gehele wezen wordt veranderd. De hulpeloze verlamde is
genezen! De schuldbewuste zondaar heeft vergeving ontvangen!
In eenvoudig geloof nam hij de woorden van Jezus aan als de gave van een
nieuw leven. Hij drong niet aan op een nader verzoek, maar lag daar in
zalige stilte, te gelukkig om te spreken. Het licht des hemels deed zijn
gelaat stralen, en de mensen zagen met ontzag naar het schouwspel.
De rabbi's hadden vol spanning gewacht om te zien hoe Christus het geval
zou behandelen. Ze herinnerden zich, hoe de man een beroep om hulp op hen
gedaan had, en dat zij hem hoop en medegevoel hadden ontzegd. Daarmede nog
niet tevreden gesteld, hadden ze verklaard dat hij de vervloeking Gods
onderging vanwege zijn zonden. Deze dingen kwamen hun weer vers in het
geheugen toen ze de zieke man voor zich zagen. Ze merk ten de
belangstelling op waarmede allen het schouwspel gadesloegen, en ze
gevoelden een vreselijke angst, dat ze hun invloed op de mensen zouden
verliezen.
Deze hoogwaardigheidsbekleders wisselden geen woorden met elkander maar
terwijl ze elkaar aanzagen, lazen ze op elk gezicht dezelfde gedachte dat
er iets gedaan moest worden om deze stroom van gevoelens te stuiten. Jezus
had verklaard, dat de zonden van de verlamde vergeven waren. De Farizeeën
grepen deze woorden aan als godslastering, en meenden da ze deze zonden
zouden kunnen voorstellen als een doodzonde. Ze zeiden in hun hart : "Hij
lastert God. Wie kan zonden vergeven dan God alleen?" (Mar.2:7)
Terwijl Hij Zijn blik op hen richtte, waaronder zij ineenkrompen en zich
terugtrokken, zei Jezus: "Waarom overlegt gij kwaad in uw hart? Want wat
is gemakkelijker te zeggen: Uw zonden worden vergeven, of te zeggen: Sta
op en wandel? Maar opdat gij weten moogt, dat de Zoon des mensen macht
heeft op aarde zonden te vergeven" - zei Hij, Zich tot de verlamde
wendende -: "Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis." (Matth.9:4-6)
Dan staat de man, die op een draagbaar naar Jezus gebracht was, op met de
lenigheid en kracht van de jeugd. Het levengevende bloed stroomt door zijn
aderen. Ieder orgaan van zijn lichaam wordt plotseling actief. Een gloed
van gezondheid verdrijft de bleekheid van de naderende dood. "En hij stond
op, nam onmiddellijk zijn matras op, en ging voor aller oog naar buiten,
zodat zij allen ontzet waren en God verheerlijkten, zeggende : Zo iets
hebben wij nog nooit gezien!" (Marc.2:12)
O, wonderlijke
liefde van Christus, die zich neerbuigt om de schuldigen en de kranken te
genezen! Een Godheid Die smart heeft over de ellende van de lijdende
mensheid en die verzacht! O, heerlijke kracht, op deze wijze getoond aan
de mensenkinderen! Wie kan twijfelen aan de boodschap des heils? Wie kan
de barmhartigheden van een medelijdende Verlosser versmaden ?
Er was niets minder dan scheppende kracht voor nodig om de gezondheid
terug te geven aan dat wegstervende lichaam. Dezelfde stem die door te
spreken leven geschonken had aan de mens die geschapen was uit het stof
der aarde, had nu door te spreken leven gegeven aan de stervende verlamde.
En dezelfde kracht die leven had geschonken aan het lichaam, had het hart
vernieuwd. Hij Die "sprak en het was er", Die "gebood en het stond
er" (Ps.33:9), had door te spreken leven gegeven aan de ziel die dood was
door overtredingen en zonde. De genezing van het lichaam was een zichtbaar
bewijs van de kracht die het hart vernieuwd had. Christus verzocht de
verlamde op te staan en te wandelen, "opdat gij weten moogt", zei Hij,
"dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven."
