You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)


 

Gevangenneming en dood van Johannes de Doper    (22)

Johannes de Doper was de eerste die het koninkrijk van Christus aankondigde, en hij was ook de eerste die daarvoor moest lijden. Weg van de vrije lucht in de woestijn en de grote scharen die aandachtig naar zijn woorden geluisterd hadden, zat hij nu opgesloten tussen de muren van een kerkerhol. hij was een gevangene geworden in de vesting van Herodes Antipas. Een groot gedeelte van het dienstwerk van Johannes was verricht in het gebied ten oosten van de Jordaan, dat onder de heerschappij van Antipas stond. Herodes zelf had geluisterd naar de prediking van de Doper. De losbandige koning had gebeefd onder de oproep tot bekering. "Herodes had ontzag voor Johannes, daar hij wist dat hij een rechtvaardig en heilig man was;.. en als hij hem gehoord had, was hij in grote verlegenheid, maar hij hoorde hem gaarne." (Marc.6:20) Johannes had hem onomwonden de waarheid gezegd, en zijn zondige verhouding met Herodias, de vrouw van zijn broer, veroordeeld. Een tijd lang deed Herodes zwakke pogingen de banden der hartstocht waarmede hij gebonden was, te verbreken; maar Herodias verstrikte hem nog steviger in haar netten, en nam wraak op de Doper door Herodes ertoe te brengen hem in de gevangenis te werpen.

Het leven van Johannes was een leven van werkzame arbeid geweest, en de somberheid en ledigheid van zijn leven in de gevangenis drukten zwaar op hem. Toen week na week voorbijging, en er geen verandering in zijn toestand kwam, bekropen hem moedeloosheid en twijfel. Zijn discipelen lieten hem niet in de steek. Hun was toegang tot de gevangenis verleend, en ze berichtten hem over het werk van Jezus en vertelden hoe de mensen naar Hem samenstroomden. Maar ze vroegen zich af, waarom deze nieuwe leraar, als Hij de Messias was, niets deed om Johannes te bevrijden. Hoe kon Hij het toestaan dat Zijn getrouwe voorloper beroofd werd van zijn vrijheid en misschien zelfs van het leven?

Deze vragen misten hun uitwerking niet. Twijfel, die anders nooit gerezen zou zijn werd nu aan Johannes opgedrongen. Satan verheugde zich toen hij de woorden van de discipelen hoorde en toen hij zag hoe zij de ziel van de boodschapper des Heren verwondden. O hoe dikwijls blijken zij die denken dat ze vrienden zijn van een goed mens en ernaar verlangen hem hun trouw te betonen, zijn gevaarlijkste vijanden te zijn!
Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat hun woorden, in plaats van zijn geloof te versterken, hem terneerdrukken en ontmoedigen!
Evenals de discipelen van de Heiland, begreep Johannes de Doper niet de aard van het koninkrijk van Christus. Hij verwachtte dat Jezus de troon van David in bezit zou nemen; en toen de tijd verstreek en de Heiland geen aanspraak maakte op het koninklijk gezag, raakte Johannes in de war en werd verontrust. Hij had aan het volk verklaard, dat de profetie van Jesaja vervuld moest worden opdat de weg des Heren bereid zou worden; bergen en heuvelen moesten geslecht worden, het oneffene moest tot een vlakte, en de rotsbodem tot een vallei gemaakt worden. Hij had ernaar uitgezien, dat de hoogten van menselijke trots en macht neergeworpen zouden worden.
Hij had de Messias beschreven als Degene Wiens wan in Zijn hand is en Die Zijn dorsvloer geheel zou zuiveren, Die het koren zou bijeenbrengen in zijn schuur en het kaf zou verbranden met onuitblusbaar vuur. Evenals de profeet Elia, in wiens geest en kracht hij tot Israël gekomen was, zag hij uit naar het ogenblik waarop de Here Zich zou openbaren als een God Die antwoordt met vuur.

