Te Kapernaüm (26)
Gedurende
de tussenpozen van Zijn reizen door het land vertoefde Jezus vaak te
Kapernaüm, en deze plaats werd bekend als "Zijn eigen stad". (Matth.9:1) Kapernaüm
lag aan de oever van het Meer van Galilea, en bij de grens van de
prachtige vlakte van Gennesareth, ja, bijna erop.
De diepe ligging van het meer geeft aan de vlakte die haar oevers omgeeft,
het groeizame zuidelijk klimaat. Hier groeiden in de dagen van Christus de
palmboom en de olijf, hier waren boom- en wijngaarden, groene akkers, een
rijke overvloed van vrolijk bloeiende bloemen, en dit alles bevochtigd
door de levende stromen die uit de rotsen ontsprongen. De oevers van het
meer, en de bergen die het op enige afstand omgeven, waren bezaaid met
steden en dorpen. Het meer was bedekt met vissersboten. Overal klopte het
drukke, werkzame leven.
Kapernaüm
was zeer geschikt om het centrum te zijn van het werk van de Heiland.
Omdat het aan de hoofdweg van Damascus naar Jeruzalem en Egypte gelegen
was, en naar de Middellandse Zee, was er veel doortrekkend verkeer. Mensen
uit vele landen trokken door de stad of vertoefden daar voor een rustpauze
tijdens hun heen- en terugreizen. Hier kon Jezus alle nationaliteiten en
alle standen ontmoeten, de rijken en de groten zowel als de armen en
nederigen, en Zijn lessen zouden uitgedragen worden naar andere landen en
naar vele gezinnen. Op deze wijze zou een onderzoek van de profetieën
aangemoedigd worden, de aandacht gericht worden op de Heiland, en Zijn
prediking aan de wereld gebracht worden.
Niettegenstaande de actie van het Sanhedrin tegen Jezus, zagen de mensen
vol verlangen toe hoe Zijn zending zich zou ontwikkelen. De gehele hemel
was aangedaan met belangstelling. Engelen waren de weg aan het
voorbereiden voor Zijn dienstwerk, door de harten van mensen te bewerken
en hen tot de Heiland te trekken.
In Kapernaüm was de zoon van de edelman die door Christus genezen was, een
getuige van Zijn macht. En de hoveling en zijn gezin getuigden van hun
geloof. Toen bekend werd, dat de Leraar Zelf onder hen was, geraakte de
gehele stad in opwinding. Menigeen kwam tot Hem. Op sabbat trokken de
mensen in groten getale op naar de synagoge, totdat velen van hen moesten
terugkeren, omdat ze niet meer naar binnen konden.
Allen die
de Heiland hoorden, "stonden versteld over Zijn leer, want Zijn woord was
met gezag". (Luc.4:32) "Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun
schriftgeleerden". (Matth.7:29) Wat de schriftgeleerden en de oudsten
leerden, was koud en formeel, als een les die ze machinaal uit het hoofd
geleerd hadden. Het Woord van God bezat voor hen geen levengevende kracht.
Hun eigen overleveringen en ideeën werden ervoor in de plaats gesteld. In
de tot een sleur geworden reeks diensten beweerden ze dat ze de wet
verklaarden, maar geen inspiratie van God beroerde hun eigen harten of die
van hun toehoorders.
Jezus hield
zich niet op met de verschillende strijdpunten onder de Joden. Het was
Zijn werk, de waarheid naar voren te brengen. Zijn woorden wierpen stromen
van licht over dat wat de patriarchen en profeten geleerd hadden, en de
Schriften kwamen tot de mensen als een nieuwe openbaring. Nooit tevoren
hadden Zijn toehoorders zulk een diepe betekenis in het Woord van God
gevonden.
Jezus kwam de mensen tegemoet op hun eigen terrein, als Iemand Die op de
hoogte was van hun verwarring. Hij maakte de waarheid duidelijk door haar
op de meest rechtstreekse en eenvoudigste manier naar voren te brengen.
