''Is dit niet
de zoon van de timmerman?" (24)
Over de
verlichte dagen van Christus' dienstwerk in Galilea lag één schaduw. De
mensen in Nazareth verwierpen Hem. "Is dit niet de zoon van de timmerman
?" (Matth.13:55) zeiden ze.
Gedurende
Zijn kinderjaren en jeugd had Jezus te midden van Zijn broers de
godsdienstoefeningen bijgewoond in de synagoge in Nazareth. Sinds het
begin van Zijn dienstwerk was Hij niet meer bij hen geweest, maar ze
wisten heel goed, wat er met Hem gebeurd was. Toen Hij weer onder hen
verscheen, stegen hun belangstelling en verwachtingen ten top. Hier
waren de vertrouwde gestalten en gezichten die Hij vanaf Zijn
kinderjaren gekend had. Hier waren Zijn moeder, Zijn broers en zusters,
en aller ogen werden op Hem gericht toen Hij op de sabbatdag de synagoge
binnentrad en Zijn plaats innam onder degenen die daar gekomen waren om
te aanbidden.
Wanneer
er op sabbat een gewone dienst gehouden werd, las de oudste voor uit de
profetieën en wekte de mensen op om te hopen op de komst van de Ene, Die
een glorievol rijk zou brengen en alle onderdrukking zou verbannen. Hij
trachtte zijn toehoorders te bemoedigen door steeds te wijzen op de
aanwijzingen dat de komst van de Messias nabij was. Hij beschreef de
heerlijkheid van Zijn komst, waarbij hij de gedachte dat Hij zou
verschijnen aan het hoofd van legerscharen om Israël te verlossen, op de
voorgrond hield.
Wanneer
de rabbi aanwezig was in de synagoge, werd er van hem verwacht dat hij
de predikatie zou houden, en elke Israëliet mocht dan uit de Schriften
voorlezen. Op deze sabbat werd aan Jezus gevraagd, deel te nemen aan de
dienst. Hij "stond op om voor te lezen. En Hem werd het boek van de
profeet Jesaja ter hand gesteld". (Luc.4:16,17) Het Schriftgedeelte dat
Hij voorlas, was een gedeelte waarvan men begreep dat het op de Messias
sloeg:
"De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan
armen het evangelie te brengen ; en Hij heeft Mij gezonden om aan
gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om
verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename
jaar des Heren. Daarna sloot Hij het boek, gaf het aan de dienaar
terug... En de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht... En
allen betuigden hun instemming met Hem en verwonderden zich over de
woorden van genade die van Zijn lippen kwamen." (Luc.4.18-20,22)
Jezus
stond voor de mensen als een levende verklaring van de profetieën.
aangaande Hemzelf. Hij verklaarde de woorden die Hij gelezen had, en
sprak over de Messias als een bevrijder van de onderdrukten, een
verlosser van gevangenen, een genezer van de zieken, die het gezicht
terug gaf aan de blinden, en die het licht der waarheid aan de wereld
openbaarde. Zijn indrukwekkend optreden en de heerlijke inhoud van Zijn
woorden ontroerden met een kracht die zij nooit tevoren gevoeld hadden.
Het getij van goddelijke invloed brak ieder bolwerk af; evenals Mozes
aanschouwden ze de Onzienlijke. Terwijl hun harten door de Heilige Geest
beïnvloed werden, antwoordden ze door vurig "amen" te zeggen en God te
loven.
Maar toen Jezus aankondigde: "Heden is dit schriftwoord voor uw oren
vervuld" (Luk.4:21), herinnerden ze zich plotseling weer, dat ze aan
zichzelf moesten denken, en ze dachten aan de beweringen van Hem, Die
tot hen gesproken had. Zij, Israëlieten, kinderen van Abraham, waren
voorgesteld als mensen die in slavernij leefden. Zij waren aangesproken
als gevangenen, die uit de macht van de boze verlost moesten worden; als
mensen die in de duisternis waren en het licht der waarheid van node
hadden. Hun trots was gewond en hun vrees gewekt. De woorden van Jezus
wezen erop, dat Zijn werk voor hen geheel verschillend zou zijn van
hetgeen zij verlangden. Hun werken zouden wel eens al te nauwgezet
onderzocht kunnen worden. Niettegenstaande hun stiptheid in uiterlijke
vormendienst, schrokken ze terug voor een onderzoek van die heldere,
onderzoekende ogen.