Tijdens zijn arbeid had de Doper gestaan als een onbevreesd bestraffer van de ongerechtigheid, zowel in voorname huizen als in eenvoudige. Hij had het gewaagd zich tegenover koning Herodes te stellen met een ondubbelzinnige bestraffing der zonde. Hij had zijn leven voor zichzelf als niets geacht, om het werk dat hem was toegewezen, te kunnen verrichten. En nu vanuit zijn kerker zag hij uit naar de Leeuw uit de stam van Juda, Die de trots van de onderdrukker ter aarde zou werpen en de arme en de roepende zou bevrijden. Maar Jezus scheen Zich tevreden te stellen met het om Zich heen verzamelen van discipelen en het genezen en onderwijzen van het volk. Hij at aan de tafel der tollenaars, terwijl iedere dag het Romeinse juk zwaarder drukte op Israël, terwijl koning Herodes en zijn verdorven minnares deden wat ze wensten en de kreten van de armen en noodlijdenden ten hemel opstegen.

Dit alles scheen de profeet uit de woestijn een geheimenis te zijn die hij niet kon vatten. Er waren uren dat influisteringen van boze geesten zijn geest kwelden en de schaduw van een verschrikkelijke angst hem bekroop. Zou het kunnen zijn, dat de langverwachte Verlosser nog niet verschenen was ? Maar wat betekende dan de boodschap waarvoor hij zich ingespannen, had om te brengen? Johannes was bitter teleurgesteld over het resultaat van zijn opdracht. Hij had verwacht dat de boodschap van God dezelfde uitwerking zou hebben als toen de wet gelezen werd in de dagen van Josia (2 Kron.34)  en van Ezra (Neh.8:9); dat er een innige werking van berouw en bekering tot God zou volgen. Zijn gehele leven was opgeofferd aan het succes van zijn boodschap. Was dat dan tevergeefs geweest?

Het verontrustte Johannes, dat zijn eigen discipelen, door hun liefde voor hem, ongeloof met betrekking tot Jezus koesterden. Was zijn werk voor hen dan zonder vruchten geweest? Was hij ontrouw geweest in zijn arbeid, dat hij nu was afgesneden van alle werk? Indien de beloofde Verlosser verschenen was, en Johannes trouw aan zijn roeping bevonden was, zou niet Jezus dan nu de macht van de onderdrukker omverwerpen en Zijn boodschapper bevrijden?

Maar de Doper gaf zijn geloof in Christus niet op. De herinnering aan de stem uit de hemel en de neerdalende duif, de vlekkeloze reinheid van Jezus, de kracht van de Heilige Geest die op Johannes gerust had toen hij in de tegenwoordigheid van de Heiland kwam, en het getuigenis van de geschriften der profeten - dit alles getuigde ervan, dat Jezus van Nazareth de Beloofde was.

Johannes wilde zijn twijfel en angst niet met zijn metgezellen bespreken. Hij besloot een boodschap met een vraag aan Jezus te zenden. Deze boodschap vertrouwde hij toe aan twee van zijn discipelen, in de hoop, dat een gesprek met de Heiland hun geloof zou bevestigen en zekerheid zou brengen aan hun broederen. En hij verlangde naar een woord van Christus dat rechtstreeks tot hemzelf gesproken zou worden.

De discipelen kwamen tot Jezus met de boodschap: "Zijt Gij het, Die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?" (Matth.11:3)

Hoe kort was het geleden, dat de Doper op Jezus had gewezen en had verklaard : "Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt." (Joh.1:29) "Hij Die na mij komt, Wien ik niet waardig ben de schoenriem los te maken." (Joh.1:29) En nu de vraag : "Zijt Gij het Die komen zou?" (Matth.11:3) Dat was erg bitter en teleurstellend voor de menselijke natuur. Indien Johannes, de getrouwe voorloper, de zending van Christus niet kon onderscheiden, wat zou men dan kunnen verwachten van de menigte die zichzelf zocht?

De Heiland beantwoordde de vraag van de discipelen niet terstond. Terwijl ze daar stonden en zich verwonderden over Zijn stilzwijgen, kwamen de zieken en gekwelden tot Hem om genezen te worden. De blinden tastten hun weg door de menigte; zieken uit alle standen, waarvan sommigen zelfstandig hun weg gingen, terwijl anderen door hun vrienden gedragen werden, verdrongen elkander om in de nabijheid van Jezus te komen. De stem van de machtige Genezer drong, door tot de oren van de dove. Een woord, een aanraking van Zijn hand opende blinde ogen om het daglicht, de natuur, de gezichten van vrienden en het gelaat van de Verlosser te aanschouwen. Jezus bestrafte ziekte en bande koorts uit.