Zijn taal was zuiver, verfijnd en helder als een vlietende stroom. Zijn
stem klonk als muziek in de oren van hen die geluisterd hadden naar de
eentonige stemmen van de rabbi's. Maar hoewel Zijn leer eenvoudig was,
sprak Hij als iemand met gezag. Dit kenmerk maakte Zijn leer geheel
verschillend van alle andere. De rabbi's spraken twijfelend en aarzelend,
alsof men de Schriften zó zou kunnen verklaren, dat ze het óf het ene óf
precies het tegenovergestelde betekenden. De toehoorders geraakten
dagelijks meer in onzekerheid. Maar Jezus leerde dat de
Schriften een onbetwistbaar gezag bezitten. Wat Zijn onderwerp ook was,
het werd naar voren gebracht met kracht, alsof Zijn woorden niet bestreden
konden worden.
Toch was Hij eerder ernstig dan heftig. Hij sprak als iemand die een
bepaald doel wil bereiken. Hij bracht de werkelijkheden van de eeuwige
wereld naar voren. In ieder onderwerp werd God geopenbaard. Jezus trachtte
de ban van verdwazing die de mensen in aardse dingen gevangen houdt, te
verbreken. Hij bracht de dingen van dit leven in hun juiste houding als
ondergeschikt aan de dingen van eeuwig gewicht; maar Hij ontkende het
belang ervan niet. Hij leerde dat hemel en aarde met elkaar verbonden
zijn, en dat kennis van de goddelijke waarheid de mens waarlijk bereid
maakt om zijn plichten in het dagelijks leven beter te vervullen. Hij
sprak als Iemand Die vertrouwd was met de hemel, Die Zich bewust was van
Zijn verhouding tot God, maar toch Zijn eenheid met ieder lid van het
menselijke geslacht erkende.
Zijn
genadeboodschappen verschilden naar gelang van Zijn toehoorders. Hij wist,
hoe "met het woord de moede te ondersteunen" (Jes.50:4), want genade was
op Zijn lippen uitgegoten, zodat Hij de schatten der waarheid op de
aantrekkelijkste manier aan de mensen zou kunnen mededelen. Hij bezat tact
om bevooroordeelde geesten tegemoet te treden en te verrassen met
illustraties die hun aandacht in beslag namen. Door middel van het
voorstellingsvermogen bereikte Hij het hart. Zijn voorbeelden nam Hij uit
het dagelijks leven, en hoewel ze eenvoudig waren, bevatten ze een
wonderlijk diepe betekenis. De vogelen des hemels, de lelies op het veld,
het zaad, de herder en zijn schapen - met deze onderwerpen illustreerde
Christus eeuwige waarheid ; en steeds daarna, wanneer Zijn toehoorders
weer eens die dingen in de natuur zagen, dachten ze terug aan Zijn
woorden. Christus' voorbeelden waren een voortdurende herhaling van Zijn
lessen.
Christus
vleide de mensen nooit. Hij sprak nimmer over iets dat hun inbeelding of
fantasie zou kunnen opwekken, en Hij prees hen ook niet om hun pientere
verzinsels; maar mensen die diep en onbevooroordeeld nadachten, namen Zijn
leer aan en ontdekten dat hun wijsheid daardoor bevestigd werd. Zij
verbaasden zich over de geestelijke waarheid, die in de meest eenvoudige
taal tot uitdrukking gebracht werd. De mensen die de beste opleiding
genoten hadden, werden aangetrokken door Zijn woorden, en de ongeletterden
trokken er steeds voordeel uit. Hij had een boodschap voor de
ongeletterden, en Hij maakte zelfs de heidenen duidelijk, dat Hij een
boodschap voor hen had.
Zijn teder erbarmen viel met een genezende aanraking in de vermoeide en
bezorgde harten. Zelfs te midden van de roerigheid van boze vijanden, was
Hij omringd door een atmosfeer van vrede. De schoonheid van Zijn
aangezicht, de lieflijkheid van Zijn karakter, boven alles de liefde die
sprak uit Zijn blik en stem, trokken allen die niet in ongeloof verhard
waren, tot Hem. Indien daar niet die liefelijke, medelevende geest geweest
was die in iedere blik en uit ieder woord naar voren kwam, Hij niet in
staat geweest zijn de grote menigten aan te trekken, zoals Hij dat deed.