Wie is
deze Jezus? vroegen ze. Hij Die voor Zichzelf aanspraak gemaakt had op
de heerlijkheid van de Messias, was de zoon van een timmerman en had in
dat vak gewerkt bij Zijn vader Jozef. Ze hadden Hem de heuvels op en af
zien zwoegen, ze wisten wie Zijn broers en zusters waren, en kenden Zijn
leven en arbeid. Zij hadden gezien hoe Hij Zich ontwikkelde van kind tot
jongeman en van jongeman tot volwassen man. Hoewel Zijn leven
onberispelijk was geweest, wilden ze niet geloven, dat Hij de Beloofde
was.
Welk een tegenstelling bestond er tussen wat Hij leerde over het nieuwe
koninkrijk en datgene wat ze van de oudsten gehoord hadden! Jezus had
niets gezegd over een bevrijden van de Romeinen. Ze hadden gehoord over
Zijn wonderen, en hadden gehoopt, dat Zijn macht zou worden aangewend in
hun voordeel, maar ze hadden daartoe geen aanwijzingen gezien.
Terwijl
ze de deur openden voor de twijfel, werden hun harten nog meer verhard
door het feit dat ze voor een ogenblik vermurwd waren geweest. Satan was
vast besloten, dat er die dag geen blinde ogen zouden worden geopend, en
dat geen zielen die in slavernij gebonden waren, zouden worden bevrijd.
Met geweldige energie trachtte hij hen te sterken in hun ongeloof. Ze
hielden geen rekening met het teken dat ze reeds ontvangen hadden, toen
ze getroffen waren door de overtuiging dat het hun Verlosser was, Die
tot hun sprak.
Maar nu
toonde Jezus een blijk van Zijn goddelijkheid, door hun geheime
gedachten te openbaren. "En Hij zeide tot hen: Gij zult ongetwijfeld
deze spreuk tot Mij zeggen : Geneesheer, genees uzelf! Doe alle dingen
waarvan wij gehoord hebben dat zij te Kapernaüm geschied zijn, ook hier
in uw vaderstad. Doch Hij zeide: Voorwaar, Ik zeg u, geen profeet is
aangenaam in zijn vaderstad. Doch Ik zeg u naar waarheid, er waren vele
weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaren en zes
maanden lang gesloten bleef en er grote hongersnood was over het gehele
land, en tot geen van haar werd Elia gezonden, doch wel naar Sarepta,
bij Sidon, tot een vrouw die weduwe was. En er waren vele melaatsen in
Israël ten tijde van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd,
doch wel Naäman de Syriër." (Luk.4:23-24)
Door dit
relaas van gebeurtenissen in het leven van de profeten, kwam Jezus
tegemoet aan de vragen van Zijn toehoorders. De dienstknechten die God
uitverkoren had voor een bijzonder werk, mochten niet werken voor een
ongevoelig en ongelovig volk. Maar zij, die een hart om te verstaan en
een geloof om aan te nemen hadden, werden bijzonder begunstigd met
blijken van Zijn macht door middel van de profeten. In de dagen van Elia
was Israël van God afgedwaald. Ze hielden vast aan hun zonden en
verwierpen de waarschuwingen van de Geest door de boodschappers des
Heren. Op deze wijze sneden ze zichzelf af van het kanaal waarlangs de
zegen Gods tot hen kon komen. De Here ging de huizen van Israël voorbij
en vond een schuilplaats voor Zijn knecht in een heidens land bij een
vrouw die niet behoorde tot het uitverkoren volk. Maar deze vrouw was
begunstigd omdat ze het licht dat ze ontvangen had, gevolgd had, en
omdat haar hart openstond voor het grotere licht, dat God haar door Zijn
profeet gezonden had.
Om
dezelfde reden werd in de tijd van Elisa voorbijgegaan aan de melaatsen
in Israël. Maar Naäman, een heidens edelman, was getrouw geweest aan wat
hij meende dat recht was en hij had een grote behoefte aan hulp gevoeld.
Hij was in een toestand waarin hij de gaven van Gods genade kon
ontvangen. Hij werd niet alleen gereinigd van zijn melaatsheid, maar ook
gezegend met een kennis van de ware God.