Zijn stem drong door tot de oren van de stervenden, en zij stonden op in gezondheid en kracht. Verlamde bezetenen gehoorzaamden Zijn woord, hun krankzinnigheid verliet hen, en ze aanbaden Hem. Terwijl Hij hun ziekten genas, onderwees Hij de mensen. De arme boeren en arbeiders, die door de rabbi's als onreinen vermeden werden, kwamen dicht om Hem heen staan, en Hij sprak de woorden des eeuwigen levens tot hen.

Op deze wijze wijze verstreek de dag, terwijl de discipelen van Johannes alles zagen en hoorden. Ten slotte riep Jezus hen bij Zich, en verzocht hun naar Johannes te gaan en hem te vertellen wat ze gezien hadden, terwijl Hij daaraan toevoegde: "Zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt." (Luc.7:23) Het bewijs voor Zijn goddelijkheid werd gezien in de wijze waarop Hij deze aanwendde voor de noden van de lijdende mensheid. Zijn heerlijkheid werd getoond in Zijn nederdalen tot onze lage staat.

De discipelen brachten de boodschap over en dat was voldoende. Johannes herinnerde zich de profetie betreffende de Messias: "Omdat de Here Mij gezalfd heeft; Hij heeft Mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren." (Jes.61:1,2)  
De werken van Christus verklaarden niet alleen dat Hij de Messias was, maar toonden ook aan, op welke wijze Zijn koninkrijk zou worden opgericht. Aan Johannes werd dezelfde waarheid geopenbaard als aan Elia in de woestijn, toen er een geweldige en sterke wind was, "die bergen verscheurde en rotsen verbrijzelde, die voor de Here uitging. In de wind was de Here niet. En na de wind een aardbeving. In de aardbeving was de Here niet. En na de aardbeving een vuur. In het vuur was de Here niet".  (1 Kon.19:11) En na het vuur sprak God tot de profeet door "het suizen van een zachte koelte." (1 Kon.19:12)  Zo zou Jezus Zijn werk doen, niet met wapengekletter en het omverwerpen van tronen en koninkrijken, maar door te spreken tot de harten der mensen volgens een leven van genade en zelfopoffering.

Het beginsel van het leven, van zelfverloochening van de Doper zelf, was het beginsel van het koninkrijk van de Messias. Johannes wist heel goed hoe vreemd dit alles was aan de beginselen en de verwachtingen van de leiders in Israël. Datgene wat in zijn ogen een overtuigend bewijs was voor de godheid van Christus, zou voor hen geen enkel bewijs vormen. Zij zagen uit naar een Messias die niet beloofd was. Johannes zag, dat het werk van de Heiland door hen slechts met haat en veroordeling ontvangen zou worden. Hij, de voorloper, dronk slechts van de beker die Christus Zelf tot op de laatste druppel zou moeten ledigen.

De woorden van de Heiland : "Zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt" (Matth.11:6),  een vriendelijke terechtwijzing voor Johannes. Ze gingen aan hem niet verloren. Hij begreep de aard van het werk van Christus nu veel beter, en gaf zich over aan God voor leven of voor dood, wat ook maar het best de belangen van de zaak die hij liefhad, zou kunnen dienen.

Nadat de boodschappers vertrokken waren, sprak Jezus tot het volk over Johannes. Het hart van de Heiland ging in medeleven uit, naar de getrouwe getuige, die nu opgesloten was in de kerker van Herodes. Hij wilde niet, dat het volk de gevolgtrekking zou maken, dat God Johannes verlaten had, of dat zijn geloof had gefaald op de dag dat het beproefd werd, "Wat zijt gij in de woestijn gaan aanschouwen?" zei Hij. "Een riet, door de wind bewogen?" (Matth.22:7)