De lijdenden die tot Hem kwamen, voelden dat Hij Zijn belang verbond met
het hunne als een getrouwe en tedere vriend, en ze verlangden meer te
weten over de waarheden die Hij leerde. De hemel werd dichterbij gebracht.
Zij verlangden ernaar in Zijn tegenwoordigheid te vertoeven, zodat de
vertroosting van Zijn liefde voortdurend bij hen zou zijn.
Jezus sloeg
met diepe ernst de veranderende gelaatsuitdrukkingen van Zijn toehoorders
gade. De gezichten die belangstelling en welgevallen uitdrukten, gaven Hem
grote voldoening. Wanneer de pijlen der waarheid in de ziel doordrongen,
de hinderpalen van zelfzucht doorbraken en berouw teweegbrachten en ten
slotte dankbaarheid, verheugde dit de Heiland. Wanneer Zijn ogen over de
menigte van toehoorders gleden en Hij daaronder gezichten herkende die Hij
eerder gezien had, lichtte Zijn gelaat op van vreugde. Hij zag in hen
hoopvolle onderdanen voor Zijn koninkrijk. Wanneer de waarheid zonder
omwegen onder woorden werd gebracht, en een geliefkoosd dwaalbegrip
raakte, bemerkte Hij de verandering op het gelaat: de koude, afwijzende
blik, die vertelde, dat het licht niet welkom was. Wanneer Hij zag hoe
mensen de boodschap van vrede afwezen, werd Zijn hart tot in het diepst
getroffen.
Jezus sprak
in de synagoge over het koninkrijk dat Hij zou oprichten, en over Zijn
zending gevangenen van Satan te bevrijden. Hij werd onderbroken door een
kreet van angst. Een krankzinnige snelde vanuit de menigte naar voren,
terwijl hij uitriep: "Ha, wat hebt Gij met ons te maken, Jezus van
Nazareth? Zijt Gij gekomen om ons te verdelgen ? Ik weet wel, wie Gij zijt:
de heilige Gods." (Luc.4:34)
Overal heerste nu verwarring en schrik. De aandacht van de mensen werd van
Christus afgeleid, en men luisterde niet meer naar Zijn woorden. Dat was
Satans opzet door zijn slachtoffer in de synagoge te brengen. Maar Jezus
bestrafte de boze geest en zei : "Zwijg stil en vaar uit van hem. En de
boze geest wierp hem in het midden neer en voer van hem uit zonder hem
enig kwaad te doen." (Luc.4:35)
De geest van deze diep ongelukkige zieke was verduisterd door Satan maar
in de tegenwoordigheid van de Heiland had een lichtstraal de duisternis
doordrongen. Hij werd aangespoord te verlangen naar verlossing van de
heerschappij van Satan; maar de boze geest weerstond de kracht van
Christus. Toen de man trachtte een beroep op Jezus te doen om hulp, legde
de boze geest hem woorden in de mond, en hij schreeuwde het uit in een
verschrikkelijke angst. De krankzinnige begreep gedeeltelijk, dat hij in
de tegenwoordigheid was van Iemand Die hem zou kunnen bevrijden, maar toen
hij probeerde binnen het bereik van die machtige hand te komen, weerhield
de wil van een ander hem, en werden de woorden van een ander door hem
geuit. De strijd tusen de macht van Satan en zijn eigen verlangen om
verlost te zijn, was verschrikkelijk.
Hij Die Satan had
overwonnen bij de verzoeking in de woestijn, werd wederom tegenover Zijn
vijand gesteld. De boze geest gebruikte al zijn kracht om de macht over
zijn slachtoffer te behouden. Wanneer hij hier grond zou verliezen, zou
dat betekenen dat hij een overwinning aan Jezus liet. Het scheen dat de
gekwelde man zijn leven zou moeten geven in de strijd met de viiand die de
ondergang van zijn menszijn was geweest. Maar de Heiland sprak met gezag
en bevrijdde de gevangene. De man die bezeten was geweest, stond voor de
verbaasde mensen, gelukkig dat hij verlost was en de macht over zichzelf
bezat. Zelfs de boze geest had getuigd van de goddelijke kracht van
Christus.