Wat wij
in Gods ogen zijn, hangt niet af van de hoeveelheid licht die wij
ontvangen hebben, maar van de wijze waarop we datgene wat wij hebben,
gebruiken. Op deze wijze bevinden zelfs de heidenen die het goede
kiezen, voor zover zij dat kunnen onderscheiden, zich in een gunstiger
positie dan zij die het grote licht ontvangen hebben en belijden God te
dienen, maar die geen acht slaan op het licht, en hun belijdenis
tegenspreken door hun dagelijkse leven.
De
woorden die Jezus tot Zijn toehoorders sprak in de synagoge, raakten de
wortel van hun eigengerechtigheid, en maakten hun de bittere waarheid
duidelijk, dat ze van God afgedwaald waren en hun recht om Zijn volk te
zijn, hadden verspeeld. Ieder woord was snijdend als een mes, toen hun
ware toestand hun voor ogen werd gebracht. Ze versmaadden nu het geloof
waarmee Jezus aanvankelijk hen bezield had. Ze wilden niet toegeven, dat
Hij Die was opgegroeid in armoede en nederige omstandigheden, anders was
dan een gewoon mens.
Hun ongeloof bracht kwaadwilligheid voort. Satan beheerste hen, en in
toorn schreeuwden ze tegen de Heiland. Ze hadden zich afgewend van Hem
Wiens werk het was, te genezen en te herstellen; nu openbaarden ze de
karaktertrekken van de verwoester.
Toen
Jezus sprak over de zegeningen die gegeven waren aan de heidenen, werd
de sterke nationale trots van Zijn toehoorders geprikkeld, en Zijn
woorden gingen verloren in het lawaai van hun stemmen. Deze mensen waren
er prat op gegaan, dat ze de wet hielden; maar nu hun vooroordelen
geraakt waren, waren ze bereid een moord te begaan. De vergadering werd
afgebroken, en ze sloegen hun handen aan Jezus en wierpen Hem uit de
synagoge en de stad uit. Allen schenen Zijn dood te wensen. Ze dreven
Hem voort naar de rand van een afgrond, met de bedoeling Hem regelrecht
daarvan af te storten. Kreten en vervloekingen vervulden de lucht.
Sommigen wierpen stenen naar Hem, toen plotseling Hij uit hun midden
verdween. De hemelse boodschappers, die aan Zijn zijde waren geweest in
de synagoge, waren ook bij Hem te midden van de verdwaasde menigte. Ze
sloten Hem in, ter bescherming tegen Zijn vijanden en leidden Hem naar
een veilige plaats.
Zo beschermden engelen ook Lot en leidden hem veilig uit Sodom weg. Zo
beschermden ze Elisa in het kleine bergplaatsje. Toen de omringende
heuvels vol waren van paarden en wagens van de koning van Syrië en van
zijn grote menigte gewapende mannen, zag Elisa hoe de nabije hellingen
bedekt waren met legerscharen van God - paarden en wagens van vuur
rondom de dienstknecht des Heren.
Zo zijn,
door alle eeuwen heen, engelen de trouwe volgelingen van Christus nabij
geweest. De vele bondgenoten van het kwade hebben zich geschaard tegen
allen die willen overwinnen; maar Christus wil, dat wij zien op de
dingen die niet gezien worden, de legerscharen des hemels, die gelegerd
zijn rondom allen die God vrezen, om hen uit te redden. We zullen nooit
weten uit welke gevaren, geziene, en ongeziene, wij gered zijn door de
tussenkomst van de engelen, totdat we in het licht van de eeuwigheid de
voorzienigheden Gods zullen aanschouwen. Dan zullen we weten, dat het
gehele hemelse gezin belang stelde in het gezin hier beneden, en dat
boodschappers van de troon van God van dag tot dag over onze schreden
hebben gewaakt.
Toen
Jezus in de synagoge de profetie voorlas, hield Hij op bij de laatste
opsomming betreffende het werk van de Messias. Nadat Hij de woorden .
"Om te verkondigen het aangename jaar des Heren" (Luc.4:19) gelezen had,
liet Hij de zin : "En een dag der wrake van onze God" (Jes.61:2) weg.
Dit was evenzeer waar als het eerste gedeelte van de profetie, en door
Zijn zwijgen hierover ontkende Jezus de waarheid niet. Maar juist over
die laatste uitdrukking weidden Zijn toehoorders graag uit, en die
wensten ze vervuld te zien. Zij zegden oordelen aan tegen de heidenen,
zonder in te zien dat hun eigen schuld nog groter was dan de schuld van
anderen.