De hoge rietstengels die langs de Jordaan groeiden en die met iedere wind meebogen, gaven een juiste voorstelling van de rabbi's, die daar gestaan hadden als critici en rechters over de boodschap van de Doper. Zij werden heen en weer bewogen door de wind van de publieke opinie. Zij wilden zich niet vernederen om de hart-doorzoekende boodschap van de Doper aan te nemen, maar uit vrees voor het volk durfden ze toch niet openlijk zijn werk tegenstaan. Maar de boodschapper Gods was niet zo lafhartig van geest. De menigte die nu om Christus verzameld was, was getuige geweest van het werk van Johannes. Ze hadden gehoord hoe hij onbevreesd de zonde bestrafte. Tot de eigengerechtige Farizeeën, de priesterlijke Sadduceeën, koning Herodes en zijn hofhouding, prinsen en soldaten, tollenaars en boeren, tot allen had Johannes gesproken met een zelfde onomwondenheid. Hij was geen bevend riet, dat bewogen werd door de wind van menselijke lof en vooroordeel. In de gevangenis was hij dezelfde in zijn trouw aan God en in zijn ijver voor de gerechtigheid als toen hij de boodschap Gods predikte in de wildernis. In zijn trouw aan zijn beginselen stond hij zo vast als een rots.

Jezus ging voort: "Maar wat zijt gij gaan zien? Een mens in weelderige kleding? Zie, die weelderige kleding dragen, zijn aan de hoven der koningen." (Matth.14:8) Johannes was geroepen om de zonden en de uitspattingen van zijn tijd te berispen, en zijn eenvoudige kleding en zelfverloochenend leven waren in overeenstemming met de aard van zijn zending. Rijke gewaden en de weelde van dit leven zijn niet het deel van Gods dienaars, maar van hen die leven "aan de hoven der koningen" (Matth.14:8), de heersers van deze wereld, aan wie de macht en rijkdom daarvan toebehoren. Jezus wilde de aandacht vestigen. op de tegenstelling tussen de kleding van Johannes en de kleding die werd gedragen door de priesters en oversten. Deze machthebbers kleedden zich in rijke gewaden en met kostbare versierselen. Zij hadden uiterlijk vertoon lief en hoopten het volk te verblinden en op deze wijze groter aanzien te verkrijgen. Zij verlangden er, meer naar de achting van de mensen te winnen dan de reinheid des harten te verkrijgen waardoor ze Gods goedkeuring zouden wegdragen. Op die wijze toonden ze aan, dat ze hun trouw niet aan God, maar aan het koninkrijk dezer wereld gegeven hadden.

"Maar waarom zijt gij dan gegaan ?" zei Jezus. "Om een profeet te zien ? Je, Ik zeg u, zelfs meer dan een profeet. Deze is het van wie geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn bode voor Uw aangezicht uit, die Uw weg voor U heen bereiden zal. Voorwaar, Ik zeg u, onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper." (Matth.11:9-11)
Bij de aankondiging van de geboorte van Johannes had de engel aan Zacharias verklaard: "Want hij zal groot zijn voor de Here." (Luc.1:15)

Wat bepaalt grootheid in de ogen van de Hemel? Niet datgene wat de wereld als grootheid ziet; geen rijkdom, of rang, of hoge afkomst, of intellectuele gaven op zichzelf beschouwd. Indien intellectuele grootheid, zonder een hogere maatstaf, onze eer waardig is, dan moeten we Satan eer bewijzen, wiens intellectuele macht niemand ooit heeft geëvenaard. Maar indien het verlaagd wordt tot eigenbelang, wordt de vloek groter naarmate de gave groter is. God stelt prijs op zedelijke waarden. Liefde en reinheid zijn eigenschappen waaraan Hij de hoogste waarde hecht. Johannes was groot in de ogen des Heren, toen hij voor de boodschappers van het Sanhedrin, voor het volk, en voor zijn eigen discipelen, niet trachtte zichzelf te eren, maar steeds wees op Jezus als de Beloofde. Zijn onzelfzuchtige vreugde in het dienen van Christus geeft het hoogste voorbeeld van adel dat ooit in een mens werd geopenbaard.