De man
loofde God voor zijn bevrijding. De ogen die nog zo kort geleden hadden
gevlamd met het vuur der waanzin, straalden nu van intelligentie en
vloeiden over van tranen van dankbaarheid. De mensen stonden sprakeloos
van verbazing. Zodra ze weer spreken konden, riepen ze uit: "Wat is dit ?
Een nieuwe leer met gezag! Ook de onreine geesten geeft Hij bevelen en zij
gehoorzamen Hem." (Mark.1:27)
De geheime
oorzaak van de ziekte die deze man gemaakt had tot een verschrikkelijke
aanblik voor zijn vrienden en een last voor zichzelf, lag in zijn eigen
leven. Hij was geboeid geweest door de genoegens van de zonde en had
getracht het leven tot één groot carnaval te maken. Hij had niet kunnen
dromen dat hij een schrik voor de wereld en een blaam voor zijn gezin zou
worden. Hij meende dat hij zijn leven zou kunnen doorbrengeri in argeloze
dwaasheid. Maar toen hij eenmaal op het hellende vlak was, daalden ziin
voeten snel af. Onmatigheid en wereldzin bedierven de edele trekken van
zijn karakter, en Satan ging hem volkomen beheersen.
Berouw kwam
te laat. Op het ogenblik waarop hij zijn rijkdom en genoeens had willen
opgeven om zijn menselijkheid terug te, krijgen, was hij hulpeloos in de
greep de boze gekomen. Hij was zelf naar het terrein van de vijand gegaan
en Satan had bezit genomen van al zijn vermogens. De verleider had hem
verlokt met vele aantrekkelijke voorstellingen; maar toen de rampzalige
man eenmaal in zijn macht was, werd de duivel meedogenloos in zijn
wreedheid en verschrikkelijk in zijn boze bezoekingen. Zo zal het gaan met
allen die zich overgeven aan de boze; het betoverend genot van hun vroege
en snelle carrière eindigt in de duisternis van wanhoop of de
krankzinnigheid van een verwoeste ziel.
Dezelfde
boze geest die Christus verzocht had in de woestijn, en waarvan de
krankzinnige van Kapernaüm bezeten was, beheerste de ongelovige Joden.
Maar bij hen nam hij een schijn van vroomheid aan en trachtte hen te
misleiden wat betreft hun motieven voor het verwerpen van de Heiland. Hun
toestand was hopelozer dan die van de bezetene, want zij gevoelden geen
behoefte aan Christus en werden daarom vastgehouden in de kracht van
Satan.
De periode
van Christus' persoonlijk dienstwerk onder de mensen was de tijd waarin de
strijdkrachten van het koninkrijk der duisternis de meeste activiteit aan
de dag legden. Eeuwenlang had Satan met zijn boze engelen getracht de
heerschappij te verkrijgen over de lichamen en zielen van de mensen, om
zonde en lijden over hen te brengen; bovendien had hij al deze ellende aan
God toegeschreven. Jezus openbaarde aan de mensen het karakter van God.
Hij brak de macht van Satan en bevrijdde diens gevangenen. Nieuw leven en
nieuwe liefde en kracht uit de hemel daalden in de harten der mensen, en
de vorst van het kwade werd opgewekt om te strijden voor de oppermacht van
zijn koninkrijk. Satan verzamelde al zijn strijdkrachten en bestreed het
werk van Christus bij iedere stap.
Zo zal het ook zijn in het grote laatste conflict in de strijd tussen
gerechtigheid en zonde. Terwijl nieuw leven en licht en kracht neerdalen
van omhoog op de discipelen van Christus, schiet er nieuw leven op van
beneden, en geeft kracht aan de vertegenwoordigers van Satan. Kracht neemt
bezit van ieder aards element. Met een geslepenheid die verkregen is door
eeuwen van strijd, gaat de vorst des kwaads te werk onder een vermomming.