Zijzelf hadden de grootste behoefte aan de genade die ze de heidenen zo
gaarne wilden ontzeggen. Toen Jezus die dag in de synagoge te midden van
hen stond, hadden ze de gelegenheid de oproep van de hemel te
aanvaarden. Hij Die "een welbehagen heeft in goedertierenheid" (Micha
7:18) zou hen vol vreugde gered hebben van de vernietiging waarom hun
zonden vroegen.
Hij kon hen niet opgeven, zonder nog eenmaal een oproep tot berouw te
doen. Tegen het einde van Zijn dienstwerk in Galilea bezocht Hij wederom
de stad waar in Zijn kinderjaren Zijn thuis was geweest. Sinds Hij daar
verworpen was, hadden geruchten over Zijn prediking en Zijn wonderen het
land vervuld. Nu kon niemand meer ontkennen dat Hij meer dan menselijke
kracht bezat. De mensen in Nazareth wisten, dat Hij rondging, weldoende
en genezende allen die door de duivel overweldigd waren. Rondom hen
waren hele dorpen waar in geen enkel huis het gekreun van een zieke meer
gehoord werd, want Hij was daar langs getrokken en had al hun zieken
genezen. De genade die geopenbaard werd in iedere daad in Zijn leven,
getuigde van Zijn goddelijke zalving.
En
terwijl ze luisterden naar Zijn woorden, werden de bewoners van Nazareth
wederom bewogen door de Geest van God. Maar zelfs nu nog konden ze niet
toegeven, dat deze Man Die in hun midden was opgegroeid, anders of
groter was dan zijzelf. Nog steeds knaagde daar de bittere herinnering,
dat Hij, terwijl Hij er aanspraak op maakte Zelf de Beloofde te zijn,
hun in feite een plaats in Israel had ontzegd; want Hij had aangetoond,
dat ze Gods gunst minder waardig waren dan een heidense man en vrouw.
Daarom wilden ze Hem niet aannemen als de Christus Gods, hoewel ze
elkander vroegen: "Van waar heeft Hij die wijsheid en die krachten?"'
Vanwege hun ongeloof kon de Heiland niet vele werken onder hen
verrichten. Slechts weinige harten stonden open voor Zijn zegen, en node
vertrok Hij, om nooit weer terug te keren.
Het ongeloof, dat zij nu eenmaal gekoesterd hadden, bleef de mensen in
Nazareth beheersen. En evenzo beheerste dat het Sanhedrin en het volk.
Voor de priesters en het volk was het eerste verwerpen van de openbaring
van de macht van de Heilige Geest het begin van het einde. Om te
bewijzen dat het goed was geweest, dat ze deze openbaring de eerste maal
verworpen hadden, bleven ze daarna steeds vitten op de woorden van
Christus. Hun verwerping van de Geest vond zijn toppunt in het kruis van
Golgotha, in de verwoesting van hun stad en in het verstrooien van het
volk in alle windrichtingen.
O, hoe
verlangde Christus ernaar, de kostbare schatten der waarheid voor Israel
bloot te leggen! Maar zij waren geestelijk zó verblind, dat het
onmogelijk was, de waarheden die verband hielden met Zijn koninkrijk,
aan hen te openbaren. Ze hielden vast aan hun eigen geloof en nutteloze
plechtigheden, terwijl de waarheid des hemels wachtte om door hen te
worden aangenomen. Ze gaven hun geld uit voor kaf en lege aren, terwijl
het Brood des Levens binnen hun bereik lag. Waarom gingen ze niet tot
het Woord Gods, en zochten naarstig om te zien of zij soms dwaalden? De
Schriften van het Oude Testament beschreven duidelijk ieder onderdeel
van het dienstwerk van Christus, en telkens weer haalde Hij de woorden
van de profeten aan, en verklaarde: "Heden is dit Schriftwoord voor uw
oren vervuld." (Luc.4:21) Indien zij oprecht de Schriften onderzocht
zouden hebben, en hun theorieën getoetst zouden hebben aan Gods Woord,
zou Jezus niet hebben behoeven te wenen om hun gebrek aan berouw. Hij
had dan niet behoeven te verklaren: "Zie, uw huis wordt aan u
overgelaten." (Luc.13:35) Ze zouden op de hoogte geweest zijn van de
bewijzen door het feit dat Hij de Messias was, en de ramp waardoor hun
trotse stad in ruïnes veranderd werd, had afgewend kunnen worden. Maar
de geest van de Joden was bekrompen geworden door hun onredelijke
kwezelarij. De lessen van Christus openbaarden de gebreken van hun
karakter en eisten berouw. Indien ze Zijn leer aannamen, moesten hun
gewoonten worden veranderd, en hun gekoesterde hoop moest worden
opgegeven.