Het getuigenis dat na zijn dood over hem gegeven werd door hen die zijn getuigenis aangaande Jezus gehoord hadden, was: "Johannes deed wel geen enkel teken, maar al wat Johannes van Deze zeide, was waar." (Joh.10:41)  Het was Johannes niet gegeven vuur van de hemel te roepen, of doden op te wekken, zoals Elia dat deed, noch om in de naam van God te zwaaien met Mozes' staf van bevoegdheid. Hij was gezonden om de komst van de Heiland aan te kondigen en een oproep te doen tot het volk om zich voor te bereiden op Zijn komst. Zó getrouw vervulde hij zijn zending, dat de mensen, toen ze zich herinnerden wat hij hun over Jezus geleerd had, konden zeggen: "Al wat Johannes van Deze zeide, was waar." (Joh.10:41) Iedere discipel van de Meester is geroepen om zulk een getuigenis van Christus te geven.

Als heraut van de Messias, zou Johannes "zelfs meer dan een profeet" (Luc.7:26) zijn. Want terwijl de profeten de komst van Christus van verre gezien hadden, was het aan Johannes gegeven Hem te aanschouwen, het getuigenis van de hemel over Hem als Messias te horen, en Hem aan Israël voor te stellen als de Gezondene van God. Toch zei Jezus: "De kleinste in het koninkrijk der hemelen is groter dan hij." (Matth.11:11)

De profeet Johannes was de verbindende schakel tussen de twee bedelingen. Als de vertegenwoordiger van God trad hij op om het verband van de wet en de profeten met de christelijke bedeling aan te tonen. Hij was het mindere licht, dat gevolgd zou worden door het grotere. De geest van Johannes was verlicht door de Heilige Geest, opdat hij het licht zou laten schijnen over zijn volk, maar geen licht heeft ooit zo helder geschenen of zal ooit zo helder schijnen op de gevallen mens als dat licht dat uitstraalde van de leer en het voorbeeld van Jezus Christus en Zijn zendingswerk waren slechts vaag begrepen zoals ze afgeschaduwd waren in de offerdienst. Zelfs Johannes had het toekomstig, onsterfelijk leven door de Heiland niet ten volle begrepen.

Behalve de vreugde die Johannes vond in zijn zendingswerk, was zijn leven vol smart geweest. Zijn stem was, behalve in de woestijn, zelden gehoord. Zijn lot was eenzaamheid. En het was hem niet vergund het resultaat van zijn arbeid te zien. Het was niet

Christus en getuige te zijn van de openbaring van gepaard ging met het grotere licht. Het was hem hoe blinden hun gezichtsvermogen terugkregen, zieken werden genezen, en doden werden opgewekt. Hij, aanschouwde niet het licht dat straalde door ieder woord van Christus, en dat heerlijkheid gaf aan de beloften der profetieën. De minste discipel die de machtige werken van Christus zag en Zijn woorden hoorde, was in die zin meer bevoorrecht dan Johannes de Doper, en daarom wordt gezegd dat hij groter was dan Johannes.

Door middel van de grote menigten die geluisterd hadden naar de prediking van Johannes, had zijn roem zich door het gehele land verbreid. Men stelde veel belang in de uitslag van zijn gevangenschap. Maar zijn onberispelijk leven en de sterke gevoelens van het volk te zijnen gunste, leidden tot de mening, dat er geen gewelddadige maatregelen tegen hem getroffen zouden worden.

Herodes geloofde dat Johannes een profeet van God was, en hij was stellig van plan hem in vrijheid te stellen. Maar hij stelde de uitvoering van zijn plan uit, omdat hij bang was voor Herodias.

Herodias wist, dat ze nooit door een rechtstreeks optreden de toestemming van Herodes voor de dood van Johannes zou krijgen, en daarom besloot ze haar doel te bereiken door een list. Op de verjaardag van de koning werd een feest gegeven voor de staatsambtenaren en de hofadel. Er zou brasserij en dronkenschap komen. Op die manier zou Herodes' aandacht afgeleid worden, en zou dan beïnvloed kunnen worden al naar haar wil.

Toen de grote dag aanbrak en de koning met zijn edelen aan het feestvieren en drinken was, zond Herodias haar dochter de zaal in waar het feestmaal gehouden werd, om te dansen voor het genoegen van de gasten. Salome was in de eerste bloei van haar vrouwzijn, en haar weelderige schoonheid boeide de zinnen van de hoge feestgangers. Het was niet de gewoonte dat de dames van het hof op deze feestelijkheden verschenen, en een vleiend compliment werd gemaakt aan Herodes toen deze dochter van Israëls priesters en vorsten danste voor het genoegen van zijn gasten.