Hij verschijnt gekleed als een engel des lichts, en grote scharen zullen
"dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen." (1 Tim.4:1)
In de dagen
van Christus waren de leiders en leraars van Israël onmachtig om het werk
van Satan te weerstaan. Zij zagen voorbij aan het enige middel waardoor ze
de boze geesten hadden kunnen weerstaan. Door het Woord van God overwon
Christus de boze. De leiders van Israël beweerden dat ze Gods Woord
verklaarden, maar ze hadden het alleen bestudeerd om steun te geven aan
hun overlevering, en om hun menselijke overleveringen streng te handhaven.
Door hun verklaring maakten ze, dat het ideeën naar voren bracht die God
nooit erin had gelegd. Hun geheimzinnige uitlegging maakte onduidelijk wat
Hij duidelijk had gemaakt. Zij redetwistten over onbeduidende
formaliteiten en ontkenden vrijwel de meest belangrijke waarheden. Zo werd
wijd en zijd ongeloof gezaaid. Gods Woord werd beroofd van zijn kracht, en
boze geesten konden hun wil doordrijven.
De
geschiedenis herhaalt zich. Met de open Bijbel voor zich, en terwijl ze
belijden eerbied te hebben voor wat de Bijbel leert, verwoesten vele
godsdienstige leiders van onze tijd het geloof in de Bijbel als het Woord
van God. Ze houden zich bezig met ontleding van het Woord, en stellen hun
eigen mening boven de duidelijke beweringen van dit Woord. In hun handen
verliest het zijn kracht. Daarom viert ontrouw hoogtij en is de
ongerechtigheid algemeen.
Wanneer
Satan het geloof in de Bijbel heeft ondermijnd, wijst hij de mensen op
andere bronnen voor licht en kracht. Op deze wijze dringt hij zich
ongemerkt in. Zij die zich afwenden van de eenvoudige leer van de Schrift
en van de overtuigende kracht van de Heilige Geest van God, nodigen de
boze geesten uit om de macht over te nemen. Kritiek en getheoretizeer
aangaande de Schriften hebben de weg geopend voor spiritisme en theosofie
- gemoderniseerde vormen van het oude heidendom - om voet aan de grond te
krijgen zelfs in de belijdende kerken van onze Here Jezus Christus.
Zij aan zij met de prediking van het evangelie zijn machten aan het werk
die slechts het medium zijn van leugengeesten. Menigeen houdt zich louter
uit nieuwsgierigheid hiermee bezig, maar wanneer hij ziet, dat hier meer
dan een menselijke kracht aan het werk is, wordt hij steeds verder
weggelokt, totdat hij beheerst wordt door een wil die sterker is dan de
zijne Hij kan niet ontkomen aan de geheimzinnige kracht daarvan.
De
verdedigingsmiddelen van de ziel worden afgebroken. Hij heeft geen
slagboom meer tegen de zonde. Wanneer eenmaal de remmen van Gods Woord en
Zijn Geest verworpen zijn, weet niemand tot welke diepten van verwording
hij zal verzinken. Geheime zonden en overheersende hartstochten kunnen hem
even hopeloos gevangen houden als de bezetene van Kapernaüm. Toch is zijn
toestand niet hopeloos.
Het middel
waardoor hij de boze kan overwinnen, is hetzelfde middel waardoor Christus
overwon - de macht van het Woord van God. God beheerst onze geest niet
zonder dat wij daartoe toestemming geven; maar wanneer we Zijn wil willen
kennen en doen, behoren Zijn beloften ons toe: "Gij zult de waarheid
verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken." (Joh.8:32) "Indien iemand
Diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten." (Joh.7:17) Door het
geloof in deze beloften kan ieder mens bevrijd worden uit de strikken van
dwaling en van de heerschappij der zonde.