(Matth.9:6)
De verlamde vond in Christus genezende kracht, zowel voor ziel als voor
lichaam. De geestelijke genezing werd gevolgd door een
lichamelijk herstel, Deze les mag niet over het hoofd gezien worden. Heden
lijden duizenden mensen aan lichamelijke ziekten, die, evenals de
verlamde, ernaar verlangen de boodschap: "Uw zonden zijn u vergeven"
(Luc.5:20), te horen. De last der zonde, met zijn onrust en onbevredigde
verlangens, is de grond voor hun ziekten. Zij kunnen geen verlichting
vinden vooraleer ze komen tot Hem Die de ziel geneest. De vrede, die Hij
alleen kan geven, zou kracht geven aan hun geest en gezondheid aan hun
lichaam.
Jezus kwam
opdat Hij "de werken des duivels verbreken zou." (1 Joh.3:8) "In het
Woord was leven" (Joh.1:4), en Hij zegt : "Ik ben gekomen, opdat zij leven
hebben en overvloed." (Joh.10:10) Hij is "een levendmakende Geest." (1
Cor.15:45) En Hij bezit nog steeds dezelfde levengevende kracht als toen
Hij op aarde de zieken genas en vergeving schonk aan de zondaar. "Die al
uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw krankheden geneest." (Ps.103:3)
De uitwerking die de genezing van de verlamde op de mensen had, was alsof
de hemel was geopend en de heerlijkheid van een betere wereld werd
geopenbaard. Terwijl de man die genezen was, tussen de menigte doorging,
bij iedere stap God lovende en zijn last dragende alsof deze zo licht als
een veer was, weken de mensen terug om hem ruimte te geven en staarden hem
aan met gezichten, verbijsterd van ontzag, terwijl ze elkaar zachtjes
toefluisterden: "Wij hebben heden ongelooflijke dingen gezien." (Luc.5:26)
De Farizeeën
stonden sprakeloos van verbazing en waren verpletterd door hun nederlaag.
Ze zagen dat hier geen gelegenheid was om de menigte met hun naijver aan
te steken. Het heerlijke werk dat verricht was aan de man die zij
overgegeven hadden aan de toorn Gods, had zulk een indruk op de mensen
gemaakt, dat de rabbi's voorlopig vergeten waren. Zij zagen dat Christus
een macht bezat die zij alleen aan God hadden toegekend ; toch was de
zachtmoedige waardigheid in Zijn optreden een opvallende tegenstelling met
hun eigen hoogmoedige houding. Ze waren ontsteld en beschaamd, ze
herkenden de aanwezigheid van een hoger wezen, maar beleden die niet. Hoe
sterker het bewijs was, dat Jezus op aarde macht had zonden te vergeven,
des te vaster verschansten ze zich achter hun ongeloof. Ze verlieten het
huis van Petrus, waar ze gezien hadden hoe de verlamde door Zijn woord
genezen werd, met het doel nieuwe plannen te bedenken om de Zoon van God
tot zwijgen te brengen.
Lichamelijke krankheid, hoe kwaadaardig en ernstig die ook was, werd
genezen door de kracht van Christus; maar de krankheid der ziel had hen
die hun ogen sloten voor het licht, vaster in zijn greep. Melaatsheid en
verlamming waren niet zo verschrikkelijk als dweepzucht en ongeloof.
In het huis van de verlamde die genezen was, heerste grote vreugde toen
hij, met gemak het rustbed dragende waarop hij korte tijd tevoren langzaam
bij hem weggedragen was, terugkeerde in zijn gezin. Ze stonden bijeen met
tranen van vreugde, terwijl zij nauwelijks hun ogen durfden geloven Hij
stond voor hen als een sterke man. De armen, die ze zo levenloos gezien
hadden, gehoorzaamden nu snel aan zijn wil. Het vlees dat verschrompeld en
loodkleurig was geweest, was nu fris en rozig. Hij liep met een stevige,
vrije tred. Vreugde en hoop stonden geschreven in iedere trek van zijn
gelaat, en een uitdrukking van reinheid en vrede had de plaats ingenomen
van de sporen van zonde en lijden. Vreugdevolle dankbaarheid steeg omhoog
vanuit dat huis, en God werd verheerlijkt door Zijn Zoon, Die hoop gegeven
had aan de hopeloze, en kracht aan de zwaarbeproefde. Deze man en zijn
gezin waren bereid hun leven te geven voor Jezus. Geen twijfel
verduisterde hun geloof, geen ongeloof schond hun trouw aan Hem Die licht
gebracht had in hun versomberd huis. (Wens der eeuwen)