De koning was bedwelmd door de wijn. Hartstocht heerste en het verstand was onttroond. Hij zag alleen de vrolijke zaal, met zijn genietende gasten, de tafel waarop het feestmaal stond, de parelende wijn en de schitterende lichten, en het jonge meisje dat voor hem danste. In een roekeloos ogenblik wilde hij een gebaar maken dat hem in aanzien zou doen stijgen bij deze voorname mannen uit zijn rijk, Onder ede beloofde hij aan de dochter van Herodias te zullen geven wat ze ook zou vragen, zelfs al was het de helft van zijn koninkrijk.

Salome haastte zich naar haar moeder, om te weten te komen wat ze moest vragen. Het antwoord lag klaar - het hoofd van Johannes de Doper. Salome wist niets van dorst naar wraak die in het hart van haar moeder leefde, en ze deinsde ervoor terug dat verzoek te doen; maar de vastbeslotenheid van Herodias zegevierde. Het meisje keerde terug met het verschrikkelijk verzoek: "Ik wil, dat gij mij onmiddellijk op een schotel geeft het hoofd van Johannes de Doper." (Marc.6:25)

Herodes stond verbaasd en beschaamend. De lawaaierige vrolijkheid hield op en een onheilspellende stilte viel over het toneel van genotzucht. De koning was vervuld met afgrijzen bij de gedachte Johannes het leven te benemen. Maar hij had zijn woord gegeven, en hij wilde niet de indruk maken van een wispelturig of onbezonnen mens. De eed was afgelegd bij de eer van zijn gasten, en indien één van hen een woord zou hebben gesproken tegen de vervulling van zijn belofte, zou hij vol vreugde de profeet gespaard hebben. Hij gaf hun gelegenheid te pleiten voor de gevangene. Ze hadden lange reizen gemaakt om de prediking van Johannes te horen, en ze wisten, dar hij een man was die geen misdaad had gedaan en dat hij een dienaar Gods was. Maar hoewel ze geschokt waren door het verzoek van het meisje, waren ze te beschonken om tegenwerpingen te maken. Geen stem weerklonk om het leven te redden van de boodschapper des Hemels. Deze mannen hadden hoge vertrouwensposities in het land, en er rustten zware verantwoordelijkheden op hun schouders; toch hadden ze zich overgegeven aan feestvieren en drinken, totdat hun zintuigen afgestompt waren. Hun hoofden waren op hol gebracht door het lichtzinnige schouwspel van muziek en dans, en hun geweten sluimerde. Door hun stilzwijgen spraken ze het doodvonnis uit over de profeet van God, om de wraakgevoelens van een zedeloze vrouw te bevredigen.

Herodes wachtte tevergeefs van zijn eed ontslagen te worden; toen gaf hij node bevel de profeet terecht te stellen. Spoedig daarna werd het hoofd van Johannes binnen gebracht voor de ogen van de koning en zijn gasten. De lippen, die getrouw Herodes, gewaarschuwd hadden om zich te bekeren van zijn leven van zonde, waren voorgoed gesloten. Nooit meer zou men die stem die de mensen tot berouw riep, horen. De genietingen van één avond hadden het leven gekost van een van de grootste profeten.

O, hoe dikwijls is reeds het leven van een onschuldige ten offer gevallen door de onmatigheid van hen die hadden moeten waken over het recht! Hij die de bedwelmende beker aan zijn lippen zet, stelt zichzelf verantwoordelijk voor al de onrechtvaardige dingen die hij zou kunnen doen wanneer hij onder de bedwelmende invloed daarvan is. Door zijn zintuigen af te stompen, maakt hij het zich onmogelijk een overwogen oordeel uit te spreken of een juist inzicht te hebben van goed en kwaad. Hij opent voor Satan de weg om door hem de onschuldigen te verdrukken en te gronde te richten. "De wijn is een spotter, de drank een luidruchtige, ieder die zich daaraan overgeeft, is onwijs." (Spr.20:1) Op deze wijze wordt "het recht teruggedrongen... en wie wijkt van het kwade, wordt het slachtoffer van uitbuiting." (Jes.59:14,15) Zij die rechtsbevoegdheid hebben over het leven van hun medemensen, moeten beschouwd worden als schuldig aan een misdaad wanneer zij zich overgeven aan onmatigheid. Allen die de wet moeten uitvoeren, moeten de wet ook houden. Zij moeten mannen met zelfbeheersing zijn. Zij moeten volledig macht hebben over hun lichamelijke, geestelijke en zedelijke krachten, opdat ze een gezond verstand en een groot rechtvaardigheidsgevoel zullen bezitten.