Om geëerd te zijn in de hemel, moesten Ze de eer van mensen opgeven.
Indien zij de woorden van deze nieuwe rabbi gehoorzaamden, zouden zij
Moeten ingaan tegen de meningen van de grote denkers en leraars uit hun
tijd.
De
waarheid was niet geliefd in de dagen van Christus. Ze is ook niet
geliefd in onze tijd. Ze is niet meer geliefd geweest sinds Satan voor
de eerste maal de mens daartoe een afkeer gaf, door hun verdichtsels
voor te spiegelen die tot zelfverheerlijking leiden. Komen wij ook niet
heden theorieën en leerstellingen tegen die niet gebaseerd kunnen worden
op het Woord van God ? De mensen houden daaraan evenzeer vast als de
joden deden aan hun overleveringen.
De Joodse leiders waren vervuld van geestelijke hoogmoed. Hun verlangen
naar zelfverheerlijking openbaarde zich zelfs in de dienst in het
heiligdom. Zij beminden de hoogste plaatsen in de synagoge. Zij beminden
de begroetingen op de marktpleinen en voelden zich gestreeld wanneer zij
hun titels hoorden uit de mond van,de mensen. Naarmate de ware vroomheid
afnam, gingen ze meer ijveren voor hun tradities en plechtigheden.
Omdat hun
begrip werd verduisterd door zelfzuchtig vooroordeel, konden zij de
kracht van de veroordelende woorden van Christus niet in overeenstemming
brengen met de eenvoud in Zijn leven. Ze konden het niet begrijpen, dat
ware grootheid geen uiterlijk vertoon behoeft. De armoede van deze Man
scheen volkomen tegenstrijdig te zijn met Zijn bewering dat Hij de
Messias was. Ze vroegen zich af, waarorn Hij zo bescheiden was, indien
Hij werkelijk was wat Hij beweerde te zijn. Indien het Hem bevrediging
schonk, geen wapenkracht te bezitten, wat zou er dan met hun volk
gebeuren ? Hoe konden de kracht en heerlijkheid waarnaar zolang
was.uitgezien, de volken onderwerpen aan de stad der joden? Hadden de
priesters niet geleerd, dat Israel zou heersen over de gehele aarde? En
was het mogelijk, dat de grote godsdienstleraars zich vergisten?
Maar het was niet alleen het ontbreken van de uiterlijke schijn in Zijn
leven, dat de joden ertoe bracht om Jezus te verwerpen. Hij was de
belichaming van de reinheid, en zij waren onrein. Hij vertoefde onder de
mensen als een voorbeeld van vlekkeloze onaantastbaarheid. Zijn
onberispelijk leven stelde hun binnenste in het licht. Zijn oprechtheid
openbaarde hun onoprechtheid. Het openbaarde de leegheid van hun voorge
wende vroomheid en ontdekte de ongerechtigheid aan hen in haar
verfoeilijk karakter. Een dergelijk licht was niet welkom.
Indien
Christus de aandacht op de Farizeeën gevestigd had, en hun geleerdheid
en vroomheid geprezen had, zouden ze Hem met vreugde begroet hebben.
Maar toen Hij sprak over het koninkrijk der hemelen als een uitdeling
van genade aan alle mensen, bracht Hij een aspect van de godsdienst naar
voren dat zij niet verdragen konden. Hun eigen voorbeeld en leer waren
nooit van dien aard geweest dat ze de dienst van God begeerlijk schenen
te maken. Toen ze zagen dat Jezus aandacht besteedde juist aan de mensen
die zij haatten en verachtten, werden daardoor de snoodste hartstochten
in hun trotse harten opgewekt. Niettegenstaande hun grootspraak, dat
onder "de Leeuw uit de stam Juda" (Openb.5:5) Israël verhoogd zou worden
tot een volk dat hoger was dan alle volken, hadden ze de teleurstelling
van hun eerzuchtige hoop beter kunnen verdragen dan dat ze Christus'
bestraffing van hun zonden konden verdragen, en de berisping die zij
alleen al door de tegenwoordigheid van Zijn reinheid gevoelden. ("Wens
der eeuwen")