Ieder mens
is vrij om te kiezen door welke macht hij beheerst zal worden. Niemand is
zó laag gevallen, niemand is zó slecht, dat hij geen verlossing in
Christus zou kunnen vinden. De bezetene kon in plaats van een gebed
slechts de woorden van Satan stamelen; toch werd de onuitgesproken kreet
van het hart gehoord. Geen kreet van een hart in nood zal onopgemerkt
blijven, ook al wordt die kreet misschien niet in woorden geuit. Zij die
erin toestemmen in een verbondsverhouding te treden met de God des hemels,
worden niet overgelaten aan de macht van Satan of aan de zwakheid van hun
eigen natuur. Ze horen de uitnodiging van de Heiland : "Tenzij men Mijn
bescherming aangrijpt, met Mij vrede maakt." (Jes.27:5) De geesten der
duisternis zullen vechten voor de ziel die eenmaal in hun macht is, maar
de engelen van God zullen voor die ziel strijden met een overwinnende
kracht. De Here zegt : "Kan aan een sterke de buit ontnomen worden, of
zullen de gevangenen van hem die in zijn recht is, ontkomen? Zo zegt de
Here : Toch worden de gevangenen aan een sterke ontnomen, en ontkomt de
buit van een geweldige. Ikzelf zal strijden tegen uw bestrijders en Ikzelf
zal uw zonen redden." (Jes.49:24,25)
Terwijl de aanwezigen in de synagoge nog verlamd waren van ontzag, trok
Jezus Zich terug in het huis van Petrus om wat te rusten. Maar ook hier
was een schaduw gevallen. De moeder van de vrouw van Petrus lag ziek,
"bevangen door zware koorts." (Luc.4:38) Jezus bestrafte de ziekte, en de
zieke stond op en diende de Meester en Zijn discipelen.
Berichten over het werk van Christus verspreidden zich snel door heel
Kapernaüm. Uit vrees voor de rabbi's durfden de mensen niet op de sabbat
te komen om genezen te worden maar zodra de zon verdwenen was achter de
horizon, was er een grote opschudding. Vanuit de huizen, de winkels, de
marktpleinen spoedden de inwoners zich naar de eenvoudige woning waar
Jezus een rustplaats had gevonden. De zieken werden gebracht op
rustbedden, ze kwamen geleund op hun stok, of, ondersteund door vrienden,
strompelden ze tot in de nabijheid van de Heiland.
Onafgebroken kwamen ze en gingen weer weg; niemand kon immers weten, of de
Genezer morgen nog onder hen zou zijn. Nooit tevoren had Kapernaüm zulk
een dag beleefd. De lucht was vervuld van stemmen van triomf en kreten van
bevrijding. De Heiland verheugde Zich over de vreugde die Hij had verwekt.
Terwijl Hij het lijden aanschouwde van hen die tot Hem gekomen waren, werd
Zijn hart met ontferming bewogen, en Hij verheugde zich over het feit, dat
Hij macht bezat om hun gezondheid en geluk terug te geven.
Jezus
beëindigde Zijn werk niet vóór de laatste zieke genezen was. Het was diep
in de nacht toen de menigte wegging en de stilte over het huis van Simon
viel. De lange, opwindende dag was voorbij, en Jezus zocht rust. Maar
"vroeg, nog diep in de nacht", terwijl de stad nog sluimerde, stond de
Heiland op "en ging naar buiten en Hij ging naar een eenzame plaats en bad
aldaar." (Marc.1:35 )
Zo werden de dagen van Jezus' leven op aarde doorgebracht. Dikwijls zond
Hij de discipelen weg om naar huis te gaan en te rusten; maar op
vriendelijke wijze verzette Hij Zich tegen hun pogingen Hem van Zijn werk
af te trekken. De gehele dag arbeidde Hij, leerde de onwetenden, genas de
zieken, gaf het gezicht aan de blinden en voedde de schare; en in de
avonduren of vroeg in de morgen ging Hij weg, naar het heiligdom dat de
bergen voor Hem waren, om gemeenschap te hebben met Zijn Vader. Dikwijls
bracht Hij de gehele nacht door in gebed en meditatie, en keerde dan bij
het aanbreken van de dag terug naar Zijn werk onder de mensen.