Het hoofd van Johannes de Doper werd aan Herodias gebracht, en zij ontving het met duivelse voldaanheid. Ze verheugde zich in haar wraak, en vleide zich met de gedachte dat het geweten van Herodes niet langer verontrust zou zijn. Maar uit haar zonde kwam voor haar geen geluk voort. Haar naam werd berucht en werd verafschuwd, terwijl Herodes meer gefolterd werd door wroeging dan hij door de waarschuwingen van de profeet geweest was. De invloed van wat Johannes de Doper geleerd had, werd niet tot zwijgen gebracht; die zou reiken tot ieder geslacht tot het einde der tijden.

Zijn zonde stond Herodes steeds voor ogen. Voortdurend trachtte hij bevrijd te worden van de aanklachten van een schuldig geweten. Zijn vertrouwen in Johannes bleef ongeschokt. Wanneer hij terugdacht aan Johannes' zelfverloochenend leven, zijn plechtige, ernstige oproepen, zijn gezond oordeel in het raad geven, en wanneer hij dan eraan dacht hoe hij aan zijn einde kwam, kon Herodes geen rust vinden. Wanneer hij bezig was met staatszaken, wanneer hij eerbewijzen van mensen in ontvangst nam, toonde hij een glimlachend gelaat en een waardige houding, terwijl hij een bezorgd hart verborg, aanhoudend terneergedrukt door de angst dat er een vloek op hem rustte.

Herodes was diep onder de indruk van de woorden van Johannes dat niets verborgen kan zijn voor God. Hij was ervan overtuigd, dat God overal tegenwoordig is, dat Hij getuige was geweest van de brasserij in de feestzaal, dat Hij het bevel om Johannes te onthoofden gehoord had en de vreugde van Herodias gezien had, en de belediging die zij het afgehouwen hoofd van de man die haar bestraft had, had toegevoegd. En vele dingen die Herodes uit de mond van de profeet had gehoord, spraken nu duidelijker tot zijn geweten dan de prediking in de woestijn gedaan had.

Toen Herodes hoorde over de werken die Christus deed, werd hij uitermate ongerust. Hij meende, dat God Johannes uit de doden had opgewekt en hem met nog grotere kracht had uitgezonden om de zonde te veroordelen. Hij leefde in een voortdurende vrees dat Johannes zijn dood zou wreken door een vloek uit te spreken over hem en zijn huis. Herodes oogstte datgene wat God verklaard had dat het gevolg van een zondig gedrag zou zijn - "een bevend hart...., ogen vol heimwee en een kwijnende ziel. Zonder ophouden zal uw leven in gevaar verkeren; des nachts en des daags zult gij opschrikken en van uw leven niet zeker zijn. Des morgens zult gij zeggen: Was het maar avond; en des avonds.
Was het maar morgen - vanwege de vrees die uw hart vervult en vanwege het schouwspel dat uw ogen zien". (Deut.28:65-67)  Voor een zondaar zijn zijn eigen gedachten zijn aanklagers; en er bestaat geen erger marteling dan het knagen van een schuldig geweten, dat hem dag noch nacht rust geeft.

Voor velen is het lot van Johannes de Doper een grote verborgenheid. Ze vragen zich af, waarom hij in de gevangenis moest wegkwijnen en sterven. De geheimenis, van deze duistere voorzienigheid kan ons menselijk oog niet doorzien; maar het kan nooit ons vertrouwen in God schokken wanneer we bedenken dat Johannes slechts deelgenoot was in het lijden van Christus. Allen die Christus volgen, zullen de kroon van het offer dragen. Stellig zullen zij verkeerd begrepen worden door zelfzuchtige mensen en ze zullen het doelwit worden voor de heftige aanvallen van Satan. Juist om dit beginsel van zelfopoffering te vernietigen, is zijn koninkrijk opgericht, en hij zal ertegen strijden overal waar het zich openbaart.