Vroeg in de
morgen kwamen Petrus en zijn metgezellen tot Jezus en zeiden dat de
inwoners van Kapernaüm Hem reeds zochten. De discipelen waren bitter
teleurgesteld geweest over de ontvangst die Christus tot op dat ogenblik
ten deel was gevallen. De autoriteiten in Jeruzalem zochten Hem te doden;
zelfs Zijn eigen stadsgenoten hadden getracht Hem het leven te benemen;
maar in Kapernaüm werd Hij met warme geestdrift onthaald, en de hoop van
de discipelen vlamde opnieuw op. Het zou kunnen zijn, dat onder de
vrijheidlievende Galileeërs de aanhangers voor een nieuw koninkrijk zouden
worden gevonden. Maar verbaasd hoorden ze de woorden van Christus: "Ook
aan de andere steden moet Ik het evangelie van het koninkrijk Gods
verkondigen, want daartoe ben Ik uitgezonden." (Luc.443)
In de
opwinding die zich van Kapernaüm meester maakte, bestond het gevaar, dat
het doel van Zijn zending uit het oog verloren zou worden. Het stelde
Jezus niet tevreden, de aandacht op Zichzelf te richten als alleen een
wonderdoener of iemand die lichamelijke ziekten genas. Hij zocht de mensen
tot Zich te trekken als hun Heiland. Terwijl de mensen ernaar verlangden
te geloven dat Hij gekomen was als een koning, om een aards rijk op te
richten, verlangde Hij hun gedachten te wenden van het aardse naar het
geestelijke. Louter aards succes zou Zijn werk belemmeren.
En de bewondering van de onverschillige menigte deed Zijn geest
onaangenaam aan. De drang om Zichzelf te laten gelden, kwam niet voor in
Zijn leven. De eerbewijzen die de wereld geeft aan.positie, rijkdom of
talenten, waren de Zoon des mensen vreemd. Jezus gebruikte geen van de
middelen die mensen aanwenden om aanhang te verkrijgen of huldebetoon af
te dwingen. Eeuwen voor Zijn geboorte was van Hem voorzegd: "Hij zal niet
schreeuwen noch Zijn stem verheffen, noch die op de straat doen horen. Het
geknakte riet zal Hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal Hij niet
uitdoven; naar waarheid zal Hij het recht openbaren. Hij zal niet kwijnen
en niet geknakt worden, tot Hij op aarde het recht zal hebben gebracht."
(Jes.42:2-4)
De Farizeeën jaagden naar aanzien door hun nauwgezet inachtnemen van de
ceremoniën en door gepraal met hun godsverering en aalmoezen. Zij bewezen
hun ijver voor de zaak van de godsdienst door dit het onderwerp van
gesprek te maken. Discussies tussen tegengestelde sekten waren luid en
langdurig, en het was niets ongewoons wanneer men op straat de boze
twistgesprekken van vooraanstaande wetgeleerden hoorde.
Het leven
van Jezus was een opmerkelijke tegenstelling tot dit alles. In dat leven
zag men nooit een luidruchtig twistgesprek, geen gepraal met godsverering,
geen daad die erop gericht was, bijval te verwekken. Christus was geborgen
in God, en God werd geopenbaard in het karakter van Zijn Zoon. Jezus
verlangde dat de gedachten van de mensen op deze openbaring gericht en hun
huldeblijken daaraan betuigd zouden worden.
De Zon der Gerechtigheid brak niet in schittering uit over de wereld om de
zintuigen met Zijn heerlijkheid te verblinden. Er staat geschreven van
Christus: "Zo zeker als de dageraad is Zijn opgang." (Hosea 6:3)
Rustig en zacht breckt het daglicht aan over de aarde, verdrijft de
schaduw der duisternis en wekt de wereld tot leven. Zo ging de Zon der
Gerechtigheid op met "genezing onder haar vleugelen." (Mal.4:2) (Wens der
eeuwen - E.G.White)