De kinderjaren, de jeugd en de rijpere jaren van Johannes werden gekenmerkt door standvastigheid en zedelijke kracht. Toen men hem in de wildernis hoorde zeggen: "Bereidt de weg des Heren, maakt recht Zijn paden" (Matth.3:3), was Satan bevreesd voor de veiligheid van zijn koninkrijk. De zondigheid van de zonde werd op zulk een wijze openbaar gemaakt, dat de mensen beefden. Satans macht over velen die door hem geregeerd werden, was verbroken. Hij had onvermoeid getracht om de Doper af te trekken van een leven van onvoorwaardelijke overgave aan God; maar hij had gefaald. En hij was er ook niet in geslaagd Jezus te overwinnen. Bij de verzoeking in de woestijn was Satan verslagen, en zijn woede was groot. Nu besloot hij smart over Christus te brengen door Johannes te treffen. Hij zou Degene Die hij niet ertoe kon brengen om te zondigen, doen lijden.
Jezus greep niet in om Zijn dienstknecht te bevrijden. Hij wist dat Johannes de proef zou doorstaan. De Heiland zou vol vreugde naar Johannes hebben willen komen om de somberheid van de kerker te verlichten door Zijn aanwezigheid. Maar Hij mocht Zich niet in handen van de vijanden geven en Zijn eigen werk in gevaar brengen. Gaarne zou Hij Zijn getrouwe dienstknecht bevrijd hebben. Maar ter wille van de duizenden die in de jaren daarna in de gevangenis zouden moeten sterven, moest Johannes de beker van het martelaarschap drinken. Wanneer de volgers van Jezus zouden wegkwijnen in eenzame cellen, of door het zwaard zouden omkomen, of aan de martelpaal of op de brandstapel, ogenschijnlijk verlaten van God en de mensen, welk een steun voor hun hart zou dan de gedachte zijn, dat Johannes de Doper, van wiens getrouwheid Christus Zelf getuigd had, een dergelijke ervaring had meegemaakt!

Het werd Satan toegestaan om het leven van Gods boodschapper hier op aarde te verkorten; maar het leven dat "is verborgen met Christus in God" (Col.3:3) kon de verwoester niet bereiken. Hij verheugde zich erover, dat hij smart over Christus had gebracht, maar hij was er niet in geslaagd Johannes te overwinnen. De dood zelf plaatste hem in feite voor altijd buiten het bereik van de verzoeking. In deze strijd openbaarde Satan zijn ware karakter. Voor de ogen van het toeschouwend heelal maakte hij zijn vijandschap tegen God en de mensen openbaar.

Hoewel Johannes niet op wonderlijke wijze verlost werd, was hij niet verlaten. Hij had altijd het gezelschap van hemelse engelen, die hem de profetieën aangaande Christus verklaarden, en de kostbare beloften van de Schrift. Zij waren hem tot steun, zoals ze de steun zouden zijn van Gods volk gedurende de eeuwen die nog zouden komen. Aan Johannes de Doper werd, evenals aan de mensen die na hem kwamen, de bemoediging gegeven : "Zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld." (Matth.28:20)

God leidt Zijn kinderen nooit anders dan ze geleid zouden willen worden, wanneer ze vanaf het begin de uitkomst zouden kunnen zien en het heerlijke doel zouden kunnen onderscheiden dat zij als Zijn medearbeiders ten uitvoer brengen. Noch Henoch, die opgenomen werd in de hemel, noch Elia, die is opgevaren in een wagen van vuur, was groter of werd meer geëerd dan Johannes de Doper, die geheel alleen in de kerker stierf. "Want aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden." (Fil.1:29) En van alle gaven die de Hemel de mens kan geven, is de gemeenschap met Christus in Zijn lijden het belangrijkste pand en de hoogste eer. (Wens der eeuwen)

 

<1>